Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Op 14 september 2022 sloot de internetconsultatie van de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter. Het doel van de wet is om, de titel zegt het al, de rechter de mogelijkheid te geven om een betalingsregeling op te leggen. Ook al wil de schuldeiser dat niet. Momenteel kan dat niet. Dit volgt uit artikel 6:29 BW:

“De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.”

Veel kritiek

Er was het nodige aan te merken op het voorstel van de internetconsultatie. Onder andere advocaat Jan Spanjaard schreef een column met de nodige aandachtspunten.[1] In mijn column in het tijdschrift BER was ik kritisch op de reikwijdte van het voorstel en de onduidelijkheid over wanneer de rechter een betalingsregeling mag opleggen.[2] De Nederlandse Orde van Advocaten adviseerde zelfs om het wetsvoorstel niet door te zetten.[3]

Geen voorstel Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter

Op 23 november 2022 sprak de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen nog de verwachting uit dat het wetsvoorstel voor de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter voor de zomer aan de Tweede Kamer zal worden toegezonden.[4] Dat is niet gebeurd. Sinds november 2022 is het stil voor wat betreft het wetsvoorstel.

In Bijlage 1 bij de brief van 27 juni 2023 van minister Weerwind (Justitie en Veiligheid) staat:

“De reacties op de consultatie waren kritisch. Daarom ben ik voornemens na het zomerreces een ronde tafel te organiseren met alle betrokken partijen om te kijken of en hoe we hiermee verder kunnen.”

De minister ziet ook in dat het wetsvoorstel flink onder handen genomen moet worden en dat nader overleg nodig is. Ik ben dan ook heel benieuwd of het wetsvoorstel er komt en zo ja, hoe de regeling er dan uit komt te zien.

Wordt vervolgd… of niet.


[1] J.H.M. Spanjaard, “Betalingsregeling door rechter: onwenselijke inbreuk op contracteervrijheid”, Contracteren 2022, afl. 4, p 133-136.

[2] J.M. Veldhuis, “De Wet opleggen betalingsregeling door de rechter: onduidelijkheid troef“, BER 2022, afl. 6, p. 29-30.

[3] Nederlandse Orde van Advocaten, “Wetgevingsadvies: Wijziging boek 6 bw ivm toekennen bevoegdheid rechter om betalingsregeling op te leggen” d.d. 14 september 2022.

[4] Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 24 515, nr. 655.

De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap

De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap

De beerput die de Toeslagenaffaire heet, gaat steeds verder open. Kinderen worden uit huis geplaatst, terwijl hun ouders niets verkeerd hebben gedaan. Slachtoffers moeten gerechtelijke procedures beginnen om te voorkomen dat ze uit hun huis worden gezet, terwijl schadevergoeding in het verschiet ligt.[1] En de meest recente onthulling is dat iedereen op basis van een anonieme en niet-onderbouwde melding op de illegale zwarte lijst van de Belastingdienst terecht kon komen. Met alle gevolgen van dien.[2]

De Belastingdienst bestempelde Jan en alleman als fraudeur. Zonder reden. Vervolgens zet de Belastingdienst de toeslag stop, vordert de Belastingdienst het uitgekeerde terug (soms vele duizenden euro’s), vaardigde zelf een dwangbevel uit en nam zelf de executie ter hand. Ook is het de overheid die de regelgeving maakt en interpreteert. Is een burger het niet eens met een besluit? Dan moet hij bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen.

“Hoeveel petten kan de overheid op hebben?”

Hoeveel petten kan de overheid ophebben? Al deze petten zorgen ervoor dat de onafhankelijkheid en de objectiviteit ver te zoeken is. Het incasseren is immers in het belang van, in dit geval, de Belastingdienst.

Tel daarbij op dat de overheid sinds jaar en dag wordt gerund als ware het een bedrijf. De overheid bestuurt vanuit de visie van new public management. Hierbij is het doel dat de overheid moet functioneren, zoals de markt functioneert. Efficiency en effectiviteit staan centraal en er moet bedrijfsmatig gedacht worden. Dit geldt ook voor overheidsincasso’s, zo blijkt uit de Rijksincassovisie.[3] De menselijke maat is verdwenen en de Belastingdienst dendert onverminderd door.

Ook problematisch is dat voor overheidsinstanties bepaalde maatregelen, die moeten voorkomen dat schuldenaren onder de minimum bestaansniveau komen, niet gelden. De overheid maakt gretig gebruik van deze mogelijkheden. Dit ondanks de oproep van de VNG om deze bevoegdheden aan te pakken en om hiermee te stoppen.[4]

De incasso van overheidsvorderingen kan en moet dus beter. En snel. Hierbij roep ik het nieuwe kabinet, met hopelijk een geschikte minister van rechtsbescherming[5], op om scheiding aan te brengen tussen de verschillende rollen die overheidsinstanties vervullen bij overheidsincasso’s. Anders gezegd, verdeel de petten die één instantie nu op heeft. En breng de menselijke maat terug in het incassobeleid. Naast de VNG, pleit de KBvG hier ook voor.[6] Het is tijd voor een frisse start. Voor maatschappelijk verantwoorde overheidsincasso. Voor nieuw leiderschap, zo u wilt.

