[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Sinds 1 september 2017 kan de civiele rechter mondeling einduitspraak doen op grond van artikel 30p Rv. Voorwaarde voor het doen van een mondelinge uitspraak is dat alle procespartijen op de zitting zijn verschenen. Van de mondelinge uitspraak maakt de rechter proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt binnen twee weken ter beschikking gesteld aan partijen.

Het mondeling eindvonnis is bedoeld voor zaken die zich daarvoor lenen en het moet in het belang van partijen zijn. Een rechter zal geen mondeling vonnis wijzen als hij de zaak daarvoor niet geschikt acht, bijvoorbeeld omdat deze complex is of meer aandacht behoeft. Het is niet de bedoeling om in ingewikkelde zaken mondeling uitspraak te doen.[1]

In het proces-verbaal hoeven enkel de overwegingen en de beslissing te staan. De feiten en het verweer hoeven geen onderdeel te zijn van het proces-verbaal. Hiermee ligt de lat lager dan de vereisten die de Hoge Raad formuleerde voor schriftelijke vonnissen:

“[…] de grondbeginselen van een goede procesorde waartoe behoort dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken.” [2]

De mondelinge einduitspraak kon de eerste jaren niet op veel populariteit rekenen.[3] De laatste tijd gaan er steeds meer stemmen op om het mondelinge vonnis in te zetten in de strijd tegen de te lange doorlooptijden bij de Rechtspraak.[4] Onder andere het Jaarplan 2023 van de Rechtspraak bestempelt het mondelinge vonnis als instrument om de doorlooptijd van procedures te verkorten.[5]

Het bestrijden van achterstanden bij de Rechtspraak is echter geen doel van het mondelinge vonnis. De mogelijkheid van het mondelinge vonnis is in het leven geroepen om tegemoet te komen aan behoeften van partijen en niet voor het verkorten van doorlooptijden.[6] Of het mondelinge vonnis ook daadwerkelijk tot tijdwinst c.q. verlichting van de werkdruk leidt, is tot op heden niet onderzocht. Het is slechts een aanname. De tijdwinst voor de rechtspraak moet dan ook niet worden overschat.[7]

In de juridische literatuur is een verhitte discussie gaande over de vraag of het mondelinge vonnis ook kan worden ingezet in complexe zaken om zodoende de doorlooptijden van rechtszaken te verkorten. Messer en Van Meegen[8] breken hiervoor al enige jaren een lans. Met name Messer werpt zich op als pleitbezorger van het mondelinge eindvonnis in complexe zaken.[9] Ahsmann & Hofhuis[10] en Van der Kraats & Schoenaker[11] zijn geen voorstander van de plannen van Messer.

Ik deel de mening dat het mondelinge vonnis niet als management instrument moet worden ingezet om doorlooptijden te verkorten. Als wordt gesproken over doorlooptijden, werkdruk en tijdwinst dan kijken de voorstanders enkel naar de procedure in eerste aanleg. Wat veelal wordt ‘vergeten’, is dat een proces-verbaal van een mondeling vonnis beperkter is dan een schriftelijk vonnis en dat enkel de gronden en de beslissing hoeven te worden opgenomen. De feiten en het verweer maken hier veelal geen onderdeel van uit. En daar wringt de schoen.

Hoe begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar is een mondeling vonnis als de feiten en het verweer ontbreken of slechts summier zijn weergegeven in het proces-verbaal? De vraag stellen, is hem beantwoorden. Zoals A-G De Bock terecht opmerkt, is een goed overzicht van de vaststaande feiten van cruciaal belang voor de juiste oordeelsvorming en het ontbreken van helderheid over de feitelijke gang van zaken is een recept voor onrechtvaardige of ondeugdelijke rechterlijke beslissingen.[12] Feitelijk worden de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partijen gedwongen om in hoger beroep te gaan om een begrijpelijk, controleerbaar en goed gemotiveerd oordeel te krijgen. Dit zal naar verwachting leiden tot een hausse aan hoger beroepen die te voorkomen waren. En dat terwijl  de gerechtshoven al kampen met grote achterstanden en personeelstekorten. De gewonnen tijd in eerste aanleg, als daar al sprake van is, wordt op die manier dubbel en dwars teniet gedaan. De roep om mondeling uitspraak te doen in complexe zaken is kortzichtig en verplaatst het probleem naar de gerechtshoven.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt“, BER 2023, afl. 2, p. 20-21.


[1] Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 2014/15, 34 318,  nr. 6, p. 6-7 en Mondelinge behandeling wetsvoorstel 34059 in de Eerste Kamer op 5 juli 2016, https://www.eerstekamer.nl/verslag/20160705/verslag.

[2] HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986 (Vredo/Veenhuis). Hier is een citaat opgenomen en dus inclusief typefouten.

[3] K.G.F. van der Kraats, De mondelinge uitspraak – dat smaakt naar méér, TCR 2019, afl. 1, p. 17.

[4] E.A. Messer, Het mondelinge vonnis in civiele zaken: Pippi Langkous revisited, AA 2022, afl. 5, p. 420-422, M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis, Mondeling vonnis in complexe civiele zaken: niet doen!, AA 2022, afl. 6, p. 484-486 en nawoord van Messer op p.487-488 en K.G.F. van der Kraats en M.M.J. Schoenaker, Mondelinge einduitspraak in civiele zaken; ter overdenking, AA 2022, afl. 10, p. 750-754. 

[5] De Rechtspraak, Jaarplan 2023, p. 21.

[6] K.G.F. van der Kraats 2019, p. 20.

[7] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022, p. 753.

[8] H.J.H. van Meegen, Mondelinge uitspraak: een onderschatte kans?, Trema 2018, nr. 6.

[9] E.A. Messer 2022 en Rechtspraak.nl, Mondeling uitspraak doen: draagt bij aan tijdige rechtspraak, https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Kwaliteit-van-de-rechtspraak/Paginas/mondeling-uitspraak-is-best-spannend.aspx (geraadpleegd op 7 februari 2023). Van Meegen citeert Messer in H.J.H. van Meegen 2018.

[10] M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis 2022.

[11] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022.

[12] Concl. A-G R.H. de Bock, ECLI:NL:PHR:2022:216, onder 1.12, bij HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1034.

 

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

[Column] Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding

Is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. De Hoge Raad bepaalde recent dat hier coulant mee moet worden omgegaan. Dit is echter nog niet altijd staande praktijk, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt.]

Als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. Als een derde zich verzet tegen de executie van een vonnis en een executiegeschil start, dan moet hij executant en geëxecuteerde dagvaarden.[1] Deze regel staat al meer dan een eeuw in de wet. Er is dus sprake van een door de wet geregelde processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dagvaardt eiser enkel de executant, dan volgt over het algemeen niet-ontvankelijkheid.

Het komt geregeld voor dat een derde die een executiegeschil in kort geding start alleen de executant dagvaardt en niet de geëxecuteerde. Vaak verklaart de voorzieningenrechter eiser dan niet-ontvankelijk.[2]

In het arrest van 10 maart 2017[3] oordeelt de Hoge Raad dat de rechter eiser/derde, al dan niet ambtshalve[4], een herstelmogelijkheid moet bieden als sprake is van ondeelbare rechtsverhouding en niet alle partijen bij die rechtsverhouding zijn in rechte betrokken. Deze herstelmogelijkheid bestaat eruit dat eiser alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de ontbrekende personen op te roepen op grond van artikel 118 Rv.[5], [6] Deze zaak betrof een bodemprocedure.

Mijn ervaring is dat de voorzieningenrechter na 10 maart 2017 in kort geding geen mogelijkheid tot herstel biedt na een beroep op de exceptio plurium litis consortium. De rechter verklaarde de wederpartij niet-ontvankelijk. Dit was een prima resultaat voor mijn cliënt, maar ik had verwacht dat de mogelijkheid tot herstel in ieder geval onderdeel zou zijn van het debat ter zitting. Uit jurisprudentieonderzoek blijkt dat de mogelijkheid van herstel wel vaker niet wordt geboden in kort geding.[7] Het waarom blijkt niet uit de uitspraken. Is het vanwege de spoedeisendheid? Geldt voor executiegeschillen in kort geding een uitzondering die ik niet ken? Is het omdat het een voorlopige voorziening betreft die geen gezag van gewijsde kan krijgen? Of doen ze het niet, omdat dit verweer pas op zitting bekend wordt en het aanhouden van de zitting tot een later tijdstip ongewenst is (zittingscapaciteit)?

Alle reden om hier verder in te duiken met als doel om er te zijner tijd een artikel over te schrijven. Een antwoord vond ik niet. Ook de Asser serie bood geen soelaas. Daar komt men niet verder dan dat moet worden aangenomen dat de derde niet-ontvankelijk is als hij niet zowel de geëxecuteerde als de executant dagvaardt. Men maakt geen melding van het arrest van 10 maart 2017.[8]

Voordat ik aan het schrijven van mijn artikel toekwam, maaide de Hoge Raad het gras voor m’n voeten weg. Op 9 september 2022 beantwoordde de Hoge Raad de vraag of in kort geding ook de mogelijkheid tot herstel moet worden geboden. De situatie was als volgt. De eiser in kort geding was één partij vergeten te dagvaarden en het hof bood niet de gelegenheid om dit alsnog te doen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof eiser de gelegenheid had moeten geven die partij alsnog in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door het hof te stellen termijn.[9]

Daarmee lijkt het duidelijk. Ook in kort geding moet de mogelijkheid tot herstel worden geboden als niet alle partijen bij een ondeelbare rechtsverhouding in rechte zijn betrokken. Dit moet ambtshalve gebeuren en dus is een beroep op de exceptio plurium litis consortium niet nodig (al is dat het wel handig om de rechter hier op te wijzen).

Er zijn logischerwijs weinig gepubliceerde uitspraken over de processueel ondeelbare rechtsverhouding van na 9 september 2022. Maar toch lijkt de praktijk weerbarstig. In kort geding past men soms nog steeds de oude regel toe en volgt direct niet-ontvankelijkheid als niet alle partijen bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding zijn gedagvaard. Een voorbeeld hiervan is het vonnis van de voorzieningenrechter Limburg van 10 oktober 2022.[10] Opvallend is dat dezelfde rechter in een bodemprocedure van eerder dat jaar wel de mogelijkheid van herstel biedt.[11] Het gaat gelukkig niet altijd fout, zoals het hof Arnhem-Leeuwarden aantoont.[12]

Het is duidelijk hoe het moet. Alleen is het nog niet altijd tot de werkvloer doorgedrongen. En dat is wel van belang in het kader van de rechtszekerheid.

Dit artikel is afgesloten op 11 november 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding“, BER 2022, afl. 8, p. 21-22.


[1] Artikel 438 lid 6 Rv. Tot 1 oktober 2020 stond dit in artikel 438 lid 5 Rv.

[2] Enkele voorbeelden hiervan zijn Hof Arnhem 12 november 1929, ECLI:NL:GHARN:1929:25; Rb. Almelo 7 december 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY6440; Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BP3792 en Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6953.

[3] Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.

[4] Zo ook: Hof ’s-Hertogenbosch 24 april 1958, ECLI:NL:GHSHE:1958:43.

[5] In Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7452 werd deze mogelijkheid ook geboden aan de derde die niet alle benodigde partijen had gedagvaard. Zo ook Hof Amsterdam 15 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7374.

[6] Artikel 118 Rv is bedoeld voor gevallen waarin het voor de beslissing over de rechtsbetrekking noodzakelijk is of zinvol is om een partij in het geding te betrekken (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).

[7] Rb. Limburg 3 september 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:6567 en Rb. Overijssel 20 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1837.

[8] Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/198.

[9] Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1173, NJ 2022, 293.

[10] Rb Limburg 13 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8045, r.o. 4.5.

[11] Rb Limburg 25 mei 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:4151, r.o. 4.3.

[12] Hof Arnhem-Leeuwarden 20 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8115, r.o. 3.2.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

[Column] De Wet opleggen betalingsregeling door de rechter: onduidelijkheid troef

Sinds 2017 stelt het kabinet zich tot doel om problematische schulden van burgers te voorkomen.[1] Een nobel streven. Eén van de manieren om dit te bereiken, is volgens de minister Weerwind van Rechtsbescherming om de rechter de bevoegdheid te geven om betalingsregelingen op te leggen. Momenteel kan de rechter nog geen betalingsregeling opleggen. Artikel 6:29 BW staat hieraan in de weg. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser toestemming moet geven aan de schuldenaar om het verschuldigde in gedeelten te voldoen.

Na een toezegging van voormalig minister Dekker van Rechtsbescherming in juni 2021[2] ging op 22 juni 2022 eindelijk het wetsvoorstel Wet opleggen betalingsregeling door de rechter in consultatie.[3] Het is wetsvoorstel voegt een tweede lid aan artikel 6:29 BW toe:

“2. In afwijking van het eerste lid kan de rechter, wanneer naar maatstaven van redelijkheid en

billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij een verschuldigde geldsom in een

keer betaalt en de schuldeiser niet onevenredig wordt benadeeld, een betalingsregeling opleggen.

De rechter stelt partijen vooraf in de gelegenheid zich over de regeling uit te laten.”

De door de rechter op te leggen betalingsregeling moet worden opgenomen in een vonnis.[4]

Het lange wachten is met dit wetsvoorstel niet beloond. Er zijn veel dingen nog niet duidelijk. In deze column bespreek ik twee belangrijke onduidelijkheden, te weten de reikwijdte van het wetsvoorstel en in welke concrete gevallen de rechter een betalingsregeling mag opleggen.

Reikwijdte

De reikwijdte van de regeling uit het wetsvoorstel is op twee onderdelen te ruim geformuleerd.

Ten eerste is de aanpak van problematische schulden enkel gericht op schulden van particulieren/burgers. Het wetsvoorstel moest erin voorzien dat passende betalingsregelingen kunnen bijdragen aan het voorkomen “dat mensen (verder) in de financiële problemen komen”.[5] Wat bevreemdt, is dat de bevoegdheid tot het op opleggen van een betalingsregeling nu moet gaan gelden voor zowel vorderingen op burgers als vorderingen op bedrijven.[6] Niet duidelijk is waar deze significante uitbreiding van de reikwijdte vandaan komt of op is gebaseerd.

Ten tweede ligt aan het wetsvoorstel de gedachte ten grondslag dat het grote aantal verstekzaken leidt tot hogere schulden. Als de gedaagde wel bij de kantonrechter verschijnt, dan is dat vaak om een betalingsregeling af te spreken. Als kantonrechters een betalingsregeling kunnen opleggen, dan leidt dat er naar verwachting toe dat meer schuldenaren op de rolzitting bij de kantonrechter zullen verschijnen.[7] De bevoegdheid voor de rechters geldt in kantonzaken en in handelszaken (sector civiel).

Dit argument gaat alleen niet op voor procedures bij de sector civiel, omdat daar verplichte procesvertegenwoordiging geldt.[8] De taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt te vertegenwoordigen en als de cliënt baat heeft bij een betalingsregeling, dan zal de advocaat een voorstel voor een betalingsregeling doen. In die zin zal de nieuwe bevoegdheid van de rechter geen toegevoegde waarde hebben. De drempel om een advocaat in te schakelen wordt er niet lager door. Hetzelfde geldt voor hoger beroep.[9]

Het ligt dan ook voor de hand om de bevoegdheid tot het opleggen van betalingsregelingen enkel toe te kennen aan kantonrechters. Door deze bevoegdheid op te nemen bij de specifieke bepalingen voor kantonzaken in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, kan daarover geen discussie bestaan.

Wanneer bevoegdheid uitoefenen?

Een tweede cruciale onduidelijkheid betreft de vraag wanneer sprake is van een situatie waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van een schuldenaar gevergd kan worden dat hij een vordering niet in één keer betaalt. Anders gezegd, in welke concrete gevallen mag de rechter een betalingsregeling opleggen?

Een betalingsregeling biedt alleen uitkomst bij beginnende schulden en tijdelijke betalingsonmacht. Ook moet de schuldeiser op termijn wel uitzicht hebben op betaling van de gehele vordering.[10] Alleen in deze gevallen mag de rechter een betalingsregeling opleggen. Neem dit dan ook op in het nieuwe artikellid.

De vervolgvraag is wanneer sprake is van beginnende schulden en tijdelijke betalingsonmacht. En wat is een redelijke termijn waarbinnen de vordering moet zijn voldaan? De wettekst en de memorie van toelichting zwijgen hierover. De memorie van toelichting komt niet verder dan de mysterieuze redenering dat de rechter een betalingsregeling kan opleggen “als hij de zaak op grond van de in de regeling opgenomen criteria geschikt acht”. De rechter bepaalt dus zelf in zijn vonnis wat de voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan, wil hij gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen. Tja…

Dit zijn nog maar een paar onduidelijkheden. Het wetsvoorstel lijkt niet goed doordacht en het heeft er alles van weg dat het een spoedklus was. Kortom, er is werk aan de winkel.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “De Wet opleggen betalingsregeling door de rechter: onduidelijkheid troef“, BER 2022, afl. 6, p. 29-30.


[1] Regeerakkoord 2017-2021, Vertrouwen in de toekomst, p. 27.

[2] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021.

[3] Https://www.internetconsultatie.nl/rechterlijkebetalingsregeling/b1. De internetconsultatie sluit op 14 september 2022.

[4] Dat de betalingsregeling in een vonnis wordt opgenomen en niet in een proces-verbaal blijkt uit p. 6 (‘het dictum’) en p. 7 (‘dat het de nakoming van vonnissen kan bevorderen’) Consultatieversie MvT.

[5] Consultatieversie MvT, p. 2.

[6] Consultatieversie MvT, p. 3.

[7] Consultatieversie MvT, p. 2 en Kamerstukken II 2021/22, 29279, 700, p. 3.

[8] Artikel 79 lid 2 Rv.

[9] Artikel 6:29 lid 2 BW bevat geen beperking ten aanzien van en hoger beroep en de MvT rept enkel over eerste aanleg.

[10] Consultatieversie MvT, p. 3.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger”. Yeah right!

Download artikel

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger” is de titel van een opinie artikel in NRC van 15 februari 2022[1] van de hand van Alexander de Savornin Lohman. [2] Een pakkende titel die maakt dat je het artikel wil lezen. Helemaal toen bleek dat het artikel tot Kamervragen heeft geleid.[3] Soms ben ik kritisch op de Rechtspraak, maar dit leek me wel een heel boude uitspraak en een goede reden om dit artikel aan nader onderzoek te onderwerpen.

De strekking van de opinie is dat rechters in incassoprocedures, waarin de schuldenaar verstek laat gaan, zich niets aantrekken van de mogelijk penibele financiële situatie van de voor de rechter onbekende en niet in de procedure verschenen schuldenaar-gedaagde. Hierdoor faciliteert de rechter dat de zwakkeren in de samenleving nog meer in de schuldenproblemen komen. De Savornin Lohman klaagt verder dat de rechters de verstekzaken kil en onpersoonlijk afhandelen. Dit zou gebeuren op een manier waar veel partijen, zoals deurwaarders, incassobureaus, schuldopkopers en schuldhulpverleners, fors aan zouden verdienen. Ook de rechtbanken zouden er goed aan verdienen, omdat de kosten van een verstekzaak ongeveer 10% is van het laagste griffierecht. Kortom, de rechters zijn the bad guys en de incassoprocedure zou anders moeten worden ingericht.

De hierna te bespreken oplossing van De Savornin Lohman gaat uit van de foutieve aanname dat het doel van de Rechtspraak is “om maatschappelijk zwakkeren te beschermen tegen de sterkeren”. Echter, de missie van de Rechtspraak luidt: “De Rechtspraak beschermt rechten en vrijheden, komt op voor de democratische rechtsstaat, zorgt voor een goede toepassing van het recht en voor beslissingen door onafhankelijke, onpartijdige, integere en deskundige rechters.” [4] Daarmee kan de opinie meteen al de prullenbak in.

De Savornin Lohman, toch een oud-advocaat, lijkt te vergeten dat rechters weinig anders kunnen doen dan het toepassen van het recht op de aan hen voorgelegde casus. Het is niet hun taak om (ambtshalve) de financiële doopceel te lichten van iedere gedaagde in incassozaken die verstek laat gaan, om te bezien of er bemiddeld kan worden. Dat zal de Rechtspraak ook niet willen, omdat dit – net als bij de verplichte betalingsregeling[5] – leidt tot extra werk en daarop zit men niet te wachten. Er dienen immers doorlooptijden te worden verkort.

De oplossing die De Savornin Lohman aandraagt, is tweeledig. Ten eerste moet de eiser bij het aanhangig maken van een incassozaak al gedetailleerde informatie aan de rechtbank verschaffen. Denk aan informatie over het ontstaan van de schuld, de schuldhistorie van de schuldenaar en de mogelijkheden van de schuldenaar om de schuld af te lossen. Op basis van deze informatie kan de rechtbank vroegtijdig problematische schulden signaleren en met partijen in overleg treden over een oplossing. Ten tweede moet de rechter de mogelijkheid krijgen om een betalingsregeling op te leggen.

Dit klinkt aardig, maar hoe kan de schuldeiser weten wat de schuldhistorie en de aflossingscapaciteit is van een schuldenaar. Dat de overheid deze informatie ter beschikking heeft, kan ik me nog wel voorstellen. Maar de overheid vaardigt meestal zelf een dwangbevel uit en maakt de gang naar de civiele rechter niet.[6] Een natuurlijk persoon zal die informatie in het gros van de gevallen niet verstrekken aan zijn schuldeiser. Als hij al reageert op aanmaningen. In de opinie wordt dit verder niet toegelicht.

Dit brengt me bij het grootste probleem van problematische schulden. Zoals ook wordt onderkent in de opinie, laten de meeste schuldenaren-gedaagden verstek gaan. Uit onderzoek blijkt dat 70-80% van de schuldenaren verstek laat gaan in incassozaken.[7] Het is dus van het grootste belang dat minder schuldenaren verstek laten gaan. Dit is de achilleshiel van het slagen van het voorstel van De Savornin Lohman. Hoe dit te bewerkstelligen laat hij echter in het midden. Ook gaat hij eraan voorbij dat de Rechtspraak dit probleem onderkent[8] en dat de KBvG, in opdracht van de Rechtspraak, een incassodagvaarding heeft ontwikkeld die goed te begrijpen is.[9]

Verder bepleit De Savornin Lohman dat rechters de mogelijkheid moeten krijgen om schuldeisers een betalingsregeling op te leggen en dat het niet maatschappelijk verantwoord is dat artikel 6:29 BW de rechter deze bevoegdheid ontzegt.[10] Dit idee is mosterd na de maaltijd, omdat voormalig minister Dekker (Rechtsbescherming) al in juni 2021 toezegde om een wetsvoorstel zal voor te bereiden die het mogelijk maakt dat rechters betalingsregelingen opleggen.[11]

Dit alles overziend, blijft het onduidelijk wat het doel van de opinie is anders dan het generen van media-aandacht. De toonzetting nodigt in ieder geval niet uit om samen met het Center for Sustainable Justice naar oplossingen te zoeken. Ook op inhoudelijk vlak houdt het niet over. De voorstellen zijn gebaseerd op een verkeerd uitgangspunt, zijn praktisch onhaalbaar of zijn al in voorbereiding. En juist voor het grootste probleem (men laat verstek gaan) wordt geen oplossing aangedragen. Met deze opinie zetten De Savornin Lohman en het Center for Sustainable Justice zichzelf buitenspel.

Dit artikel is afgerond op 23 februari 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechters maken de schulden van zwakkeren juist erger”. Yeah right!, BER 2022, afl. 2, p. 20-21.


[1] NRC 15 februari 2022, ‘Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger’, https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/15/rechters-maken-schulden-van-de-zwakkeren-juist-erger-a4089449.

[2] De Savorin Lohman is medeoprichter van het Center for Sustainable Justice, zo staat bij het artikel vermeld. Het Center bestaat uit twee man en een raad van advies, die zich inzetten voor duurzame rechtspraak in de wereld. Meer informatie: https://www.sustainablejustice.org/index.php?id=welkom&taal=ned.

[3] Zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2022Z03213&did=2022D06748.

[4] Https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Paginas/mva.aspx.

[5] J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel, BER 2021/6, p. 25-26.

[6] De overheid als schuldeiser is een ander probleem dat aandacht behoeft. Zie hierover mijn column ‘De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap’, BER 2021/7-8, p. 41.

[7] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[8] Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak, februari 2019.

[9] KBvG 22 december 2021, Nieuwe dagvaarding in begrijpelijke taal klaar voor gebruik, https://www.kbvg.nl/nieuws-en-opinie/kbvg-nieuws/nieuwe-incassodagvaarding-in-begrijpelijke-taal-klaar-voor-gebruik.

[10] Artikel 6:29 BW luidt: “De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.”

[11] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 4.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap

De beerput die de Toeslagenaffaire heet, gaat steeds verder open. Kinderen worden uit huis geplaatst, terwijl hun ouders niets verkeerd hebben gedaan. Slachtoffers moeten gerechtelijke procedures beginnen om te voorkomen dat ze uit hun huis worden gezet, terwijl schadevergoeding in het verschiet ligt.[1] En de meest recente onthulling is dat iedereen op basis van een anonieme en niet-onderbouwde melding op de illegale zwarte lijst van de Belastingdienst terecht kon komen. Met alle gevolgen van dien.[2]

De Belastingdienst bestempelde Jan en alleman als fraudeur. Zonder reden. Vervolgens zet de Belastingdienst de toeslag stop, vordert de Belastingdienst het uitgekeerde terug (soms vele duizenden euro’s), vaardigde zelf een dwangbevel uit en nam zelf de executie ter hand. Ook is het de overheid die de regelgeving maakt en interpreteert. Is een burger het niet eens met een besluit? Dan moet hij bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen.

“Hoeveel petten kan de overheid op hebben?”

Hoeveel petten kan de overheid ophebben? Al deze petten zorgen ervoor dat de onafhankelijkheid en de objectiviteit ver te zoeken is. Het incasseren is immers in het belang van, in dit geval, de Belastingdienst.

Tel daarbij op dat de overheid sinds jaar en dag wordt gerund als ware het een bedrijf. De overheid bestuurt vanuit de visie van new public management. Hierbij is het doel dat de overheid moet functioneren, zoals de markt functioneert. Efficiency en effectiviteit staan centraal en er moet bedrijfsmatig gedacht worden. Dit geldt ook voor overheidsincasso’s, zo blijkt uit de Rijksincassovisie.[3] De menselijke maat is verdwenen en de Belastingdienst dendert onverminderd door.

Ook problematisch is dat voor overheidsinstanties bepaalde maatregelen, die moeten voorkomen dat schuldenaren onder de minimum bestaansniveau komen, niet gelden. De overheid maakt gretig gebruik van deze mogelijkheden. Dit ondanks de oproep van de VNG om deze bevoegdheden aan te pakken en om hiermee te stoppen.[4]

De incasso van overheidsvorderingen kan en moet dus beter. En snel. Hierbij roep ik het nieuwe kabinet, met hopelijk een geschikte minister van rechtsbescherming[5], op om scheiding aan te brengen tussen de verschillende rollen die overheidsinstanties vervullen bij overheidsincasso’s. Anders gezegd, verdeel de petten die één instantie nu op heeft. En breng de menselijke maat terug in het incassobeleid. Naast de VNG, pleit de KBvG hier ook voor.[6] Het is tijd voor een frisse start. Voor maatschappelijk verantwoorde overheidsincasso. Voor nieuw leiderschap, zo u wilt.

Dit artikel is afgesloten op 29 oktober 2021.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap, BER 2021, afl. 7-8, p. 41.


[1] Rechtbank Oost-Brabant 27 oktober 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5642.

[2] ‘Zwarte lijst FSV van Belastingdienst in strijd met de wet’, persbericht d.d. 29 oktober 2021 op www.autoriteitpersoonsgegevens.nl.

[3] Rijksincassovisie, p. 1, april 2016.

[4] VNG, Voorkomen en aanpakken van problematische schulden, position paper d.d. januari 2018.

[5] J.M. Veldhuis, Enig benul, BER 2019-3, p. 30.

[6] KBvG, Schulden in perspectief, position paper d.d. 11 maart 2021.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

[Column] Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening: symboolwetgeving?

De kwaliteit van de incassodienstverlening moet omhoog. Daar is de politiek het al een aantal jaar over eens en dit is ook opgenomen in het regeerakkoord.[1] In deze column wordt de verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag van het Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening kritisch bekeken.

Uit onderzoek blijkt dat er drie concrete problemen zijn met de huidige incassodienstverlening. Er zijn incassobureaus die consumenten:

  1. confronteren met onterechte schulden;
  2. confronteren met onterechte kosten of niet inzichtelijke kosten;
  3. op ontoelaatbare wijze onder druk te zetten om hun vordering te voldoen. Zij dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben, beweren stellig dat consumenten (proces)kosten moeten betalen en bejegenen consumenten agressief.[2]

Om deze problemen het hoofd te bieden, zag het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (‘WKI’) het leven.[3] Dit is niet het eerste wetsvoorstel over dit onderwerp. In 2016 lanceerden de Christen Unie en de PvdA al de initiatiefwet Wet aanpak misstanden incassodienstverlening. Op deze plek hield ik deze initiatiefwet al eerder tegen het licht.[4] Deze initiatiefwet is een stille dood gestorven.

Maar terug naar het huidige wetsvoorstel. Eén van de doelen van het WKI is het verhogen van de kwaliteit van de incassodienstverlening. Dit wil men bereiken door, onder andere, het instellen van een incassoregister[5] en door het verplicht stellen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (‘VOG’) voor personeel dat incassowerkzaamheden verricht.[6]

Er valt genoeg over de WKI te zeggen, maar hier focus ik op de verplicht gestelde VOG. De VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands strafrechtelijke verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag kijkt men of de aanvrager strafbare feiten op naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG is aangevraagd.[7]

Een VOG is dus geen standaard check die voor iedere functie hetzelfde is. Bij elke functie moet worden gekeken welke strafbare feiten relevant zijn voor die functie. Daarom kent de VOG algemene screeningsprofielen en een aantal specifieke screeningsprofielen voor bepaalde beroepen, zoals juridische dienstverlening (hieronder vallen deurwaarders en advocaten) en financiële dienstverlening.[8]

Het lijkt me dat de VOG voor incassomedewerkers moet worden afgegeven in het licht van de drie hiervoor opgesomde problemen. Incassowerkzaamheden zijn niet goed onder te brengen onder een van de standaardprofielen of een van de bestaande profielen voor bepaalde beroepen. Helaas zeggen de WKI en de toelichting hier niets over en ik vraag me af of dit punt wel is onderkend.

Overigens kan je je afvragen of een VOG voor incassopersoneel überhaupt wel een oplossing is voor de verbetering van de kwaliteit van de incassodienstverlening. Welke strafbare feiten zouden in de weg staan aan het correct verrichten van incassowerkzaamheden?

Een betere oplossing lijkt me om bestuurders, directeuren, managers en filiaalhouders van incassobureaus een VOG te laten overleggen. Hiervoor zou de VOG voor aansturen organisatie kunnen worden gebruikt. Het doel van deze specifieke VOG is om te voorkomen dat mensen hun macht over organisaties en daaraan verbonden personen misbruiken. Het gaat om het beteugelen van het gevaar dat deze mensen hun bevoegdheden gaan misbruiken, waardoor – in dit geval – debiteuren worden geconfronteerd met onterechte schulden, onterechte kosten of ontoelaatbare druk om een vordering te voldoen.

Omdat het nut van de VOG voor incassomedewerkers en de noodzaak en de praktische invulling niet blijken uit de WKI en de toelichting bekruipt mij het gevoel dat op dit punt sprake is van symboolwetgeving.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening: symboolwetgeving?, BER 2020, afl. 3, p. 22-23.


[1] Vertrouwen in de toekomst, Regeerakkoord 2017-2021, p. 27.

[2] MvT WKI, p. 4-5.

[3] https://www.internetconsultatie.nl/kwaliteitincassodienstverlening.

[4] J.M. Veldhuis, Wet aanpak misstanden incassodienstverlening schiet z’n doel voorbijBER 2016, afl. 4, p. 28-29.

[5] Advocaten en deurwaarders vallen niet onder deze registratieplicht.

[6] Deze verplichting geldt niet voor alleen personeel van incassobureaus, maar ook voor personeel van advocaten- en deurwaarderskantoren.

[7] https://www.justis.nl/producten/vog/wat-is-een-vog.aspx.

[8] Brochure Verklaring Omtrent het Gedrag: Screeningsprofielen VOG NP.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Digitaal beslagregister: al een mooie zwaan?

Sinds 1 januari 2016 moeten deurwaarders het digitaal beslagregister raadplegen. Het doel van het digitaal beslagregister is tweeledig. Ten eerste dient het ter bescherming van de beslagvrije voet van schuldenaren. Het tweede doel is om deurwaarders inzicht te geven in gelegde beslagen, zodat er geen kansloos beslag wordt gelegd of onnodige procedures worden gestart omdat de schuldenaar geen verhaal biedt.

In juli 2016 concludeerde ik op deze plek dat het digitaal beslagregister een lelijk eendje is en dat er nog veel moet gebeuren voordat het een mooie zwaan is.[1] Het digitaal beslagregister bestaat bijna vier jaar. De hoogste tijd om te kijken of de transformatie van het lelijke eendje van weleer inmiddels is voltooid.

Mijn grootste kritiekpunt was dat overheden en de Belastingdienst niet mee wilden doen met het digitaal beslagregister, terwijl zij een preferente positie en bijzondere incassobevoegdheden hebben en daardoor voorgaan op ‘normale’ schuldeisers. Kortom, het digitaal beslagregister gaf bij lange na geen compleet beeld. In december 2016 werd bekend dat overheden, uitvoeringsinstellingen en de Belastingdienst zich toch zullen aansluiten bij het digitaal beslagregister.[2] Dit is het project Verbreding beslagregister. Als deze partijen zijn aangesloten krijgen deurwaarders inzage in de door deze partijen gelegde beslagen en vice versa. Dan kan in veel gevallen worden voorkomen dat schuldenaren onder de beslagvrije voet terechtkomen en kunnen onnodige kosten worden voorkomen.

Maar zover is het nog niet. In november 2018 werden de resultaten van een business case voor betere informatie-uitwisseling tussen overheidsorganisaties en deurwaarders bekend. Conclusie: er is meer onderzoek nodig.[3] Sinds april 2019 is er een plan van aanpak en voor het einde van dit jaar moet de internetconsultatie voor het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet en Verbreding beslagregister starten.

Dat klinkt goed! Toch? Op zich wel, maar is er geen reden tot juichen. Het duurt namelijk nog een aantal jaren voordat sprake is van volledige functionerende gegevensuitwisseling. De verschillende overheidsorganisaties zullen namelijk gefaseerd toetreden tot het digitale beslagregister. Deze aanpak komt bekend voor. Bij het, op 1 oktober 2019 ten grave gedragen Programma KEI, zouden de verschillende pilots ook gefaseerd in werking treden. Maar steeds werd de planning doorgeschoven en men is uiteindelijk niet verder gekomen dan de eerste fase van de eerste pilot; afijn, het verhaal is bekend.

Met dit debacle in het achterhoofd en het gegeven dat het digitaal beslagregister ook een groot ICT-project bij de overheid betreft, is de mededeling van staatssecretaris Tamara van Ark in haar brief van 8 oktober 2019 dat men – bijna drie jaar na de aankondiging dat overheidsinstanties ook zullen participeren in het digitaal beslagregister en na ruim twee jaar onderzoek – ‘steeds meer zicht [krijgt; JMV] op de onderlinge afhankelijkheid en op het effect van volle ICT-releasekalenders op de voortgang en de inzet en beschikbaarheid van personele capaciteit.’ Wat de staatssecretaris hier zegt, is dat ze geen flauw idee heeft over hoe het verder zal gaan. Dit blijkt ook wel uit het feit dat ze in dezelfde brief aangeeft dat er veel onzekerheid is over (i) de geschiktheid van de verschillende ICT-systemen van gemeenten en waterschappen, (ii) de ontwikkeling van een rekentool voor de beslagvrije voet die voldoet aan alle (privacy)regelgeving en (iii) de nieuwe vorm van gegevensaanlevering door het UWV aan de Belastingdienst.[4] Bedenkt daarbij dat de overheid en ICT-projecten vaak geen gelukkig huwelijk is. Op 4 april 2019 publiceerde NRC een schokkend overzicht waaruit blijkt dat de mislukte overheidsprojecten ‘transactiesysteem Belastingdienst’, ‘Speer’(defensie), ‘nieuw bevolkingsregister (BRP)’ en ‘Programma KEI’ (Rechtspraak) in totaal ruim € 1,4 miljard hebben gekost. En dat zijn enkel projecten die (na jarenlang aanmodderen) zijn stopgezet.[5] Ik ben benieuwd of het digitaal beslagregister binnen het oorspronkelijk toegekende budget blijft.

Ook de planning doet de wenkbrauwen fronsen. In december 2016 was het de bedoeling dat de eerste overheidsinstanties in 2019 zouden aansluiten. In november 2018 was al duidelijk dat dit niet haalbaar was[6] en februari 2019 is deze streefdatum uitgesteld naar 1 januari 2021.[7] In haar brief van 8 oktober 2019 geeft de staatssecretaris aan dat ze betwijfelt of deze nieuwe datum haalbaar is.

Kortom, er is een lange weg te gaan en er zullen nog de nodige groeistuipen moeten worden overwonnen voordat het lelijke eendje een mooie zwaan is. En hopelijk bedingt men nu wel dat de softwareleverancier de doorontwikkeling van het ICT-systeem niet zomaar mag stoppen.[8]

Citeertitel: J.M. Veldhuis, ‘Digitaal beslagregister: al een mooie zwaan?’, BER 2019/7, p. 20-21.


[1] J.M. Veldhuis, ‘Digitaal beslagregister: lelijk eendje of mooie zwaan?’, BER 2016/3, p. 28.

[2] Kamerstukken II 2016/17, 24515, nr. 382, p. 1 en 3.

[3] Kamerstukken II 2018/19, 24515, nr. 453, p. 3.

[4] Brief van 8 oktober 2019 van staatssecretaris Van Ark over de voortgang implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en Verbreding beslagregister.

[5] ‘De overheid en haar ICT-projecten: een structurele worsteling’, NRC 4 april 2019.

[6] Kamerstukken II 2018/19, 24515, nr. 453, p. 3.

[7] Kamerstukken II 2018/19, 24515, nr. 648, p. 8.

[8] Brief van 28 juni 2018 van de Rechtspraak, p. 3 en persbericht van 28 juni 2018 ‘Nieuwe ontwikkelingen rond digitalisering Rechtspraak’, Rechtspraak.nl.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Enig benul

[Column] Minister Sander Dekker voor Rechtsbescherming staat er niet om bekend feeling te hebben met de rechtsstaat, de advocatuur of de Rechtspraak. Zijn hart lijkt te liggen bij de rechtsbijstandsverzekeraars en dan met name bij Achmea. Gezien zijn streven om de mensen weg te houden van de gefinancierde rechtsbijstand en de rechtspraak – kostenbesparing! – is dit misschien verklaarbaar.

Maar de gevolgen van het beleid van minister Dekker (en zijn voorgangers) begint haar wrange vruchten af te werpen. Advocaten en rechters springen op de barricaden, de Nederlandse Orde van Advocaten heeft de staat van de rechtsstaat als topprioriteit aangemerkt.[1] Er is zelfs een rechter die zijn ontslag indiende vanwege de alsmaar voortdurende bezuinigen op de rechtspraak.[2] Een luisterend oor krijgen zij niet van minister Dekker.

Minister Dekker blijkt een bestuurder die vaart op cijfers en productienormen. Hij lijkt te weten wat rechtsbescherming inhoudt en wat het belang daarvan is. Eerder ondervond het onderwijs de negatieve gevolgen van deze benadering al. De minister bestuurt vanuit de visie van new public management. Deze besturingsfilosofie in de jaren 80 van de vorige eeuw voet aan de grond bij de Nederlandse overheid. Centraal staat dat de overheid moet functioneren, zoals de markt functioneert. Dit betekent dat efficiency en effectiviteit centraal staan en er moet bedrijfsmatig gedacht worden.

Mak (in 2008[3]) en Loth (in 2015[4]) schreven al dat new public management een belangrijk instrument is bij het meten van de kwaliteit van de Rechtspraak, maar dat dit niet dominant mag zijn. Beiden constateren dat dit wel het geval is. Ook het in maart 2019 verschenen Rapport visitatie gerechten 2018[5] benoemt dit expliciet. De new public management benadering past niet bij de aard van de rechtspraak, gelet op de rechtsstatelijke en maatschappelijke taken van de rechtspraak. De visitatiecommissie meent dan ook dat de besturingsfilosofie new public management moet worden heroverwogen.[6]

Zit iemand die enkel en alleen uitgaat van getallen, productienormen en bezuinigingen op de juiste plek als minister voor rechtsbescherming? De vraag stellen, is hem beantwoorden.

Ik heb niet de illusie dat deze column zal leiden tot afschaffing of vermindering van new public management binnen de rechtspraak of tot de benoeming van een nieuwe minister voor rechtsbescherming. Wel is inmiddels duidelijk dat niet iedereen geschikt is voor de functie van minister voor rechtsbescherming. Het functieprofiel van de minister voor rechtsbescherming moet dan ook worden uitgebreid met de competentie ‘enig benul van de rechtsstaat en de rechtspraak’. Misschien dat het dan toch nog goed komt met de rechtsstaat en de rechtspraak.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Enig benul, BER 2019-3, p. 30.

=====

[1] Algemene raad presenteert prioriteiten NOvA, https://www.advocatenorde.nl/nieuws/algemene-raad-presenteert-prioriteiten-nova.

[2] Bossche rechter is bezuinigingen beu en dient ontslag in, https://www.bd.nl/den-bosch-vught/bossche-rechter-is-bezuinigingen-beu-en-dient-ontslag-in~a129ff8b/.

[3] Mak, Rechtspraak & rechtspraak: een precaire balans, Rechtstreeks 2008, nr. 4, p. 11.

[4] M. Loth, Leren oordelen: Over de sturing op kwaliteit in de rechtspraak, Trema 38 (10), p. 332-339.

[5] Rapport visitatie gerechten 2018: Goede rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag, maart 2019.

[6] Rapport visitatie gerechten 2018: Goede rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag, maart 2019, p. 39 en 40.

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Digitalisering rechtspraak is niet het grootste probleem

[Column] De Raad voor de Rechtspraak heeft sinds 1 januari 2019 een nieuwe voorzitter in de persoon van Henk Naves. Het afgelopen jaar is er veel gezegd en geschreven over de geldverslindende poging tot digitalisering van de rechtspraak, maar dat is volgens Jeroen Veldhuis niet de grootste uitdaging voor Henk Naves.

 

Bij de rechtbanken in Amsterdam en Breda is het mogelijk om stukken die spoed hebben voor een kort geding per e-mail in te dienen. Dit is een voorzichtige stap naar digitalisering en afschaffing van de fax. In 2015 ondernam de rechtbank Limburg en al een poging, maar die was van korte duur.[1]

De voorgenomen digitalisering bij de Rechtspraak is uitgedraaid op een ramp. Vele miljoenen euro’s in een bodemloze put gestort en tegen beter weten in blijven doorgaan. In een afscheidsinterview in de Volkskrant erkent voormalig voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak Frits Bakker:

‘Op dat moment’, zegt Bakker, ‘hadden we als raad moeten zeggen: als het zo ingewikkeld blijft, lukt het automatiseren niet, we stoppen ermee. Maar we waren al drie jaar bezig met het programma Kwaliteit en Innovatie, dan raak je in een soort tunnelsyndroom. Ik zag toen niet: dit is onmogelijk. Maar ik had het wel moeten zien.’ [2]

Inmiddels is het Programma KEI stopgezet. Er gaat wel gedigitaliseerd worden, maar dat betreft het berichtenverkeer met de gerechten. Hiervoor is een Basisplan digitalisering opgesteld.

Maar de digitalisering lijkt niet het grootste probleem te worden voor Henk Naves, de nieuwe voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak. De toegang tot de rechter lijkt een groter probleem te worden door de veel te hoge griffierechten en bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand.

Er worden voorstellen gedaan om het systeem van griffierechten aan te passen, maar de minister van rechtsbescherming Sander Dekker ziet de noodzaak niet.[3] Ook weigert de minister de bezuinigingen op de rechtsbijstand (deels) terug te draaien. Dit en het feit dat de minister van rechtsbescherming het begrip rechtsbescherming überhaupt niet in de vingers heeft, is een groot probleem.

De Raad voor de Rechtspraak moet zich er, naast haar huidige taken[4], sterk voor maken dat de rechtspraak voor iedereen bereikbaar blijft en dit moet zij ook expliciet naar buiten toe uitdragen.

Gezien de niet aflatende pogingen van de de politiek om de rechtstaat af te laten brokkelen voor eigen gewin[5] en de positie die de Raad voor de Rechtspraak inneemt, moet rechtsbescherming de zevende kerntaak van de Raad voor de Rechtspraak worden.

 

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Digitalisering rechtspraak is niet het grootste probleemBER 2019-1, p. 25.

=====

[1] Zegt de Rechtspraak de fax eindelijk vaarwel?, debloggendeadvocaat.nl 29 september 2015 en Rechtbank Limburg handhaaft toch de fax!, debloggendeadvocaat.nl 1 oktober 2015.

[2] Interview Frits Bakker, Volkskrant 1 januari 2019, https://www.volkskrant.nl/mensen/-de-minister-zei-eigenlijk-bakker-hou-je-bek-~bd13842f/.

[3] J.M. Veldhuis, De onbereikbare rechter, BER 2018-7, p. 26-27.

[4] De huidige taken zijn: kwaliteit van de rechtspraak, nieuwe wetten en de rechtspraak, wetenschappelijk onderzoek, financiering van de rechtspraak, ondersteuning van de gerechten en internationale samenwerking.

[5] Hoogleraar rechtsfilosofie: ‘Politici brengen rechtsstaat in gevaar’, NRC 14 februari 2017, https://www.nrc.nl/nieuws/2017/02/14/politici-brengen-rechtsstaat-in-gevaar-6674160-a1545915.

Discussie: het is goed dat advocaten geen leads via leadsites mogen kopen

Discussie: het is goed dat advocaten geen leads via leadsites mogen kopen

In de nieuwsbrief van de Amsterdamse Orde van Advocaten van 12 januari 2016 staat het volgende over websites die tegen betaling leads verzorgen voor advocaten voor advocaten en het verbod voor advocaten om te betalen voor het aanbrengen van opdrachten.

(meer…)

Rechtbank Limburg handhaaft toch de fax!

Rechtbank Limburg handhaaft toch de fax!

In mijn blog van 29 september jl. meldde ik dat de rechtbank Limburg het gebruik van de fax per vandaag (1 oktober 2015) in de ban zal doen. En gisteren besteedde het Advocatenblad aandacht aan deze ontwikkeling.

Vandaag blijkt dat de rechtbank Limburg terugkeert op haar schreden.

(meer…)

Boekpresentatie: Wetboek voor bloggers

Boekpresentatie: Wetboek voor bloggers

Gisteren presenteerde Charlotte Meindersma haar ‘ Wetboek voor bloggers’ in Huis ten Haghe in Den Haag.

Is dit een boek enkel voor juristen, zoals de titel doet vermoeden, of is het bestemd voor een breder publiek?

Wie is Charlotte?

Charlotte is een juriste en erg actieve blogger op het gebied van intellectueel eigendomsrecht en bekend van Charlotte’s Law Blog.

Wetboek voor bloggers

De ondertitel van het boek is “De (on)geschreven regels voor succesvolle online schrijvers’. Het boek is niet, zoals de titel wellicht doet vermoeden, een opsomming van juridische regeltjes waar bloggers mee te maken (kunnen) krijgen. Het boek bevat tips voor zowel de beginnende blogger als de meer ervaren blogger.

Op een makkelijk leesbare manier bespreekt Charlotte onderwerpen als ‘waarom wil je bloggen?’ en ‘voor wie blog je?’, maar ook juridische onderwerpen als het auteursrecht en merkrecht (hoe bescherm je je blogs en foto’s) komen aan bod. Maar ook de bedrijfsmatige kant van het commercieel bloggen komt aan bod. Ook de vindbaarheid van je blog op internet (SEO – search engine optimalization) komt natuurlijk aanbod.

Wat verder leuk is, is dat de artikelen worden afgewisseld met interviews met bloggers, fotografen en ervaringsdeskundigen.

Conclusie

Het boek omvat 275 pagina’s, is vlot geschreven en is goed bruikbaar als handboek of naslagwerk voor iedere blogger en iedereen die overweegt te gaan bloggen. Handig is dat achterin ruimte is om aantekeningen te maken. Je kan het boek bestellen bij Charlotte.

Tot slot: ik heb geen commercieel belang bij een goede verkoop van het boek en dit blog geeft enkel mijn persoonlijke mening weer.

Schorsing van advocaat vermeld op vonnis: trend of vergissing?

Schorsing van advocaat vermeld op vonnis: trend of vergissing?

Gisteren zag ik op rechtspraak.nl het volgende in een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:576)

(meer…)

Domeinnaam is nummer in ballingschap

Domeinnaam is nummer in ballingschap

“Is een domeinnaam een nummer? Sinds de behandeling van de telecommunicatiewet wordt die vraag gesteld. Volgens Friso de Jong en Jeroen Veldhuis is er geen twijfel mogelijk: het is een nummer. En wie gaat de domeinnamen en telecommunicatienummers in de nabije toekomst uitgeven? De SIDN, de Opta, een nieuwe organisatie? Het gevolg moet in ieder geval zijn: meer controle en rechtszekerheid.”

In 2003 schreven Friso de Jong en ik het artikel “Domeinnaam is nummer in ballingschap”, waarvan hierboven de inleiding is weergegeven.  Het artikel is gebaseerd op mijn doctoraalscriptie en het artikel is gepubliceerd in de AutomatiseringGids van 3 april 2003.

(meer…)

Rechtbank Limburg handhaaft toch de fax!

Verhoging griffierecht – de melkkoe van Teeven?

Nadat de voorgenomen kostendekkende griffierechten terecht niet zijn doorgegaan, zullen de griffierechten toch worden verhoogd. Binnenkort zal hiervoor een wetsvoorstel in consultatie gaan.

(meer…)

%d bloggers liken dit: