In dit artikel worden de gevolgen van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht voor de dagvaarding in kaart gebracht. De dagvaarding moet per 1 januari 2025 twee nieuwe aanzeggingen bevatten. Voor een van deze aanzeggingen geldt dat deze op het eerste gezicht logisch lijkt, maar dat bij nader inzien toch niet blijkt te zijn.

1. Inleiding

Bijna acht jaar na het verschijnen van het adviesrapport Modernisering burgerlijk bewijsrecht1 trad op 1 januari 2025 de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (hierna: de Wet) in werking.2

Zoals uit de naam blijkt, beoogt de Wet om het bewijsrecht in civiele procedures eenvoudiger te maken en te moderniseren. Door de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht moeten civiele procedures sneller en efficiënter worden.3 Om dit te bereiken moet de informatie- en bewijsverzameling in de fase voorafgaand en tijdens de procedure verbeterd worden.

Het was aanvankelijk (in het voorontwerp) de bedoeling dat partijen voorafgaand aan een procedure alle voor het geschil relevante gegevens zouden verzamelen en in het begin van de procedure aan de rechter zouden verstrekken (‘informatieverzamelingsplicht’). Dit stond in het voorgestelde artikel 149a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).4 Ook was het de bedoeling om relevante schriftelijke verklaringen van getuigen te verzamelen voorafgaand aan de procedure.5 Als een partij haar informatie- of bewijsverzamelingsplicht schond, dan werd zij uitgesloten van bewijslevering in de procedure. Concreet betekende dit voor gedaagde dat, als hij onvoldoende gegevens en bewijsmateriaal had aangedragen tegen wat eiser naar voren had gebracht, de rechter kon oordelen dat de door eiser gestelde feiten niet of onvoldoende gemotiveerd waren betwist en dus waren komen vast te staan (art. 149 lid 1, tweede zin Rv). Aan bewijs kwam de rechter dan niet toe.

In het wetsvoorstel werd de sanctie afgezwakt en werd bepaald dat de sanctie niet mag leiden tot een volledige bewijsuitsluiting.6 De Wet is aanmerkelijk minder verstrekkend dan het voorontwerp en het wetsvoorstel. Dit komt met name omdat de voorgestelde informatieverzamelingsplicht7 en de plicht tot het overleggen van schriftelijke getuigenverklaringen het uiteindelijk niet haalden.

Dit artikel gaat over de gevolgen die de Wet heeft voor de dagvaarding. De dagvaarding wordt niet radicaal anders door de Wet. Wat is veranderd, is dat eiser twee nieuwe aanzeggingen moet opnemen.

2. Nieuwe aanzeggingen

Hiervoor bleek dat in het voorontwerp een zware sanctie stond op het niet voldoen aan de informatie- of bewijsverzamelingsplicht, namelijk dat de partij die de informatieverzamelingsplicht schond, werd uitgesloten van het aandragen van bewijs in het vervolg van de procedure. In de consultatiefase over het voorontwerp realiseerde de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) zich dat onbekendheid met deze regel en de zware sanctie gedaagden, en met name gedaagden die zonder rechtsbijstand procederen, zwaar zou kunnen treffen. Daarom adviseerde de Rvdr om een nieuwe aanzegging op te nemen in de dagvaarding:

‘Een verweerder zal, zeker waar verplichte procesvertegenwoordiging ontbreekt, niet altijd (tijdig) op de hoogte zijn van de informatieverzamelingsplicht. Het niet-verzamelen van informatie kan negatieve consequenties hebben voor zijn procespositie. Het verdient daarom aanbeveling om voor te schrijven dat verweerders via een aanzegging in de proces-inleiding worden gewezen op deze verplichting. Het belang hiervan is extra groot in zaken waarin een verweerder in persoon kan verschijnen.’8

De wetgever nam het advies ter harte. Sinds 1 januari 2025 staat in het nieuwe artikel 111 lid 2 aanhef en onder m Rv:

‘Naast de gegevens bedoeld in artikel 45, derde lid, vermeldt het exploot van dagvaarding:

(…)

m. de in artikel 21 genoemde verplichting en de in artikel 149 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de in de dagvaarding gestelde feiten en rechten door de gedaagde niet of onvoldoende worden betwist.’

Dit nieuwe artikellid verwijst dus naar de volledigheids- en waarheidsplicht van artikel 21 Rv en naar de hoofdregel van bewijsrecht in artikel 149 Rv. Op basis van deze nieuwe aanzeggingen uit artikel 111 lid 2 aanhef en onder m Rv formuleerde de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) twee teksten die in de dagvaarding kunnen worden opgenomen bij de overige aanzeggingen.

2.1 Aanzegging artikel 21 Rv

De informatieverzamelingsplicht van het beoogde artikel 21 lid 2 Rv is na een amendement van Ellian en Sneller9 ingetrokken. Het ‘oude’ artikel 21 Rv is dus ongewijzigd gebleven en luidt nog steeds:

‘Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.’

De KBvG stelde voor de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv de volgende aanzegging op:

‘Dat de eisende en de gedaagde partij verplicht zijn om de feiten die van belang zijn voor de beslissing van de rechter volledig en naar waarheid aan te voeren.’

De aanzeggingen in de dagvaarding hebben tot doel het informeren van gedaagde over bepaalde rechten, plichten en gevolgen. Het is dan ook opmerkelijk dat in de dagvaarding moet worden aangezegd dat ook op eiser de verplichting rust om de relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De wettekst van de aanzegging rept immers over de eisende en de gedaagde partij en niet enkel over gedaagde. Deze aanzegging sluit aan bij de wettekst en lijkt me verder helder en begrijpelijk, ook voor een gedaagde die zonder rechtsbijstand procedeert.

Wat minder begrijpelijk is, is dat deze aanzegging is ingevoerd terwijl de informatieverzamelingsplicht sneuvelde in het wetgevingstraject. De mogelijk verstrekkende negatieve gevolgen van het schenden van de informatieverzamelingsplicht was de enige reden om de nieuwe aanzegging over artikel 21 Rv op te nemen in het wetsvoorstel. Onduidelijk is waarom de aanzegging over artikel 21 Rv is gehandhaafd in de Wet. De parlementaire geschiedenis zwijgt hierover. Ik vermoed dat de wetgever zich niet realiseerde dat de aanzegging over artikel 21 Rv overbodig is na het intrekken van de informatieverzamelingsplicht. Mogelijk heeft de wetgever wel een goede reden om deze aanzegging te handhaven. Maar die reden heeft hij dan voor zichzelf gehouden.

2.2 Aanzegging artikel 149 Rv

Artikel 149 lid 1, tweede zin Rv bepaalt dat de rechter door een procespartij gestelde feiten of rechten als vaststaand moet aannemen, als de wederpartij die feiten of rechten niet of onvoldoende betwist. Onbekendheid met die regel kan nadelige gevolgen hebben voor een procespartij. Dit geldt met name in zaken waar men in persoon procedeert. Daarom vond de wetgever dat in de dagvaarding op deze regel gewezen moet worden.10, 11

De aanzegging voor artikel 149 Rv luidt:

‘Dat de rechter de gestelde feiten of rechten die door een partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, als vaststaand moet beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.’

Recent was ik kritisch op het onnodig moeilijke taalgebruik in exploten.12 De aanzegging voor artikel 21 Rv is duidelijk en begrijpelijk. Dit geldt helaas niet voor de aanzegging voor artikel 149 Rv. Ik vermoed dat een partij, die geen jurist is, niet begrijpt wat er staat. Het beoogde effect van de aanzegging wordt dan niet behaald en deze aanzegging zal dan een dode letter zijn. Daarom doe ik de volgende suggestie:

‘Dat de rechter voor zijn beslissing uitgaat van feiten of rechten die door een partij zijn gesteld als de wederpartij die feiten of rechten niet of onvoldoende betwist. Dit is anders als dit leidt tot een gevolg dat het recht aan die feiten of rechten verbindt die partijen niet zelf kunnen kiezen. In dat geval mag de rechter om bewijs vragen voor die feiten of rechten.’

3. Afronding

De gevolgen van de Wet voor de dagvaarding zijn niet groot. Eisers zullen twee nieuwe standaardaanzeggingen in de dagvaarding moeten opnemen. Een voor de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv en een voor de rechtsgevolgen in geval gedaagde feiten of rechten niet (voldoende) betwist (art. 149 lid 1 Rv).

Met het intrekken van de informatieverzamelingsplicht is echter het fundament onder de nieuwe aanzegging over artikel 21 Rv weggevallen. Om onduidelijke redenen is die aanzegging gehandhaafd. De praktijk wordt daarmee opgezadeld met een verplichte aanzegging waarvan het nut en de noodzaak niet duidelijk zijn.

De aanzegging over artikel 149 lid 1 Rv is niet in klare taal geschreven. Hierdoor heeft de aanzegging niet het gewenste effect, terwijl dit eenvoudig voorkomen kan worden door de aanzegging begrijpelijker te formuleren.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht en de dagvaarding, TvPP 2025-1, p. 27-29.

Voetnoten

1. A. Hammerstein, R.H. de Bock & W.H.D. Asser, Modernisering burgerlijk bewijsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2017. Naar aanleiding van dit rapport verscheen in oktober 2017 een themanummer van dit tijdschrift (TvPP 2017, afl. 5).

2. Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht) (Stb. 2024, 62).

3. Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 1 en 3.

4. Dit stond in art. 149a Rv voorontwerp en is in het wetsvoorstel verplaatst naar art. 21 lid 2 Rv.

5. MvT Consultatie, p. 20-21. Het overleggen van schriftelijke getuigenverklaringen zou een verplicht onderdeel worden van de bewijsaandrachtplicht.

6. Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 30.

7. Kamerstukken II 2022/23, 35498, nr. 15.

8. Brief van de Raad voor de rechtspraak van 23 november 2018, p. 4, tweedekamer.nl/downloads/document?id=2020D24817. In 2018 gold het KEI-procesrecht. In de KEI-wetgeving was de terminologie anders: procesinleiding (en niet dagvaarding) en verweerder (en niet gedaagde).

9. Kamerstukken II 2022/23, 35498, nr. 15.

10. Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 38.

11. Deze aanzegging zou zijn opgenomen na het advies van de Rvdr in de consultatiefase, aldus Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 38. In zijn consultatiereactie van 23 november 2018 geeft de Rvdr hierover echter geen advies. Welk advies wordt bedoeld, is daarmee onduidelijk.

12. J.M. Veldhuis, ‘De hoogste tijd voor klare taal in exploten’, BER 2024, afl. 6, p. 33.

Geverifieerd door MonsterInsights