Dit artikel is afgesloten op 29 oktober 2021.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap, BER 2021, afl. 7-8, p. 41.


[1] Rechtbank Oost-Brabant 27 oktober 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5642.

[2] ‘Zwarte lijst FSV van Belastingdienst in strijd met de wet’, persbericht d.d. 29 oktober 2021 op www.autoriteitpersoonsgegevens.nl.

[3] Rijksincassovisie, p. 1, april 2016.

[4] VNG, Voorkomen en aanpakken van problematische schulden, position paper d.d. januari 2018.

[5] J.M. Veldhuis, Enig benul, BER 2019-3, p. 30.

[6] KBvG, Schulden in perspectief, position paper d.d. 11 maart 2021.

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

Het afgelopen jaar bleek dat ING Bank – vaak via haar incassogemachtigde Vesting Finance – probeert om verjaarde vorderingen te incasseren bij consumenten. Daarbij vermeldt men niet dat de vordering verjaard is en dat ING Bank de vordering niet meer kan afdwingen.

Beleid ING Bank

Deze consumenten kregen jaren geleden een negatieve BKR-registratie, omdat zij de lening niet konden terugbetalen. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie BKR dat de BKR-registratie van verjaarde vorderingen een einddatum moet krijgen die gelijk is aan het moment dat de vordering is verjaard. Vijf jaar na de einddatum wordt de negatieve registratie verwijderd. Hierover blogde ik al eerder.

In voorkomende gevallen doet de consument een beroep op verjaring en verzoekt ING Bank (of haar incassogemachtigde Vesting Finance) om de negatieve registratie te verwijderen of aan te passen. De ervaring leert dat ING Bank deze verzoeken standaard afwijst, zonder in te gaan op de aangevoerde inhoudelijke argumenten.

De consument kan vervolgens weinig anders dan de kwestie voor te leggen aan de rechter of aan de Geschillencommissie BKR.

Als de zaak vervolgens met vermelding van dezelfde argumenten wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie BKR, dan is de reactie van ING Bank dat zij de negatieve registratie “om haar moverende redenen” heeft verwijderd.

Dit gebeurt geregeld en kennelijk is dit het beleid van ING Bank.

Proceskosten

In procedures bij de Geschillencommissie is het niet gebruikelijk dat de kosten van de gemachtigde worden vergoed. De hoofdregel is dat het BKR alleen de eigen bijdrage van € 50 terugbetaalt als de klacht slaagt. Slechts in bijzondere gevallen is dit anders.

De voorzitter van de Geschillencommissie meent dat sprake is van een bijzonder geval als gevolg van het handelen van ING Bank:

“In dit specifieke geval is de Voorzitter van oordeel dat sprake is van een bijzonder geval en dat het inschakelen van een advocaat kan worden aangemerkt als redelijke kosten. De deelnemer heeft in eerste instantie geweigerd de registratie te verwijderen terwijl de door betrokkene gebruikte argumentatie – zo heeft betrokkene onbetwist gesteld – niet afweek van de voor de procedure gebruikte argumenten.”

Hiermee krijgt ING Bank een tik op de vingers en moet zij een deel van de advocaatkosten vergoeden, omdat zij ten onrechte op een procedure heeft aangestuurd.

Eind goed al goed?

Helaas is het niet eind goed al goed. In plaats van dat ING Bank erkent dat ze fout zat – met als gevolg een nodeloze procedure en onnodige kosten voor de consument – en de proceskosten betaalt, verrekent ING Bank de proceskosten met de verjaarde niet meer afdwingbare vordering.

Het is nog maar de vraag of dit mogelijk is. Verrekening is namelijk niet toegestaan als sprake is van bewust toegebrachte schade. Het willens en wetens laten aankomen op een procedure en de negatieve registratie verwijderen in plaats van het voeren van verweer met als gevolg dat ING – bij wijze van uitzondering – in de proceskosten wordt veroordeeld, lijkt me een geval van opzettelijk toegebrachte schade.Maar zelfs als verrekening juridisch mogelijk zou zijn, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dat ING Bank een slecht verliezer is en dit doet om de consument dwars te zitten. En de bedoeling van de Geschillencommissie (de tik op de vingers) wordt hiermee ondergraven. Waarin een grote bank klein kan zijn…

e-Court: verzoek prejudiciële vragen afgewezen

e-Court: verzoek prejudiciële vragen afgewezen

E-Court verzoekt om een verzoek tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (exequatur) te verlenen en verzoekt daarbij ook om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. In een nogal curieuze zaak wijst de rechtbank Overijssel beide verzoeken af.

 

e-Court

Over e-Court is dit jaar al veel te doen geweest en voor het tijdschrift Beslag, executie en rechtsvordering in de praktijk wijdde ik een column aan die ophef.

De handelwijze van e-Court kon naar het oordeel van de Rechtspraak niet door de beugel en men was voornemens om prejudiciële vragen te stellen. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van de rechter aan de Hoge Raad. Dit kon toen niet, omdat e-Court al haar zaken had ingetrokken.

 

Curieus

Recent heeft e-Court dan toch een verzoek ingediend om een exequatur te verlenen op een arbitraal vonnis en daarbij verzocht zij ook om prejudiciële vragen te stellen. Omdat de Rechtspraak dit ook van plan was, leek dit laatste een formaliteit. Maar niets bleek minder waar. De rechtbank komt namelijk tot de conclusie dat niet is gebleken dat de arbiter onpartijdig en onafhankelijk is.

 

Wat was het geval?

Een arbiter van e-Court had in twee zaken een van zorgverzekeraar CZ een oordeel geveld. Het arbitrale vonnis was door e-Court aan de rechtbank Overijssel toegestuurd met het verzoek om een exequatur te verlenen en om prejudiciële vragen te stellen.

Gedaagde in één van de zaken was de oprichtster van e-Court, die nu directrice is van ITEC Services B.V., de administrateur van e-Court. Zij vertegenwoordigde, samen met de advocaat, e-Court op de mondelinge behandeling. De gedaagde van de andere arbitragezaak was niet aanwezig.

Tijdens de mondelinge behandeling erkende de oprichtster dat zij gedaagde was in het ene arbitrale geschil. Over het andere geschil kon zij geen mededeling doen. Wel werd namens e-Court aangevoerd dat vaker verzoeken bij de rechtbank Overijssel zijn ingediend in zaken waarbij deze twee dames gedaagden waren in de arbitrale procedure.

Dit vond de rechter opmerkelijk en was aanleiding om onderzoek te doen in de Basisregistratie Personen. Ongetwijfeld leidde dit onderzoek tot op zijn minst tot gefronste wenkbrauwen bij de rechter: de gedaagde in de andere zaak bleek namelijk de moeder te zijn van de oprichtster van e-Court!

Het is niet zo netjes van e-Court om dit te verzwijgen als de rechter daarnaar vraagt.

De nauwe band tussen e-Court en haar oprichtster en administrateur is voor de rechter aanleiding om te onderzoeken of de arbiter die de arbitrale vonnissen heeft gewezen onafhankelijk en onpartijdig is. Is dit niet het geval, dan kan het verlof tot tenuitvoerlegging (de exequatur) worden geweigerd.[1]

Arbiters zijn gebonden aan de gedragsregels van e-Court en hierin staat onder andere:

Geschilbeslechters van e-Court zijn aan de volgende gedragscode gebonden.

  1. Onafhankelijkheid en Onpartijdigheid

1.1 Geschilbeslechters accepteren geen zaken waarin hun onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid onderwerp van discussie kan zijn. (…)

1.2 Risico’s rond onafhankelijkheid en onpartijdigheid doen zich bijvoorbeeld voor indien:

  1. geschilbeslechters in een familierelatie staan tot een van de procespartijen of hun vertegenwoordigers;
  2. een van de procespartijen of hun vertegenwoordigers tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van Geschilbeslechters behoren;
  3. geschilbeslechters korter dan één (1) jaar geleden werkzaam zijn geweest bij een van de procespartijen, of deze als cliënt hebben geadviseerd of bijgestaan;
  4. partijen of hun vertegenwoordigers te dicht in relatie staan tot een levenspartner of directe familieleden van Geschilbeslechters;
  5. er andere omstandigheden zijn waardoor de schijn van partijdigheid wordt of kan worden gewekt.

De arbiter heeft weliswaar in het arbitraal vonnis overwogen dat het proces heeft plaatsgevonden tegenover een deskundige en onpartijdige arbiter. Maar de arbiter heeft niet geconstateerd dat één van de gedaagden de directeur is van de administrateur van e-Court en dat de ander haar moeder is. Ook blijkt niet uit het arbitraal vonnis dat de arbiter heeft overwogen of hij voldoende onafhankelijk en/of onpartijdig kon optreden in deze zaken.

Hier doet zich de situatie voor die staat in artikel 1.2 onderdeel d van de Gedragscode. De directrice van ITEC Services is nauw verbonden aan e-Court, de organisatie die de arbiter heeft benoemd, en haar moeder valt naar het oordeel van de rechter ook onder die beschrijving. Gelet hierop had de arbiter op grond van artikel 1.1 van de Gedragscode de zaak niet moeten accepteren dan wel hierover in ieder geval een inzichtelijke afweging moeten maken. Dat heeft de arbiter nagelaten.

Op grond hiervan oordeelt de rechter de arbiter niet onpartijdig of onafhankelijk is en dat hij deze zaak niet in behandeling had mogen nemen. De rechter wijst hierom het verzoek tot tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen af.

 

Geen prejudiciële vragen

De rechter wijst ook het verzoek af om prejudiciële vragen te stellen af en hij overweegt hierover:

De voorzieningenrechter hecht er aan te vermelden dat het bij het stellen van vragen aan de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 392 lid 2 Rv zou moeten gaan om een zaak waarbij de gedaagde partijen niet op enige manier zijn verbonden aan de verzoekende partij (hier: e-Court), zodat op een deugdelijke manier hoor en wederhoor kan plaatsvinden van alle betrokken belanghebbenden in deze verzoekschriftprocedure. Dit mede gelet op het feit dat e-Court in deze procedure op basis van haar procesreglement optreedt als privatieve lasthebber van beide arbitrale procespartijen. Eventueel te stellen prejudiciële vragen zullen met name betrekking hebben op de vraag wat onder summierlijk onderzoek moet worden verstaan in het kader van consumentrechtelijke bescherming.

 

De hele uitspraak van de rechtbank Overijssel lees je hier.

 

=====

[1] HR 18 februari 1994, NJ 1994/765.

 

Incassokosten dwangbevel aan banden gelegd

Bestuursorganen kunnen sinds 2009 bij de executie van dwangbevelen ook aanspraak maken op redelijke buitengerechtelijke kosten.[1]

 

Oude regeling

Tot voor kort gold de regel dat enkel redelijke buitengerechtelijke kosten in rekening konden worden gebracht met een maximum van 15% van de hoofdsom.[2] Voor hoge(re) bedragen slechts de redelijke kosten, omdat 15% in die gevallen onredelijk is.

 

Praktijk onredelijk

In de praktijk bleek dat bestuursorganen vaak standaard 15% in rekening brachten, dus ook bij (hele) hoge vorderingen. Dat was de aanleiding om de regeling aan te passen.[3]

 

Nieuwe regeling

In de nieuwe regeling worden de incassokosten berekend volgens een staffel die gelijk is aan de staffel van het op 1 juli 2012 in werking getreden Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (‘Besluit Incassokosten’), behorend bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (‘Wet incassokosten’). Dit betekent dat de maximaal in rekening te brengen incassokosten volgens een staffel worden berekend en dat de maximale incassokosten € 6.775 bedragen.[4]

 

 

Verschil met de Wet incassokosten is dat bij het Besluit buitengerechtelijke kosten geen minimum bedrag van € 40 geldt.

Daadwerkelijke kosten

Doel van de Wet incassokosten is onder andere om discussie over de hoogte van incassokosten te voorkomen. Daarom is in het Besluit incassokosten uitgegaan van een vaste vergoeding voor incassokosten waarbij geabstraheerd is van de daadwerkelijk door de schuldeiser gemaakte kosten voor verrichte incassohandelingen.[5] Voor dwangbevelen geldt dit niet, hierbij blijft de regel dat alleen incassokosten gevorderd kunnen worden als deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en als deze kosten de redelijkheidstoets kunnen doorstaan.[6]

Het verplichte gebruik van de staffel heeft dus enkel tot doel te voorkomen dat bij omvangrijke geldschulden standaard 15% buitengerechtelijke kosten wordt berekend, waardoor dat bedrag niet in verhouding staat tot de kosten die in het kader van de betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel daadwerkelijk zijn gemaakt.[7]

 

=====

 

[1] Artikel 4:120 lid 2 Awb juncto artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (oud), Staatsblad 2009, nr. 268.

[2] Artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (Staatsblad 2009, nr. 268).

[3] Besluit van 25 oktober 2017, houdende wijziging van het Besluit buitengerechtelijke kosten in verband met de nadere normering van de regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Staatsblad 2017, 419.

[4] Artikel 1 lid 1 Besluit buitengerechtelijke kosten.

[5] Staatsblad 2012, 141, p. 3.

[6] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

[7] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

 

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

BKR: de vooraankondiging

Voordat een negatieve registratie bij het BKR mag worden gedaan, moet eerst een zogenoemde vooraankondiging worden verzonden. Dit is een bericht van de kredietverstrekker aan de consument met de mededeling dat een negatieve registratie zal worden gedaan, als de achterstand niet binnen een bepaalde termijn alsnog betaald wordt.

Doel

De vooraankondiging geeft de consument de kans om de negatieve registratie te voorkomen. Het is dus een laatste waarschuwing.

Wanneer

Elk type krediet kent een eigen regeling met betrekking tot het moment dat een negatieve registratie mag worden gedaan. Bij een hypotheek geldt bijvoorbeeld dat een negatieve registratie pas mag worden gedaan bij een achterstand van drie volledige maandtermijnen.

Vorm

De vraag is op welke manier de vooraankondiging moet worden vormgegeven. Meestal zal de vooraankondiging in een sommatiebrief staan. Eerder dit jaar oordeelde de Geschillencommissie BKR over een zaak waarin op de acceptgiro die aan de sommatiebrief is gehecht, staat dat dat betalingsachterstanden van drie maanden worden gemeld bij het BKR.[1]

De Geschillencommissie oordeelde dat dit niet is toegestaan:

“De Commissie merkt voorts op dat de mededeling in kleine letters op de acceptgiro niet kwalificeert als een vooraankondiging zoals bepaald in artikel 29 lid 3 Algemeen Reglement BKR (versie april 2013). Dit artikel heeft de bedoeling dat het een consument volkomen duidelijk moet zijn binnen welke termijn hij zijn schuld moet betalen om registratie van een achterstand te voorkomen. De Commissie acht het aannemelijk dat consumenten de belangrijke mededeling van ingebrekestelling, opeising en achterstandsmelding op deze wijze over het hoofd zien.”

Eigenlijk zegt de Geschillencommissie dat er geen vooraankondiging is verzonden als het voor de consument niet duidelijk is dat het één minuut voor twaalf is voor wat betreft de naderende negatieve registratie.

Het vermelden van de vooraankondiging in algemene voorwaarden is dus ook niet voldoende. Ook dan is het voor de consument niet duidelijk (genoeg) dat een negatieve registratie zal volgen als er niet alsnog betaald wordt binnen de gestelde termijn.

Geen (correcte) vooraankondiging

Wordt geen (correcte) vooraankondiging verzonden, dan moet de achterstandsregistratie (code A) worden verwijderd. Hetzelfde geldt als de achterstandscode te vroeg wordt geregistreerd, bijvoorbeeld bij een achterstand van twee i.p.v. drie maandtermijnen van de hypotheek.

Bijzonderheidscode 2

Vaak volgt na de achterstandsmelding (code A) ook nog een bijzonderheidscode 2, wat betekent dat het krediet is opgeëist en je de (restant)schuld in één keer moet betalen.

Is de achterstand te vroeg geregistreerd, dan is de achterstandscode ten onrechte geregistreerd en moet deze worden verwijderd. Bijzonderheidscode 2 moet in dat geval ook worden verwijderd. Dit omdat bijzonderheidscode 2 aangeeft dat er een registreerbare achterstand zou zijn geweest, terwijl dat niet het geval is.[2]

[UPDATE] Per 1 oktober 2021 is de Geschillencommissie BKR ondergebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).

—–

[1] Geschillencommissie BKR 13 april 2017, nr. 17.07.

[2] Geschillencommissie BKR 13 april 2017, nr. 17.07.

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

BKR en de verjaarde vordering

Stel, je sluit een lening af om een nieuwe sportauto te kunnen kopen en je betaalt de aflossing of rente niet, dan is de kredietverstrekker wettelijk verplicht dit te melden bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel. Wat gebeurt er als de vordering verjaart?

Verjaring

Als de kredietverstrekker (schuldeiser) geen aanmaningen stuurt, dan zal zijn vordering op een gegeven moment verjaren. Is een vordering verjaard, dan wordt de verbintenis omgezet in een natuurlijke verbintenis. Dit betekent dat de kredietverstrekker weliswaar nog steeds een vordering heeft, maar deze kan hij niet meer bij de rechter afdwingen.

Er zijn meerdere verjaringstermijnen. Voor geldvorderingen bedraagt de verjaringstermijn over het algemeen vijf jaar. Maar let op, als de financiering is aangegaan in verband met een consumentenkoop, zoals in ons voorbeeld, dan is de verjaringstermijn mogelijk slechts twee jaar. Meer informatie over deze laatste situatie lees je in mijn blog Financiering bij consumentenkoop: korte verjaringstermijn!

Gevolgen voor negatieve registratie?

Is een vordering waarvoor een negatieve registratie bestaat bij het BKR verjaard, dan moet de kredietverstrekker dit melden bij het BKR.

Op het moment van verjaring moet de kredietverstrekker de werkelijke einddatum registreren. De werkelijke einddatum is het startpunt van de vijfjaarstermijn waarin de negatieve registratie nog zichtbaar is.

Wordt op een later moment vastgesteld dat de vordering verjaard is, dan moet de werkelijke einddatum alsnog met terugwerkende kracht worden geregistreerd.

Weigering

Dit staat in de handleiding voor kredietverstrekkers, dus ze weten wat ze moeten doen. Toch komt het geregeld voor dat de vordering is verjaard, maar dat de kredietverstrekker geen actie onderneemt.

Wil de kredietverstrekker ondanks verzoeken daartoe niet meewerken, dan kan je je wenden tot de rechter of de Geschillencommissie BKR.

[UPDATE] Per 1 oktober 2021 is de Geschillencommissie BKR ondergebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

Een negatieve registratie bij het BKR. En nu?

Heb je een lening en betaal je je aflossing of rente niet, dan is de kredietverstrekker wettelijk verplicht dit te melden bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel. In dit blog leg ik uit welke stappen je kan ondernemen om die negatieve registratie door te laten halen.

In een eerder blog schreef ik al over het doel en nut van het BKR en welke soorten negatieve registraties er zijn. Dit blog lees je hier.

Een negatieve registratie kan er bijvoorbeeld toe leiden dat je aanvraag voor een persoonlijke lening of een hypotheek wordt afgewezen. Vaak zal dat terecht zijn, maar in sommige gevallen ook niet. Meen je dat de negatieve registratie je onevenredig zwaar treft, dan kan je je kredietverstrekker verzoeken om deze te verwijderen. Je zal daarbij wel gemotiveerd moeten aangeven waarom je van mening bent dat in jouw geval de registratie onredelijk is en dat deze moet worden doorgehaald.

Kom je er niet uit met je kredietverstrekker, dan kan je je verzoek aan de rechter voorleggen. Hiervoor bestaat een speciale procedure staat in artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (‘Wbp’).

De procedure

Deze procedure begint met het indienen van een verzoekschrift. Hierin geef je aan om welke negatieve registratie(s) het gaat, waarom je deze verwijderd wil hebben en waarom de kredietverstrekker je verzoek heeft afgewezen.

Let op, het verzoekschrift moet binnen zes weken na ontvangst van de afwijzing door de kredietverstrekker zijn ontvangen door de rechtbank. Van deze termijn kan je geen uitstel krijgen en kan ook niet ‘verlengd’ worden door bij de kredietverstrekker opnieuw een verzoek tot verwijdering in te dienen. Bij deze procedure hoeft je je niet verplicht bij te laten staan door een advocaat. Al is dat vaak wel verstandig.

Na ontvangst van het verzoekschrift zal de rechtbank deze aan de kredietverstrekker toesturen en een datum voor de mondelinge behandeling bepalen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling kan de kredietverstrekker een verweerschrift indienen, waarin zij aangeeft waarom de negatieve registratie niet moet worden verwijderd.

Tijdens de mondelinge behandeling mogen partijen hun standpunten bepleiten en is er ruimte voor discussie. Nadat de rechter de mondelinge behandeling heeft gesloten zal hij – over het algemeen – binnen zes weken uitspraak doen.

De beoordeling

In de zaak Santander oordeelde de Hoge Raad dat de rechter niet alleen moet kijken of de kredietverstrekker de regels voor registratie keurig gevolgd heeft, maar dat ook een belangenafweging moet worden gemaakt.

De belangenafweging ziet op de belangen van enerzijds de consument (jij dus) en anderzijds een goed werkend BKR-systeem, te weten (i) het behoeden van consumenten voor overkreditering en andere financiële problemen en (ii) het beperken van financiële risico’s voor kredietverstrekkers bij kredietverlening en het bestrijden van misbruik en fraude.

Bij de belangenafweging moeten alle relevante feiten en omstandigheden die partijen hebben aangedragen, worden meegewogen. Een voorbeeld: was er sprake van een kleine achterstand die snel werd betaald, dan is de kans groter dat het verzoek wordt toegewezen dan als sprake is van een langdurig incassotraject voor een groot bedrag, waarbij meerdere regelingen niet zijn nagekomen.

Hoger beroep

Ben je het niet eens met het oordeel van de rechter, dan kan je in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. Dit moet binnen drie maanden na de datum van de uitspraak (‘beschikking’) van de rechter.

Ook in hoger beroep hoef je je niet verplicht laten bijstaan door een advocaat, aldus het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Spoedeisend belang

Soms is het van het grootste belang om op korte termijn een uitspraak te krijgen van de rechter. Hierbij kan je denken aan de volgende situatie:

Je hebt een voorlopig koopcontract voor een woning getekend, maar vanwege negatieve BKR-registraties kan je geen hypotheek krijgen. Als je niet binnen twee weken de financiering rond hebt, ben je een boete verschuldigd van € 25.000.

In dit geval is de verzoekschriftprocedure van artikel 46 Wbp niet geschikt, omdat je dan nooit op tijd een beschikking hebt. De verzoekschriftprocedure kent geen snelle variant. Waarschijnlijk heeft de mondelinge behandeling nog niet eens plaatsgevonden op het moment dat de boete verschuldigd is.

Je hebt in ons voorbeeld een spoedeisend belang en dat betekent dat een kort gedingprocedure – die begint met een dagvaarding en waarbij verplichte advocaatvertegenwoordiging geldt voor de eiser – de aangewezen weg is.

Alternatief

Een alternatief voor de verzoekschriftprocedure is de procedure bij Geschillencommissie BKR. De regels voor die procedure vind je in het Algemeen Reglement Geschillencommissie.

Twee van de voorwaarden waaraan je moet voldoen, zijn:

  • binnen 12 maanden nadat je weet of had kunnen weten dat je wordt benadeeld door de negatieve registratie(s) moet je aan de bel hebben getrokken bij je kredietverstrekker of het BKR;
  • binnen twee maanden na het afwijzen van je verzoek tot verwijdering moet je de procedure bij de Geschillencommisie BKR aanhangig hebben gemaakt. In vergelijking tot de verzoekschriftprocedure van artikel 46 Wbp heb je dus twee weken langer de tijd.

[UPDATE] Per 1 oktober 2021 is de Geschillencommissie BKR ondergebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

Wat doet het BKR?

“Door mijn BKR-registratie kan ik geen hypotheek krijgen.”

Het BKR (Bureau Kredietregistratie) in Tiel. Iedereen kent het van naam. De associatie van de meeste mensen is een negatieve, zoals blijkt uit bovenstaande citaat.

Maar dit ligt genuanceerder en in dit blog leg ik uit wat het doel en nut van het BKR is.
(meer…)

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: the never ending story…?

In mijn blog van 16 juni 2014 schreef ik dat er eindelijk duidelijkheid is over de verschuldigdheid van incassokosten voor consumenten. Nu blijkt dat ik iets te vroeg juichte.

(meer…)

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.

In mijn blog van 13 maart 2014 schreef ik over de verwarring die het rapport BGK Integraal van 7 oktober 2013 met zich meebracht. In afwijking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013 vond ‘de Rechtspraak’ dat er na het versturen van de veertiendagenbrief minimaal nog één incassohandeling moet worden verricht. Dit was voor een Arnhemse kantonrechter aanleiding om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

Afgelopen vrijdag beantwoordde de Hoge Raad deze vraag ontkennend:

beantwoordt de prejudiciële vraag aldus dat art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten

Hiermee is er eindelijk duidelijkheid voor consumentenincasso’s: betaal je niet binnen de 14 dagen die je gegund worden dan ben je incassokosten verschuldigd.

De hoogte van de incassokosten is gekoppeld aan de hoogte van de onbetaald gelaten hoofdsom. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de volgende rekenwijze opgenomen (zie tabel 1).

15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 minimum € 40 maximum € 375
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 maximum € 250
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 maximum € 250
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 maximum € 1.900
0,5% over het meerdere van de hoofdsom maximale incassokosten € 6.775

Tabel 1

De minimumvergoeding bedraagt € 40. Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67 er € 40 aan incassokosten in rekening mag worden gebracht.

Voor een vordering met een hoofdsom van € 25.000 kan derhalve maximaal € 1.025 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. En voor een vordering met een hoofdsom van € 14.000 kan er maximaal € 915 aan incassokosten worden gerekend.

Het maximum aan incassokosten wordt bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6.775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6.775.

Wat veel mensen niet weten, is dat na afloop van een jaar (periode van 12 maanden) waarover de rente is berekend, je de rente van dat jaar bij de hoofdsom mag optellen. Dat betekent dat als de incasso langer dan één jaar duurt, je een hoger bedrag aan incassokosten in rekening mag brengen (tenzij je natuurlijk niet boven de € 266,67 uitkomt of aan het maximum zit).

eKantonrechter: procederen met je DigiD

eKantonrechter: procederen met je DigiD

Vanaf deze week kunnen burgers via hun DigiD zelf een procedure aanhangig maken. Voordeel is dat burgers geen advocaat of jurist hoeven in te schakelen. Nadeel kan zijn dat men door het ontbreken van juridische kennis kansen laat liggen of zichzelf in de voet schiet. Het is mogelijk om je bij te laten staan door een jurist of advocaat.

In dit blog leg ik uit wat de eKantonrechter is en hoe de procedure werkt.

(meer…)

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende? UPDATE

Mijn blog Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende? ging over de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013, waarin werd geoordeeld dat een consument buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd na afloop van de termijn in de veertiendagenbrief.

Hiermee leek er duidelijkheid te zijn over de verschuldigdheid van incassokosten voor consumenten. Sindsdien hebben zich echter enkele ontwikkelingen voorgedaan die enkel tot meer onduidelijkheid leiden. Deze ontwikkelingen bespreek ik in dit blog.

Op 7 oktober 2013 stemden het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) en het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele afdelingen van de Hoven (LOVC-hoven) – wie bedenkt die namen? – in met het rapport BGK-Integraal. Anders dan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar uitspraak van 17 september 2013, is het uitgangspunt van dit rapport dat er na de veertiendagenbrief nog minimaal één incassohandeling moet worden verricht voordat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.

De logische vraag die boven kwam drijven is: moet er nu wel of geen extra brief worden gestuurd na de veertiendagenbrief voordat de incassokosten worden toegewezen?

Om door het rapport BGK-Integraal gecreëerde onduidelijkheid weg te nemen, stelde de rechtbank Gelderland op 20 november 2013 de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

De Hoge Raad moet dus de knoop doorhakken. Het antwoord van de Hoge Raad is op dit moment nog niet bekend. Een rechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft zijn uitspraak over de buitengerechtelijke incassokosten aangehouden totdat de Hoge Raad heeft beslist.

De rechtbank Gelderland maakte op 12 maart 2014 bekend dat zij, totdat het standpunt van de Hoge Raad bekend is, het rapport BGK-Integraal zullen hanteren bij de beoordeling of buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen bij vorderingen tegen consumenten. In de praktijk betekent dit dat je na de veertiendagenbrief dus nog een brief moet sturen. Doe je dat niet dan worden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.

Hiermee volgt de rechtbank Gelderland het beleid van de rechtbank Rotterdam, sector kanton die bij brief van 23 december 2013 kenbaar maakte:

Voorts geldt dat alleen aanleiding bestaat voor toewijzing van gevorderde buitengerechtelijke incassokosten indien gesteld is dat na de 14 dagen brief nog tenminste één andere incassohandeling heeft plaatsgevonden. Het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 september 2013 (GHARL:2013:6750) wordt vooralsnog door ons niet gevolgd.

Het interessante is dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep de zaken van de rechtbank Gelderland behandelt. Met een beroep op de uitspraak van dit gerechtshof van 17 september 2013 heb je mijns inziens een goed verhaal waarom de rechtbank Gelderland het fout heeft gedaan. Het is wachten op de eerste uitspraak hierover van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

 

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende?

Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn  van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.

In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.

(meer…)

Verkoop woning en conservatoir beslag

Na lange met tijd met dubbele hypotheeklasten te hebben gezeten, heb je je woning op 19 maart 2013 eindelijk verkocht aan de heer Jansen. Afgesproken wordt dat het huis op 1 juli 2013 zal worden geleverd. Maar voordat de woning geleverd wordt, wordt er conservatoir beslag op je huis gelegd door de heer Van der Lei, één van je schuldeisers.

(meer…)

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: snel, safe and simpel… toch?

Sinds 1 juli 2012 geldt er een nieuwe wettelijke regeling over het in rekening brengen van buitengerechtelijke incassokosten. In de praktijk merk ik dat er nog veel onduidelijkheid is over deze regeling. In dit blog hoop ik deze onduidelijkheid weg te nemen.

(meer…)

Financiering bij consumentenkoop: korte verjaringstermijn!

Het gebeurt geregeld dat een consument een auto koopt en de koopprijs financiert door middel van een geldlening. Zo ook in de casus waarover het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012 gaat (LJN: BW4992).

De vraag die speelt, is of de vordering tot betaling van de financieringstermijnen twee jaar is of vijf jaar. Dit verschil is voor de praktijk zeer relevant.

In de zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld, heeft een consument een auto gekocht voor zo’n € 8.200.  De consument heeft de auto deels gefinancierd middels een driepartijenovereenkomst van 11 september 1998, waarbij (i) de autodealer, (ii) de consument-koper en (iii) Defam Financieringen partij zijn. De auto is geleverd onder eigendomsvoorbehoud en koper dient 60 maandelijkse termijnen aan Defam te betalen. De koper stopt op enig moment met het betalen van de maandelijkse termijnen.

In een dergelijk geval kan er een dermate samenhang bestaan dat de bepalingen van consumentenkoop ook gelden voor de financiering. Meer concreet zou dat betekenen dat de verjaringstermijn van de onbetaald gelaten financieringstermijnen niet vijf jaar (artikel 3:307 BW), maar slechts twee jaar (artikel 7:28 BW) bedraagt. De Hoge Raad verwoordt het als volgt:

“Tussen een overeenkomst van consumentenkoop en een overeenkomst tot financiering van de daarbij overeengekomen koopprijs door een derde kan een dusdanige verbondenheid bestaan, dat de bescherming die art. 7:28 aan de consument-koper beoogt te bieden zich mede uitstrekt tot de vordering tot aflossing van het krediet (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, JLN ZC2555, NJ 1999/97, HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000/307, HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2012/496 en HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012/60). Of van een zodanige verbondenheid sprake is, dient te worden vastgesteld door uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden. In omstandigheden als door het hof vastgesteld – in het bijzonder dat ook de verkoper partij was bij de financieringsovereenkomst – ligt een dergelijke verbondenheid voor de hand.”

Wat betekent dit voor de praktijk?

Als de verjaringstermijn twee jaar bedraagt – en deze wordt niet gestuit -, dan kan de financieringsmaatschappij na verloop van twee jaar betaling van haar vordering niet in rechte afdwingen. Zij staat dus met lege handen als de koper weigert om te betalen.

Het belang van – in dit geval – Defam lijkt me evident. En mocht je wellicht aan de andere kant staan, dat kan je er natuurlijk ook je voordeel mee doen.

Meer informatie over het verjaren van rechtsvorderingen vind je hier.

Incassokosten: the never ending story…?

Incassokosten: nieuwe regeling per 1 juli 2012

Op 5 april 2012 is de Wet inzake de normering van buitengerechtelijke incassokosten[1] gepubliceerd in het Staatsblad[2] en op diezelfde dag is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in het Staatsblad gepubliceerd.[3] Beide regelingen treden op 1 juli 2012 in werking.

(meer…)

Stilzwijgende verlenging van abonnementen en contracten aan banden gelegd

Op 1 december 2011 is er een nieuwe regeling van kracht geworden met betrekking tot de opzegging van abonnementen en verzekeringen door consumenten, de zogeheten Wet van Dam. Deze wet heeft tot doel de positie van consumenten te versterken en een einde te maken aan ongewenste langdurige stilzwijgende verlengingen van abonnementen en contracten, terwijl consumenten geen behoefte meer hebben aan deze producten en diensten.

(meer…)

Consument en garantie: waar heb je recht op?

Als je een wasmachine of een Ipod koopt, dan mag je er van uitgaan dat het product geen gebreken vertoont gedurende een bepaalde periode. In de wet zijn de rechten van consumenten geregeld en daarvan mag niet worden afgeweken ten nadele van de consument.

(meer…)

%d bloggers liken dit: