Iedere procespartij kan de eerste roldatum vervroegen, oftewel kan anticiperen (art. 126 Rv). Dit geldt in eerste aanleg en in hoger beroep. Een eerste roldatum naar een later tijdstip verzetten kan niet. Dat een gedaagde dit niet kan, is op zich logisch. Maar een eiser kan dit ook niet. En dat is raar.
Een eiser kan wel op lange termijn dagvaarden, maar kan – als de dagvaarding eenmaal is betekend – niet alsnog de datum van de eerste rolzitting verzetten naar een latere roldatum. Een enkele uitzondering om fouten te herstellen daargelaten. Soms is de oplossing om de dagvaarding niet aan te brengen en om opnieuw te dagvaarden. Maar dat is niet altijd een optie. Denk aan de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak na conservatoir beslag en de appeltermijn.
Momenteel kan de oorspronkelijke roldatum alleen verzet worden als alle procespartijen daarmee akkoord gaan, de dagvaarding een gebrek heeft dat de nietigheid met zich meebrengt of een onjuiste vermelding van de naam van een procespartij of een onjuiste verschijningsdatum of -tijdstip. Deze gebreken kan eiser herstellen door het uitbrengen van een herstelexploot voor de eerste rolzitting (art. 120 lid 2 Rv). Met dit herstelexploot kan eiser gedaagde tegen een latere roldatum oproepen.
Een andere situatie waarin de oorspronkelijke roldatum wordt verzet, is als eiser nalaat de dagvaarding tijdig aan te brengen (en de gedaagde brengt de dagvaarding ook niet aan). In dat geval kan eiser dit herstellen door binnen twee weken na de oorspronkelijke roldatum een herstelexploot uit te brengen (art. 125 lid 5 Rv).
Het verzetten van de aangezegde roldatum wegens lopende onderhandelingen of omdat eiser in afwachting is van een opinie, wordt ontoelaatbaar geacht. Kleeft er geen gebrek aan de dagvaarding en wil eiser de in de dagvaarding aangezegde roldatum verzetten, dan moet hij ‘vergeten’ om de dagvaarding (tijdig) aan te brengen. Dan heeft eiser één kans om de zaak op een later tijdstip aan te brengen.
Waarom heeft eiser niet de mogelijkheid om de aangezegde roldatum te verzetten? Waarom moet eiser doen alsof hij is vergeten de dagvaarding aan te brengen? Het blijkt een kwestie te zijn van het afwegen van het belang van partijautonomie en het belang van de gedaagde om helderheid te hebben over wat eiser met de zaak aan wil. Door de aangezegde roldatum steeds te verschuiven, wordt dit onzeker. In hoger beroep zou dit extra fnuikend zijn vanwege de schorsende werking van het hoger beroep en omdat onzeker wordt of het vonnis in eerste aanleg kracht van gewijsde krijgt, aldus A-G Wesseling-Van Gent in 2000.1 Deze visie deel ik niet.
De redenen waarom het verlaten van de oorspronkelijke roldatum voorafgaand aan die roldatum niet mogelijk is, overtuigen niet anno 2023. Het argument van de schorsende werking lijkt me met de gebruikelijk standaard gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad niet meer houdbaar.
Het is niet uit te leggen dat op lange termijn dagvaarden wel mag en dat partijen kunnen anticiperen, maar dat dagvaarden op korte termijn en vervolgens de aangezegde roldatum verzetten niet mag.
Het huidige verbod is dus niet logisch en dat moet anders. Eiser moet de mogelijkheid krijgen om de aangezegde roldatum te verzetten naar een latere datum. De belangen van gedaagde komen niet in het gedrang, omdat gedaagde immers kan anticiperen en zodoende de verplaatste roldatum vervroegen als het hem te lang duurt. Bijkomend voordeel voor de Rechtspraak is dat de zaak voorlopig niet behandeld hoeft te worden. Met de huidige doorlooptijden en hoge werkdruk lijkt me dat een welkome bijkomstigheid.
Het beginsel van partijautonomie is zeer belangrijk in de rechtspraak. De partijautonomie kalft steeds verder af. Denk aan de maximale omvang van processtukken in hoger beroep (er gaan geruchten dat een dergelijke beperking ook in eerste aanleg gaat gelden) en de plannen die de rechter de mogelijkheid geven om een schikking aan partijen op te leggen.2
De partijautonomie moet voor wat betreft de aangezegde rolzitting worden uitgebreid. Eiser moet de eerste rolzitting kunnen verzetten bij deurwaardersexploot. En wel tot het uitroepen van de eerste rolzitting. Het kan dus ook als de dagvaarding al is aangebracht. In dat geval moet het gerecht gedaagde actief informeren over het verzetten van de eerste rolzitting. Dit is in lijn met de recente uitspraak van de Hoge Raad over de actieve mededelingsplicht bij anticipatie.3
Kan een gedaagde zich niet vinden in het verzetten van de eerste zittingsdatum, dan kan hij anticiperen of de dagvaarding aanbrengen. Als gedaagde anticipeert of de dagvaarding aanbrengt, dan kan eiser de aangezegde roldatum niet meer verzetten.
Mocht eiser de eerste roldatum keer op keer verzetten op een termijn dat anticipatie niet mogelijk is, dan zou gedaagde de mogelijkheid moeten hebben om de dagvaarding aan te brengen tegen één van de verplaatste rolzittingen. Een andere optie is dat eiser de eerste roldatum maar een maximum aantal keer, bijvoorbeeld drie keer, kan verzetten.
De onderliggende zaak is een huurzaak die door het kantoor van de beklaagde toegevoegd gerechtsdeurwaarder is behandeld. Klager is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft executoriaal beslag gelegd op de AOW-uitkering van de huurder. De klachten zijn dat (i) in het executietraject geen rekening is gehouden met een huurbetaling, (ii) de specificaties van het deurwaarderskantoor niet consistent en onduidelijk zijn en (iii) de beslagvrije voet verkeerd is berekend. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders acht alle drie de klachten gegrond en schorst de toegevoegd gerechtsdeurwaarder voor twee weken. Het hof acht de klachtonderdelen specificatie kosten en het verkeerd vast stellen van de beslagvrije voet, bewezen. Het hof legt als maatregel een berisping op. In een overweging ten overvloede wijst het hof erop dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders een toegevoegd gerechtsdeurwaarder helemaal niet kan schorsen.
Inleiding
Het interessante van de uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hof) van 27 december 2022 is niet het handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, maar de in eerste aanleg opgelegde tuchtmaatregel en de overweging ten overvloede van het Hof. Deze overweging was aanleiding om jurisprudentie- en literatuuronderzoek te doen. Om deze overweging goed te kunnen plaatsen, ga ik na deze inleiding kort in op de verschillende typen gerechtsdeurwaarders, het tuchtrecht en de tuchtmaatregelen. Vervolgens bespreek ik de kwestie in eerste aanleg en hoger beroep, waarna ik mijn onderzoek bespreek.
Soorten deurwaarders
Naast de term gerechtsdeurwaarder kent de Gerechtsdeurwaarderswet ook de termen toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder voldoet aan alle opleidingsvereisten, heeft de verplichte stage afgerond en is benoemd bij koninklijk besluit.
Een toegevoegd gerechtsdeurwaarder is bij de gerechtsdeurwaarder, aan wie hij is toegevoegd, werkzaam op kantoor. Hij verricht onder verantwoordelijkheid en toezicht van deze gerechtsdeurwaarder namens hem de ambtshandelingen waartoe de gerechtsdeurwaarder bevoegd is.[1]
Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder is degene die met goed gevolg de deurwaardersopleiding heeft doorlopen en voor zijn stage is toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder. Hij staat onder verantwoordelijkheid en toezicht van een gerechtsdeurwaarder en is bij de gerechtsdeurwaarder werkzaam op kantoor.[2]
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders
Tuchtklachten tegen gerechtsdeurwaarders worden in eerste aanleg behandeld door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders (kamer) is onderdeel van de rechtbank Amsterdam. Tegen een beslissing van de kamer staat hoger beroep open bij het Hof. Tegen beslissingen van het Hof staat geen cassatieberoep open, behalve cassatie in het belang der wet.[3]
Tuchtmaatregelen
De Gerechtsdeurwaarderswet kent verschillende tuchtmaatregelen. Deze staan in art. 43 Gerechtsdeurwaarderswet en zijn:
waarschuwing;
berisping;
geldboete;
ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder;
schorsing van maximaal één jaar;
ontzetting uit het ambt.
Een geldboete kan gelijktijdig met een andere maatregel worden opgelegd.[4] De Gerechtsdeurwaarderswet kent vreemd genoeg niet de mogelijkheid om tuchtmaatregelen voorwaardelijk op te leggen.
Opgelegde tuchtmaatregelen worden bijgehouden in het register voor gerechtsdeurwaarders.[5]
Hoger beroep heeft schorsende werking voor wat betreft de opgelegde tuchtmaatregel.[6]
Voor toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt dat zij alleen een waarschuwing, berisping en/of een geldboete opgelegd kunnen krijgen. De reden hiervan is dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet worden benoemd.[7] Het is dus feitelijk onmogelijk om een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder te schorsen of uit zijn ambt te ontzetten. Wel kan hen als tuchtmaatregel worden opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om voor een periode van maximaal tien jaar op te treden als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.[8]
Eerste aanleg
Klager is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder legde beslag op de AOW-uitkering van de klager. Echter, voordat het vonnis werd gewezen, had de klager de achterstallige huur al betaald. De klager verweet de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (i) dat hij geen rekening hield met deze betaling, (ii) onduidelijkheid in de specificaties van de kosten en (iii) dat de beslagvrije voet niet juist was berekend. De kamer achtte alle drie de klachtonderdelen gegrond. De kamer legde de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een schorsing op van twee weken.[9]
Hoger beroep
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder ging in hoger beroep. Het Hof meent dat alleen de klachten over de onduidelijke specificatie van de kosten en de onjuiste berekening van de beslagvrije voet gegrond waren.
Uit de uitspraak blijkt niet of het hoger beroep zich ook richtte tegen het opleggen van de schorsing an sich. Het hof overweegt in r.o. 5.11:
“Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van artikel 49 lid 1 onder b. Gdw kan aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 43 lid 2 onder a. (waarschuwing), b. (berisping) en c. (geldboete) Gdw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, maar niet de maatregel onder e. (schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar). Schorsing van een toegevoegd deurwaarder is dus niet mogelijk.”
Incident?
Er is dus een tuchtmaatregel opgelegd waarvoor de Gerechtsdeurwaarderswet geen basis biedt en die dus niet opgelegd had mogen worden. Naar aanleiding van bovenstaande uitspraak heb ik onderzoek gedaan. Uit de jurisprudentie blijkt dat schorsing van toegevoegd gerechtsdeurwaarders vaker voorkomt. De door mij gevonden zaken waar de kamer een toegevoegd gerechtsdeurwaarder schorst, zijn:
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 12 december 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:240;
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 25 april 2017, ECLI:NL:TGDKG:2017:75;
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 19 juni 2018, ECLI:NL:TGDKG:2017:232;
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 21 september 2021, ECLI:NL:TGDKG:2021:141;
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.
Bovenstaande casus is dus geen incident. En dat is zorgelijk. Dit betekent dat er vijf toegevoegd gerechtsdeurwaarders zijn die onrechtmatig zijn geschorst door de kamer.
Voor zover mij bekend, is alleen van de laatste drie uitspraken van de kamer hoger beroep ingesteld.[10] In alle drie de gevallen was het beroep (deels) succesvol. Omdat hoger beroep schorsende werking heeft, hebben deze drie toegevoegd gerechtsdeurwaarders hun schorsing uiteindelijk niet uitgezeten.
Dit is anders voor de twee toegevoegd gerechtsdeurwaarders uit de uitspraken uit 2014 en 2017. Zij zijn geschorst geweest, terwijl dit op basis van de Gerechtsdeurwaarderswet niet mogelijk is. En dat is zuur. Met name voor betreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarders, maar ook voor het aanzien van de beroepsgroep. Het is immers niet uit te leggen dat een tuchtrechter tuchtmaatregelen oplegt die geen wettelijke basis hebben.
Sinds de zomer van 2022 lijkt het Hof zich bewust te zijn van het onterecht schorsen van toegevoegd gerechtsdeurwaarders. Het Hof gebruikte de hierboven geciteerde rechtsoverweging namelijk ook in zijn uitspraak 23 augustus 2022.[11] Gezien deze twee terechtwijzingen van het Hof mag men er toch vanuit gaan dat de kamer artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderwet inmiddels hoog in het vaandel heeft staan.
En de beslissingen uit 2014 en 2017? Kan hiertegen nog een rechtsmiddel worden ingesteld?
De Gerechtsdeurwaarderswet sluit het rechtsmiddel cassatie, behoudens cassatie in het belang der wet, uit. Al zou de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in tuchtzaken van notarissen soelaas kunnen bieden.[12] Het probleem voor deze twee beslissingen is echter dat de termijn om cassatieberoep in te stellen inmiddels ruimschoots is verstreken.[13]
De Gerechtsdeurwaarderswet biedt wel de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen.[14] Is dat een optie voor de beslissingen uit 2014 en 2017? Nee, want cassatie in het belang der wet heeft alleen invloed op toekomstige zaken. Het brengt geen verandering in de beslissing in de zaak waarvan cassatie in het belang der wet is ingesteld. Dit nog afgezien van de vraag of de Procureur-Generaal, die verzoeken om cassatie in belang der wet beoordeeld, zal beslissen dat deze zaken geschikt zijn voor cassatie in het belang der wet.
Een laatste optie is de mogelijkheid van herziening van een onherroepelijke uitspraak. Probleem is echter dat de Gerechtsdeurwaarderswet hierin niet voorziet. Herzieningsjurisprudentie in tuchtzaken van gerechtsdeurwaarders is mij niet bekend. Maar dat betekent niet dat het niet mogelijk is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) constateerde in 2017 dat enkele tuchtcolleges herziening mogelijk achten, ondanks het ontbreken van en wettelijke regeling. De CBb noemt het veterinair beroepscollege, het hof van discipline en (de notariskamer van) het gerechtshof Amsterdam bij naam. De uitspraak uit 2017 betrof een herzieningsverzoek in een accountantstuchtrechtzaak. Algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht maken dat, aldus het CBb, in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden tuchtuitspraak. Het CBb komt voorts tot de conclusie dat slechts degene over wie is geklaagd, het recht van herziening toekomt (en dus niet de klager).[15] Het opleggen van een tuchtmaatregel waarvoor geen wettelijke basis is, rechtvaardigt mijns inziens een herzieningsverzoek van desbetreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
[7] Kamerstukken II 2014-15, 34 047, nr. 3, p. 37-38.
[8] Artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 49 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.
[9] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.
[10] Hof Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2018, Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440 en Hof Amsterdam 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3620.
[11] Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440, r.o. 5.26.
[12] HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:223.
[13] Artikel 45 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 426 lid 2 Rv.
[14] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 78 lid 1 Wet RO.
[15] College van Beroep voor het bedrijfsleven 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:71, TT 2017/ 9 m.nt. M.G. Kelder, College van Beroep voor het bedrijfsleven 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:202 en College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:210.
Minister Weerwind maakte in zijn brief van 5 december 2022 bekend dat het de bedoeling is dat de coronabetekening definitief verdwijnt.[1] Voordat ik hier op inga, is het goed om op te frissen hoe het ook alweer zat met de coronabetekening.
Even opfrissen
Als het mogelijk is moet de deurwaarder een exploot, zoals een dagvaarding, in persoon betekenen. Dit houdt in dat de deurwaarder het exploot overhandigt aan degene voor wie het bestemd is of aan diens huisgenoot.[2] Wordt niemand aangetroffen, dan kan de deurwaarder het exploot achterlaten in een gesloten envelop.[3] Laat de deurwaarder een exploot in een gesloten envelop achter, dan moet hij vermelden waarom hij dat doet.[4]
In plaats van te proberen om een exploot in persoon te betekenen, meende de KBvG dat in coronatijd kon worden volstaan met het achterlaten in een gesloten envelop.[5]
“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46, eerste lid, van de wetboek bedoelde personen afschrift te laten, steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”
Verlenging niet noodzakelijk
De diverse tijdelijke coronamaatregelen worden steeds voor bepaalde tijd verlengd. Nu we de coronapandemie achter ons hebben gelaten, kijkt men per maatregel of verlenging nog aan de orde is. Dit geldt ook voor de coronabetekening.
Minister Weerwind meent dat de coronabetekening niet meer nodig is. Daarom wil hij artikel 1 Verzamelspoedwet COVID-19 per 1 februari 2023 laten vervallen. Daarmee is de coronabetekening definitief verleden tijd.
Voor de deurwaarders verandert er weinig. De RIVM-maatregel van 1,5 meter afstand houden verviel op 25 februari 2022. De coronabetekening was daaraan gekoppeld en werd sindsdien niet meer gebruikt.
Wel verlengen: digitale zittingen
Interessant is de minister sommige maatregelen wel wil verlengen. Eén zo’n maatregel is de mogelijkheid van videoconferentie in de rechtspraak. Oftewel het digitaal houden van zittingen.
De motivatie is dat het aannemelijk is dat bij een toename van het aantal besmettingen of de ernst van het ziektebeeld direct weer behoefte aan deze voorzieningen zal bestaan. De minister vindt het te kwetsbaar om nu al tot het verval van de grondslag hiervan te besluiten.
Daarnaast wil de minister een permanente wettelijke basis creëren voor digitale zittingen. Omdat dit de nodige tijd kost, blijft deze maatregel voorlopig bestaan.[6]
Een deurwaarder mag niet 24/7 ambtshandelingen verrichten. Wat ambtshandelingen zijn, lees je hier. Een deurwaarder mag alleen ambtshandelingen verrichten tussen 7 uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds (artikel 64 lid 1 Rv). De dagen dat de deurwaarder geen ambtshandelingen mag verrichten, worden explootvrije dagen genoemd.
Zon- en feestdagen
Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag een deurwaarder in principe geen ambtshandelingen verrichten (artikel 64 lid 2 Rv).
De algemeen erkende feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag (1 januari), Eerste en tweede Paasdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, Koningsdag (27 april), Bevrijdingsdag (5 mei) en Eerste en Tweede Kerstdag (25 en 26 december).
Gelijkgestelde dagen
Daarnaast wijst men elk jaar een aantal dagen als ‘gelijkgestelde dagen’ aan. Goede vrijdag is elk jaar een gelijkgestelde dag. Dit is staat in de Algemene Termijnenwet. In 2023 valt Goede Vrijdag op 7 april. Ook vrijdag 28 april 2023 en vrijdag 19 mei 2023 zijn gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag.
Overzicht explootvrije dagen 2023
De deurwaarder mag in 2023, naast de zondagen, geen ambtshandelingen verrichten op:
Een deurwaarder mag niet 24/7 ambtshandelingen verrichten. Wat ambtshandelingen zijn, lees je hier. Een deurwaarder mag alleen ambtshandelingen verrichten tussen 7 uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds. Verder zijn bepaalde dagen uitgesloten.
Zon- en feestdagen
Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag een deurwaarder in principe geen ambtshandelingen verrichten. De algemeen erkende feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag, tweede paasdag (1e paasdag is altijd een zondag), tweede pinksterdag (1e pinksterdag is altijd een zondag), Hemelvaartsdag, Koningsdag (27 april), Bevrijdingsdag (5 mei) en eerste en tweede kerstdag (25 en 26 december).
Gelijkgestelde dagen
Daarnaast kan een aantal dagen als ‘gelijkgestelde dagen’ worden aangewezen. Goede vrijdag is elk jaar een gelijkgestelde dag. Dit is staat in de Algemene Termijnenwet. In 2022 valt Goede Vrijdag op 15 april.
Voor 2022 is alleen vrijdag 27 mei 2022 nog gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag. Dit is de dag na Hemelvaart.
In 2022 mag een deurwaarder, naast alle zondagen, geen ambtshandelingen verrichten op:
Een deurwaarder mag niet 24/7 ambtshandelingen verrichten. In dit blog leg ik uit wat ambtshandelingen zijn en op welke dagen de deurwaarder deze niet mag verrichten.
Amsbtshandelingen
Een deurwaarder kan ambtshandelingen en andere handelingen verrichten. Wat ambtshandelingen zijn, staat in artikel 2 Gerechtsdeurwaarderswet:
het doen van dagvaardingen en andere betekeningen, behorende tot de rechtsingang of de instructie van gedingen;
het doen van gerechtelijke aanzeggingen, bekendmakingen, protesten en verdere exploten;
ontruimingen, beslagen, executoriale verkopingen, gijzelingen en andere handelingen, behorende tot of vereist voor de uitvoering van executoriale titels dan wel voor de bewaring van rechten;
het doen van protesten van non-acceptatie of non-betaling van wissels, orderbiljetten en dergelijke en het opmaken van een akte van interventie aan de voet van het protest;
het ambtelijk toezicht bij vrijwillige openbare verkopingen van roerende lichamelijke zaken bij opbod, bij opbod en afslag, of bij afslag.
Ook werkzaamheden die rechtstreeks samenhangen met de hierboven genoemde werkzaamheden, worden bestempeld als ambtshandelingen.
Beperkingen
Een deurwaarder mag niet 24/7 ambtshandelingen verrichten. Een deurwaarder mag alleen ambtshandelingen verrichten tussen 7 uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds. Verder zijn bepaalde dagen uitgesloten.
Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag een deurwaarder in principe geen ambtshandelingen verrichten. De algemeen erkende feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag, tweede paasdag (1e paasdag is altijd een zondag), tweede pinksterdag (1e pinksterdag is altijd een zondag), Hemelvaartsdag, Koningsdag (27 april), Bevrijdingsdag (5 mei) en eerste en tweede kerstdag (25 en 26 december).
Daarnaast kan een aantal dagen als ‘gelijkgestelde dagen’ worden aangewezen. Zo is Goede vrijdag is elk jaar een gelijkgestelde dag en in 2021 valt Goede Vrijdag op 2 april. In 2021 is verder alleen nog 14 mei gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag.
Andere handelingen en uitzonderingen
Op al deze dagen mag de deurwaarder dus geen ambtshandelingen verrichten. Dat betekent niet dat hij helemaal niets doet. Werkzaamheden die niet als ambtshandeling zijn aangemerkt, mag hij wel doen. Hierbij kan je denken aan het betekenen van een sommatie-exploot en de opzegging van een huurovereenkomst.
Een tweede uitzondering doet zich voor als de rechter toestemming geeft om een ambtshandeling te verrichten. Een eerste voorbeeld is een kort geding zo spoedeisend is dat de dagvaarding op zondag moet worden betekend. Een tweede voorbeeld is dat een conservatoir beslag op Bevrijdingsdag moet worden gelegd, omdat het vliegtuig waarop je beslag wilt leggen alleen die dag in Nederland is.
Overzicht 2021
In 2021 mag de deurwaarder, naast alle zondagen, geen ambtshandelingen verrichten op:
De coronabetekening houdt in dat een deurwaarder niet hoeft te proberen om een exploot in persoon aan iemand te betekenen, zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand moeten houden in verband met besmetting met COVID-19. Dit staat in artikel 1 Verzamelspoedwet COVID-19.
In eerste instantie gold de Verzamelspoedwet COVID-19 tot 1 september jl. Het ministerieel besluit van 27 augustus 2020 stelt het tijdstip van verval van de regeling op 1 oktober 2020.
Betekent dit dat de coronabatekening per 1 oktober a.s. wordt afgeschaft? Nee, de geldigheid van de coronabetekening kan wederom worden verlengd (met maximaal twee maanden per keer). In de Nota van toelichting staat dat men verwacht dat er nog een verlenging komt.
Onder druk wordt alles vloeibaar. Ik weet niet of dit natuurkundig ook echt zo is, maar de coronacrisis zorgt ervoor dat het mogelijk is om processtukken per e-mail in te dienen bij de Rechtspraak.
Toegegeven, het is een tijdelijke regeling en je moet de processtukken nog steeds per post nasturen. Maar het is een eerste stap in de digitalisering van de civiele procedures. Hopelijk wordt de regeling definitief en is het nasturen per post straks niet meer nodig.
De coronacrisis zorgt dus voor kansen, maar nood breekt niet alle wetten. Deurwaarders moeten een exploot in persoon betekenen. Is dit niet mogelijk, dan mogen ze het exploot in een gesloten envelop achterlaten in de brievenbus. De KBVG achtte betekening in persoon niet wenselijk in verband met mogelijke coronabesmetting en adviseerde hun leden op 16 maart 2020 om direct over te gaan tot het achterlaten van exploten in een gesloten envelop (dit staat bekend als de coronabetekening). Twee Amsterdamse kantonrechters oordeelden al spoedig dat de coronabetekening in strijd is met de wet. Hierdoor konden zij geen verstek verlenen en de gedaagden moeten alsnog conform de regels worden opgeroepen.[1] Begin mei 2020 kwam AG De Bock tot dezelfde conclusie als de Amsterdamse kantonrechters.[2] Een aantal deurwaarders reageerde op sociale media nogal fel op de uitspraken van de kantonrechters en de suggestie dat zij, net als pakket- en maaltijdbezorgers, kunnen aanbellen en minimaal 1,5 meter afstand kunnen nemen. De KBvG lijkt met succes te hebben gelobbyd in Den Haag, want op 26 mei 2020 nam de Tweede Kamer de Verzamelspoedwet COVID-19 aan. Deze wet bepaalt onder andere dat sprake is van een feitelijke onmogelijkheid tot betekening in persoon, zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand moeten houden wegens besmettingsgevaar met het coronavirus.[3] Deze wet heeft terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020, zijnde de datum dat de KBvG haar leden ten onrechte adviseerde de betekening in persoon over te slaan, en zorgt er daarmee voor dat alle gebreken aan de coronabetekingen worden weggepoetst en dat er verstek kan worden verleend. Deze wet geldt in beginsel tot 1 september 2020. De Amsterdamse kantonrechters maakten op 20 mei 2020 bekend procedures waarin de gedaagden niet zijn verschenen, aan te houden totdat er duidelijkheid is over de coronabetekening. Of dit wenselijk is, kan je je afvragen.
Ook in deze coronatijd sluiten beleid en de praktijk niet altijd op elkaar aan. Door de coronacrisis vonden er enige tijd bijna geen mondelinge behandelingen plaats. In de Tijdelijke regeling voor handel en kantonzaken staat dat zaken zoveel mogelijk schriftelijk zullen worden afgedaan. In plaats van een mondelinge behandeling zou er dus een tweede schriftelijke ronde (re- en dupliek) komen. De ervaring leert echter dat procedures, nadat de conclusie van antwoord is genomen, worden aangehouden in afwachting van het moment dat een zitting kan worden gepland. Er wordt dus niet schriftelijk verder geprocedeerd. De praktijk lijkt daarmee maar weer eens weerbarstiger dan het uitgestippelde beleid.
Kortom, het zijn interessante tijden.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, Coronaperikelen, BER 2020, afl. 5, p. 33.
[1] Debloggendeadvocaat.nl. Coronabetekening kan niet door de beugel, https://www.debloggendeadvocaat.nl/2020/04/07/coronabetekening. Recent bood de rechtbank Limburg eiser voor de tweede keer (!) de mogelijkheid om gedaagde correct op te roepen (ECLI:NL:RBLIM:2020:3645).
[2] Concl. AG R.H. de Bock 4 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:442. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan in deze kwestie.
[3] Wetsvoorstel Verzamelspoedwet Covid-19, Kamerstukken II 2019/20, 35457, 2.
Vandaag hakte de Hoge Raad de knoop door over de rechtsgeldigheid van de coronabetekening.[1] De Hoge Raad oordeelt dat een coronabetekening rechtsgeldig is.
Advies AG De Bock
Dit is niet in lijn met het advies van AG De Bock. Zij concludeerde op basis van een analyse van het huidige recht dat de coronabetekening niet door de beugel kan. Zij stelde vervolgens voor dat, als de Hoge Raad ook meent dat de coronabetekening niet rechtsgeldig is, de Hoge Raad een regel van overgangsrecht maakt. Deze regel zou kunnen inhouden dat de beslissing van de Hoge Raad geen gevolgen heeft voor de geldigheid van exploten die zijn betekent voor de uitspraak van de Hoge Raad.[2]
Verzamelspoedwet COVID-19
De Hoge Raad kiest echter voor een andere benadering en baseert zijn oordeel op de op 16 juni 2020 in de Eerste Kamer aangenomen Verzamelspoedwet COVID-19. Deze Verzamelspoedwet regelt dat coronabetekeningen met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020 toch rechtsgeldig zijn.
Beetje bang
In mijn vorige blog schreef ik al dat ik hier een beetje bang voor was. Omdat de Hoge Raad geen overwegingen ten overvloede maakt, komen we helaas niet te weten hoe de Hoge Raad tegen deze interessante kwestie, die tot veel discussie leidde, aankijkt. Positief is dat er nu duidelijkheid is voor de praktijk.
In een eerder blog schreef ik dat twee Amsterdamse kantonrechters de mening zijn toegedaan dat de corona-betekening niet door de beugel kan. Inmiddels adviseerde de Procureur-Generaal, in een zaak die ook draait om een coronabetekening, de Hoge Raad en ligt er een spoedwet over de coronabetekening bij de Tweede Kamer.
Wat is coronabetekening?
De wet schrijft voor dat een deurwaarder eerst moet proberen om een exploot in persoon te betekenen of te betekenen aan een huisgenoot of aan een andere persoon die zich in de woning bevindt. Kan dat niet, dan mag de deurwaarder het exploot in de brievenbus stoppen.[1]
De KBvG, de beroepsvereniging voor deurwaarders, adviseerde de deurwaarders op 16 maart jl. om de eerste stap over te slaan en om het exploot meteen in de brievenbus te stoppen. Dit in verband met de corona (Covid-19) maatregelen die het RIVM voorschrijft (1,5 meter afstand). Sinds maart zijn vele exploten op deze manier betekend.
Niet door de beugel?
In navolging van de eerder genoemde Amsterdamse kantonrechters boog de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad zich over de coronabetekening. In haar uitgebreide advies aan de Hoge Raad van 4 mei 2020[2] concludeert zij:
“Dit leidt mij tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat er onder de huidige omstandigheden bij de betekening aan een huisadres van een natuurlijk persoon vanuit moet worden gegaan dat steeds voldaan is aan de voorwaarde van art. 47 lid 1 Rv, omdat betekening van het exploot in persoon niet mogelijk is. Met inachtneming van risicobeperkende maatregelen als hiervoor vermeld, kan naar mijn mening ook onder de huidige omstandigheden in beginsel van de deurwaarder worden gevergd dat hij eerst probeert om een exploot in persoon te betekenen. Er is onvoldoende reden om aan te nemen dat in de huidige omstandigheden steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid om op de voet van art. 46 lid 1 Rv in persoon te betekenen (zolang de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat afstand moet worden gehouden).”
Kortom, de Procureur-Generaal zit op dezelfde lijn als de Amsterdamse kantonrechters en meent dat de coronabetekening niet door de beugel kan.
Hoe nu verder?
Deurwaarders hebben sinds de uitbraak van de corona crisis (Cofid-19) en het advies van de KBvG aangaande de coronabetekening waarschijnlijk duizenden exploten foutief betekend. Moet voor al deze exploten een herstelexploot worden betekend?
Overgangsregel
De Procureur-Generaal vindt dit niet wenselijk. Haar voorstel is dat, als de Hoge Raad haar advies volgt, de Hoge Raad een regel van overgangsrecht maakt. Deze regel zou kunnen inhouden dat de beslissing van de Hoge Raad geen gevolgen heeft voor de geldigheid van exploten die zijn betekend voor de uitspraak van de Hoge Raad.[3]
Op het moment van schrijven van dit blog heeft de Hoge Raad nog geen uitspraak gedaan.
Spoedwet
Ook de KBvG en de politiek hebben niet stilgezeten na de uitspraken van de Amsterdamse kantonrechters. Inmiddels is er bij de Tweede Kamer een spoedwet in behandeling die de coronabetekening legitimeert.[4]
Het ontwerp wetsartikel luidt:
“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”
Het is de bedoeling dat dit wetsartikel met terugwerkende kracht gaat gelden vanaf 16 maart 2020.[5]
De spoedwet kan de relevantie van de zaak die bij de Hoge Raad loopt wegnemen. Hopelijk doet de Hoge Raad uitspraak voordat de spoedwet in werking treedt, zodat we weten hoe ons hoogste rechtscollege tegen deze interessante kwestie aankijkt. Mocht dat niet het geval zijn, dan hoop ik dat de Hoge Raad toch inhoudelijk op de zaak ingaat en zich er niet vanaf maakt met een korte verwijzing naar de spoedwet en de conclusie dat de coronabetekening is toegestaan. Mocht de Hoge Raad de conclusie van de Procureur-Generaal niet volgen, dan lijkt me dat de spoedwet overbodig is.
Ook tijdens de corona crisis (Cofid-19) moeten deurwaarders hun werk doen en geldt hun ministerieplicht onverkort.
Ambtshandelingen
Indien mogelijk moet een exploot, zoals een dagvaarding, in persoon worden betekend. Dit houdt in dat de deurwaarder het exploot overhandigt aan degene voor wie het bestemd is of aan diens huisgenoot.[1] Wordt niemand aangetroffen, dan kan de deurwaarder het exploot achterlaten in een gesloten envelop.[2] Laat de deurwaarder een exploot in een gesloten envelop achter, dan moet hij vermelden waarom hij dat in dit specifieke geval doet.[3]
Coronabetekening
Voor ambtshandelingen, zoals het betekenen van een dagvaarding, adviseert de KBvG om 1,5 meter afstand te houden. Verder meent de KBvG dat in deze barre tijden van de corona pandemie betekening in persoon niet nodig is en dat kan worden volstaan met het achterlaten in een gesloten envelop.[4] De KBvG adviseert om hiervoor de volgende tekst in het exploot op te nemen:
“voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen zoals wettelijk voorgeschreven, omdat ik wegens de door de overheid afgekondigde maatregelen in verband met het zgn. corona virus (covid-19) geen contact heb kunnen/mogen zoeken met iemand aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;”[5]
Een Amsterdamse kantonrechter meent dat het standaard achterlaten in een gesloten envelop niet door de beugel kan.[6] De rechter oordeelt dat de overheidsmaatregelen voor corona niet verbieden dat een exploot in persoon of aan een huisgenoot wordt betekend. De hoofdregel is daarom nog steeds betekening in persoon of aan een huisgenoot. Het achterlaten in een gesloten envelop, blijft dus de uitzondering op de hoofdregel. Is er een bijzondere omstandigheid die in de weg staat aan betekening in persoon, dan moet de deurwaarder die specifieke omstandigheid vermelden in het exploot. In deze zaak had de deurwaarder dit niet gedaan en dus oordeelt de rechter dat de betekening niet correct heeft plaatsgevonden en verleent de rechter geen verstek.
De Amsterdamse kantonrechter geeft de eisende partij de mogelijkheid om de gedaagde alsnog op een juiste wijze op te roepen.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2020 lees je hier.
[UPDATE] Op 8 april 2020 deed een andere Amsterdamse kantonrechter een identieke uitspraak. Het lijkt erop dat dit het beleid is van de Amsterdamse kantonrechters. Hoe de sector civiel recht van de rechtbank Amsterdam en de andere rechtbanken omgaan met de coronabetekening is mij niet bekend.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Zolang een gedaagde verschijnt in de procedure is er geen probleem.[7] Laat de gedaagde verstek gaan, dan kan er een probleem ontstaan, zoals in de hiervoor besproken zaak.
Vanuit praktisch oogpunt snap ik de aanpak van de deurwaarders. Aan de andere kant geldt een wettelijke regeling die bepaalt dat achterlaten in een gesloten envelop enkel in uitzonderingssituaties kan en dat die uitzondering specifiek moet worden omschreven in het exploot.
In de wet staat
“de deurwaarder laat het exploot aan degene voor wie het bestemd is in persoon of (…)”. [8]
Niet is vereist dat de deurwaarder het exploot overhandigt. Dit blijkt ook uit het artikel 47 Rv, dat gaat over het achterlaten in gesloten envelop:
“laat hij het aan de woonplaats achter in een gesloten envelop”.
Het lijkt erop dat de deurwaarder moet aanbellen, anderhalve meter afstand moet nemen, spreekt met de persoon die de deur opent en vervolgens het exploot op de stoep legt en controleert of degene met wie hij spreekt het exploot opraapt.
Geeft de persoon die open doet aan besmet te zijn met het coronavirus of besmette huisgenoten te hebben, dan zou de deurwaarder dit moeten vermelden in het exploot en kan hij het exploot in een gesloten envelop in de brievenbus stoppen. Doet er niemand open, dan geldt de gebruikelijke regel dat het exploot in een gesloten envelop kan worden achtergelaten en hiervan maakt de deurwaarder melding in het exploot.
Sinds 1 januari 2016 moeten deurwaarders het digitaal beslagregister raadplegen. Het doel van het digitaal beslagregister is tweeledig. Ten eerste dient het ter bescherming van de beslagvrije voet van schuldenaren. Het tweede doel is om deurwaarders inzicht te geven in gelegde beslagen, zodat er geen kansloos beslag wordt gelegd of onnodige procedures worden gestart omdat de schuldenaar geen verhaal biedt.
In juli 2016 concludeerde ik op deze plek dat het digitaal beslagregister een lelijk eendje is en dat er nog veel moet gebeuren voordat het een mooie zwaan is.[1] Het digitaal beslagregister bestaat bijna vier jaar. De hoogste tijd om te kijken of de transformatie van het lelijke eendje van weleer inmiddels is voltooid.
Mijn grootste kritiekpunt was dat overheden en de Belastingdienst niet mee wilden doen met het digitaal beslagregister, terwijl zij een preferente positie en bijzondere incassobevoegdheden hebben en daardoor voorgaan op ‘normale’ schuldeisers. Kortom, het digitaal beslagregister gaf bij lange na geen compleet beeld. In december 2016 werd bekend dat overheden, uitvoeringsinstellingen en de Belastingdienst zich toch zullen aansluiten bij het digitaal beslagregister.[2] Dit is het project Verbreding beslagregister. Als deze partijen zijn aangesloten krijgen deurwaarders inzage in de door deze partijen gelegde beslagen en vice versa. Dan kan in veel gevallen worden voorkomen dat schuldenaren onder de beslagvrije voet terechtkomen en kunnen onnodige kosten worden voorkomen.
Maar zover is het nog niet. In november 2018 werden de resultaten van een business case voor betere informatie-uitwisseling tussen overheidsorganisaties en deurwaarders bekend. Conclusie: er is meer onderzoek nodig.[3] Sinds april 2019 is er een plan van aanpak en voor het einde van dit jaar moet de internetconsultatie voor het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet en Verbreding beslagregister starten.
Dat klinkt goed! Toch? Op zich wel, maar is er geen reden tot juichen. Het duurt namelijk nog een aantal jaren voordat sprake is van volledige functionerende gegevensuitwisseling. De verschillende overheidsorganisaties zullen namelijk gefaseerd toetreden tot het digitale beslagregister. Deze aanpak komt bekend voor. Bij het, op 1 oktober 2019 ten grave gedragen Programma KEI, zouden de verschillende pilots ook gefaseerd in werking treden. Maar steeds werd de planning doorgeschoven en men is uiteindelijk niet verder gekomen dan de eerste fase van de eerste pilot; afijn, het verhaal is bekend.
Met dit debacle in het achterhoofd en het gegeven dat het digitaal beslagregister ook een groot ICT-project bij de overheid betreft, is de mededeling van staatssecretaris Tamara van Ark in haar brief van 8 oktober 2019 dat men – bijna drie jaar na de aankondiging dat overheidsinstanties ook zullen participeren in het digitaal beslagregister en na ruim twee jaar onderzoek – ‘steeds meer zicht [krijgt; JMV] op de onderlinge afhankelijkheid en op het effect van volle ICT-releasekalenders op de voortgang en de inzet en beschikbaarheid van personele capaciteit.’ Wat de staatssecretaris hier zegt, is dat ze geen flauw idee heeft over hoe het verder zal gaan. Dit blijkt ook wel uit het feit dat ze in dezelfde brief aangeeft dat er veel onzekerheid is over (i) de geschiktheid van de verschillende ICT-systemen van gemeenten en waterschappen, (ii) de ontwikkeling van een rekentool voor de beslagvrije voet die voldoet aan alle (privacy)regelgeving en (iii) de nieuwe vorm van gegevensaanlevering door het UWV aan de Belastingdienst.[4] Bedenkt daarbij dat de overheid en ICT-projecten vaak geen gelukkig huwelijk is. Op 4 april 2019 publiceerde NRC een schokkend overzicht waaruit blijkt dat de mislukte overheidsprojecten ‘transactiesysteem Belastingdienst’, ‘Speer’(defensie), ‘nieuw bevolkingsregister (BRP)’ en ‘Programma KEI’ (Rechtspraak) in totaal ruim € 1,4 miljard hebben gekost. En dat zijn enkel projecten die (na jarenlang aanmodderen) zijn stopgezet.[5] Ik ben benieuwd of het digitaal beslagregister binnen het oorspronkelijk toegekende budget blijft.
Ook de planning doet de wenkbrauwen fronsen. In december 2016 was het de bedoeling dat de eerste overheidsinstanties in 2019 zouden aansluiten. In november 2018 was al duidelijk dat dit niet haalbaar was[6] en februari 2019 is deze streefdatum uitgesteld naar 1 januari 2021.[7] In haar brief van 8 oktober 2019 geeft de staatssecretaris aan dat ze betwijfelt of deze nieuwe datum haalbaar is.
Kortom, er is een lange weg te gaan en er zullen nog de nodige groeistuipen moeten worden overwonnen voordat het lelijke eendje een mooie zwaan is. En hopelijk bedingt men nu wel dat de softwareleverancier de doorontwikkeling van het ICT-systeem niet zomaar mag stoppen.[8]
[4] Brief van 8 oktober 2019 van staatssecretaris Van Ark over de voortgang implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en Verbreding beslagregister.
[5] ‘De overheid en haar ICT-projecten: een structurele worsteling’, NRC 4 april 2019.
[8] Brief van 28 juni 2018 van de Rechtspraak, p. 3 en persbericht van 28 juni 2018 ‘Nieuwe ontwikkelingen rond digitalisering Rechtspraak’, Rechtspraak.nl.
Een deurwaarder heeft, net als een notaris, een ministerieplicht. Hierna licht ik toe wat de ministerieplicht inhoudt en wat de uitzonderingen zijn.
Ministerieplicht: wat is het?
Een deurwaarder mag in heel Nederland ambtshandelingen verrichten.[1] In sommige gevallen is de deurwaarder verplicht om ambtshandelingen te verrichten. Dit heet de ministerieplicht.
De ministerieplicht betekent dat een deurwaarder verplicht is om, als de opdrachtgever dit verzoekt, de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is. Deze verplichting geldt niet voor heel Nederland. De ministerieplicht geldt alleen voor ambtshandeling die moeten worden verricht in het arrondissement waar de deurwaarder is gevestigd. De arrondissementen zijn gelijk aan de arrondissementen voor rechtbanken.
Arrondissement
Provincie
Amsterdam
Noord-Holland (deels)
Den Haag
Zuid-Holland (deels)
Gelderland
Gelderland
Limburg
Limburg
Midden-Nederland
Utrecht, Flevoland en Noord-Holland (deels)
Noord-Holland
Noord-Holland (deels)
Noord-Nederland
Friesland, Groningen en Drenthe
Oost-Brabant
Noord-Brabant (deels)
Overijssel
Overijssel
Rotterdam
Zuid-Holland (deels)
Zeeland-West-Brabant
Zeeland en Noord-Brabant (deels)
Bijvoorbeeld: een deurwaarder uit Groningen heeft niet de plicht om een dagvaarding te betekenen in Maastricht.[2] Deze deurwaarder heeft de keuze om de opdracht al dan niet te weigeren.
De arrondissementen zijn niet gelijk aan provincies (zie de tabel hierboven). Soms omvat het arrondissement meer dan één provincie. In dat geval geldt de ministerieplicht als de ambtshandeling moet worden verricht in het deel van het arrondissement dat is gelegen in de provincie waar de deurwaarder is gevestigd.[3]
Een voorbeeld ter verduidelijking. Het arrondissement Midden-Nederland omvat de provincies Utrecht en Flevoland en een klein deel van de provincie Noord-Holland. De ministerieplicht van een in Naarden gevestigde deurwaarder ziet alleen op dat gedeelte van het arrondissement dat in de provincie Noord-Holland valt. Krijgt deze deurwaarder een verzoek om een dagvaarding in Almere te betekenen, dan geldt de ministerieplicht dus niet.
Ministerieplicht: uitzonderingen
Zoals heel veel wettelijke regels, kent ook de ministerieplicht enkele uitzonderingen. Er zijn drie categorieën met uitzonderingen op de ministerieplicht:
persoonlijke omstandigheden;
voorschot niet betaald; en
onrechtmatig handelen.
Ad. 1 – persoonlijke omstandigheden
In de eerste plaats mag een deurwaarder zijn ministerie weigeren als sprake is van persoonlijke omstandigheden, waardoor dit redelijkerwijs niet van de deurwaarder kan worden verwacht.[4] Denk bijvoorbeeld aan verhuizing, huwelijk van de deurwaarder en de bevalling van (de echtgenote van) de deurwaarder. Het gaat hierbij steeds om persoonlijke omstandigheden die niet samenhangen met de beroepsuitoefening.[5]
Ad. 2 – voorschot niet betaald
Een tweede uitzondering is dat de deurwaarder aan zijn opdrachtgever een voorschot vraagt en dit voorschot wordt niet betaald.[6]
Ad. 3 – executie gerechtelijke uitspraak
De derde categorie is dat de ministerieplicht eindigt als de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen.[7] Dit geldt alleen voor ambtshandelingen bij de tenuitvoerlegging (of: de executie) van gerechtelijke uitspraken, zoals het leggen van beslag of het ontruimen van een woning.
De deurwaarder is onafhankelijk[8] en moet een eigen afweging maken of hij een bepaalde opdracht kan uitvoeren. Soms verleent de deurwaarder zijn ministerie niet of twijfelt hij of hij de opdracht moet uitvoeren. Vindt de opdrachtgever dat de deurwaarder de opdracht wel moet uitvoeren, dan kan de deurwaarder de kwestie voorleggen aan de voorzieningenrechter.[9] Dit heet het deurwaardersrenvooi of deurwaarderskortgeding. De deurwaarder heeft de bevoegdheid om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Het is dus geen verplichting.
Weigert de deurwaarder zijn ministerie tegen de zin van opdrachtgever, maar start de deurwaarder geen deurwaardersrenvooi, dan kan de opdrachtgever een executiegeschil starten.[10]
=====
[1] Artikel 3 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (‘Gdw’).
Een deurwaarder verricht geen ambtshandeling met de betekening van een oproepingsexploot voor een procedure bij e-Court. Dit is het oordeel van de tuchtrechter[1]. Dit is in lijn met een eerder oordeel van de tuchtrechter uit 2011[2], maar is tegen het zere been van de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (‘KBvG’).
Voordat de spagaat van de KBvG aan bod komt, bespreek ik eerst het begrip ambtshandeling. Vervolgens komt de vraag aan de orde of elke deurwaardershandeling een ambtshandeling is. Tot slot benoem ik de spagaat van de KBvG.
Ambtshandeling
Het draait om het begrip ambtshandeling. Een definitie van dit begrip staat niet in de Gerechtsdeurwaarderswet. Deze wet zegt niet veel meer dan dat handelingen die als ambtshandeling worden aangemerkt een wettelijke basis moeten hebben. Vervolgens somt de Gerechtsdeurwaarderswet een aantal categorieën op.[3] Het ontbreken van een definitie zorgt voor discussie.
Is een handeling een ambtshandeling, dan heeft dat een aantal voordelen voor deurwaarders en hun klanten. Het eerste voordeel is dat de kosten van een ambtshandeling kunnen worden doorbelast aan de wederpartij. Denk hierbij aan de kosten van een executoriaal beslag of betekening van een dagvaarding. Het is vaste jurisprudentie dat het betekenen van een sommatie-exploot geen ambtshandeling is en die kosten blijven dus voor rekening van de schuldeiser.[4]
Een tweede voordeel is dat de deurwaarder voor ambtshandelingen de Basisregistratie Personen mag raadplegen om het adres te verifiëren. Dit voorkomt dat de deurwaarder het exploot openbaar moet betekenen (adres is onbekend) of aan het verkeerde adres betekent.
Elke handeling een ambtshandeling?
Gezien deze voordelen en om de rechtseenheid te bevorderen zou de KBvG dan ook graag zien dat het aantal ambtshandelingen wordt uitgebreid. Volgens de KBVG heeft de benarde financiële positie van veel deurwaarderskantoren[5] hier niets mee te maken. De KBvG lobbyde in 2014, in het kader van de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, voor uitbreiding van het aantal ambtshandelingen. Tevergeefs. Deze lobby was niet succesvol, omdat alleen nieuwe ambtshandelingen worden aangewezen als daarvoor een absolute noodzaak is en daarvan was geen sprake.[6]
De KBvG zat niet stil en gooide het over een andere boeg. In februari 2016 nam de ledenraad van de KBVG een beleidsnotitie aan met als veelzeggende titel “Elke handeling is een ambtshandeling”.[7] In deze notitie betoogt de KBvG waarom alle handelingen die een deurwaarder verricht ambtshandelingen zijn. Dit is opvallend, omdat de KBvG in november 2011 nog het standpunt huldigde dat de oproeping voor e-Court géén ambtshandeling is.[8]
Doordrammen
Probeert de KBvG met deze notitie toch nog om het begrip ambtshandelingen op te rekken? Volgens Wilbert van de Donk, voorzitter van de KBvG, is dat niet het geval. Toch heeft de KBvG de schijn tegen. In het wijzigingstraject van de Gerechtsdeurwaarderswet strandden pogingen daartoe. Het lag dan ook voor de hand dat de Minister de verordening niet zou goedkeuren[9] en dat is vermoedelijk de reden dat de KBvG koos voor een notitie en niet voor de koninklijke weg van een verordening. Hiermee wekt de KBvG op zijn minst de indruk dat zij haar zin probeert door te drijven.
Overigens is de status van een door de ledenraad goedgekeurde notitie niet dezelfde als die van een verordening. Volgens Hans Groenewegen, voorzitter van Deurwaardersbelangen.nu, heeft de notitie geen interne en externe werking, omdat de koninklijke weg niet is gevolgd. Deurwaardersbelangen.nu is, net als de KBvG, voorstander van uitbreiding van het begrip ambtshandelingen, maar meent dat de uitspraak van de tuchtrechter van 22 januari 2019 inhoudelijk juist is.
Of er op korte termijn een oplossing komt, valt te betwijfelen. Minister Dekker zegde in januari 2018 toe om met de KBvG in overleg te treden over de reikwijdte van het begrip ambtshandeling[10]. Het heeft lang geduurd, maar inmiddels lopen de gesprekken volgens Van de Donk.
Spagaat
De KBvG is zelf geen partij bij de tuchtprocedure en de Gerechtsdeurwaarderswet biedt de KBvG niet de mogelijkheid om zich te mengen in een tuchtprocedure. Van de Donk geeft aan dat de KBVG deze kwestie desondanks nauwlettend volgt.
De tuchtuitspraak van 22 januari 2019 is vooralsnog geen reden voor de KBvG om de notitie in te trekken. Nu zowel klager als de deurwaarder in hoger beroep zijn gegaan, is dat wellicht begrijpelijk. Misschien oordeelt de hogere tuchtrechter anders. Daar staat tegenover dat de KBvG hiermee verwarring in de hand werkt.
De spagaat van de KBvG is dat zij graag wil en meent dat alle exploten als ambtshandelingen moeten worden aangemerkt en dit ook aan haar leden (alle deurwaarders in Nederland) voorhoudt, maar dat de tuchtrechter en de Minister vooralsnog een andere mening hebben.
Wordt vervolgd.
=====
[1] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 22 januari 2019, ECLI:NL:TGDKG:2019:4. Het Advocatenblad berichtte hier over in haar nieuwsbericht van 24 januari 2019, Affaire rond e-Court krijgt staartje voor deurwaarders, . Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
[3] Artikel 2 Gerechtsdeurwaarderswet. De tarieven van deze ambtshandelingen zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (‘Btag’). Voor andere handelingen, zoals het sommatie-exploot, geldt geen vast bedrag.
[7] Elk exploot is een ambtshandeling, notitie februari 2016 (download). De subcommissie die de beleidsnotitie opstelde bestond uit mr. O.J.Boeder, W.W.M. van de Donk, J. Nijenhuis, G. Wind en mr. J.M. Wisseborn.
Op verzoek van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (‘KBvG’) bewerkte ik mijn blog over de ‘EET en de hypothecaire restschuld’. Het resultaat is een artikel dat afgelopen week verscheen in De Gerechtsdeurwaarder, het vakblad van de KBvG.
Waar gaat het over?
De afgelopen 10 jaar werden verzoeken om hypothecaire aktes voor wat betreft restschulden aan te merken als Europese executoriale titel (‘EET’) ten onrechte afgewezen. De rechtspraak en literatuur leken hierbij één enkel vonnis van een Alkmaarse voorzieningenrechter te volgen.
Begin dit jaar oordeelde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat waarmerking als EET voor restschulden wel degelijk mogelijk is. Hieronder lees je hoe de vork in de steel zit en waarom deze uitspraak belangrijk is voor de juridische (incasso)praktijk.
In het nieuwste nummer van het Tijdschrift voor beslag, executie & rechtsvordering in de praktijk (BER), kijk ik met een kritische blik naar de modernisering van de beslagverboden roerende zaken van de artikelen 447 en 448 Rv. Zou het er ooit nog van komen?
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders is het tuchtcollege voor de Nederlandse deurwaarders en het is ondergebracht bij de rechtbank Amsterdam. In klachtprocedures bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders kunnen deurwaarders hun verweerschrift enkel nog per e-mail indienen. Deze regel gaat per direct in. Dit is recent tijdens de vergadering van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders afgesproken.
Het systeem wordt zo ingericht dat er bij het indienen automatisch een ontvangstbevestiging wordt verzonden.
[COLUMN] Sinds 1 januari 2016 moeten deurwaarders in een beperkt aantal gevallen het digitaal beslagregister (‘DBR’) raadplegen. Als je de berichten moet geloven, is de komst van het DBR de oplossing voor het voorkomen van onnodige kosten en voorkomt het dat het inkomen van de schuldenaar onder de beslagvrije voet (90% van de bijstandsnorm) komt. Maar van een mooie zwaan is nog geen sprake; het DBR is verre van ideaal.
Op 1 juli 2016 moeten alle van toepassing zijnde beslagen zijn ingevoerd in het DBR en in de toekomst moeten ook beslagen op roerende zaken worden ingevoerd. Dit betekent dat het DBR op dit moment nog niet compleet is en dus ook niet effectief kan zijn. De KBvG erkent dit bij monde van haar bestuurslid Jan de Swart (1). Bijkomend probleem is dat overheden, zoals waterschappen, en de Belastingdienst (2) niet meedoen. Deze overheden hebben een preferente positie en bijzondere incassobevoegdheden en verdringen andere schuldenaren (3). Dit in combinatie met de ingewikkelde beslagwetgeving werkt in de hand dat het inkomen van een schuldenaar onder de beslagvrije voet belandt (4). De Belastingdienst eist dat het DBR de correcte beslagvrije voet vermeldt. Maar dit kan de KBvG niet garanderen, omdat deurwaarders afhankelijk zijn van gegevens die de schuldenaar verstrekt. Kortom, het ziet er niet naar uit dat de Belastingdienst op korte termijn zal participeren.
Voorkomen van onnodige kosten Het eerste doel van het DBR is het voorkomen van onnodige kosten. De deurwaarder is verplicht het DBR te raadplegen voordat hij bepaalde ambtshandelingen mag verrichten. Is redelijkerwijs niet te verwachten dat de vordering binnen drie jaar is geïncasseerd, dan deelt de deurwaarder dit mee aan zijn opdrachtgever (5). Vervolgens bepaalt de opdrachtgever of de procedure of het executoriaal beslag wordt doorgezet. Pikant detail hierbij is dat de deurwaarder belang heeft bij het voortzetten van de ambtshandeling; daar krijgt hij immers voor betaald. Daarbij is het nog maar de vraag of het überhaupt wel mogelijk is om de verhaalbaarheid goed in te schatten. Het DBR is immers verre van compleet. Voorts geldt dat een vonnis of arrest pas verjaart na 20 jaar en een geldvordering na vijf jaar of twee jaar als het om koop gaat. Dat het incasseren mogelijk langer duurt dan drie jaar is geen reden om niet te dagvaarden. Doe je niets, dan wordt je vordering niet betaald en bestaat de kans dat je vergeet om de verjaring (tijdig) te stuiten.
Beslagvrije voet Voor wat betreft de bescherming van de beslagvrije voet, het tweede doel van het DBR, is het DBR kansrijker. Het voorkomen dat het inkomen van mensen met schulden onder de beslagvrije voet komt, is noodzakelijk en broodnodig. Hiervoor is het van essentieel belang dat overheden en de Belastingdienst participeren. Gezien het algemeen erkende belang dat iemands inkomen niet onder het bestaansminimum komt, is het schandalig dat zij niet willen participeren of absurde eisen stellen.
Lelijk eendje of…
Het DBR is een goedbedoeld initiatief, maar lang niet zo effectief als men wil doen geloven. Dit komt ten eerste omdat het verre van compleet is. De tweede oorzaak is dat overheden en de Belastingdienst, die er vaak voor zorgen dat het inkomen onder de beslagvrije voet komt, vooralsnog niet willen meedoen. Kortom, er moet nog veel gebeuren voordat het DBR van een lelijk eendje verandert in een mooie zwaan.
Deze column verscheen op 30 juni 2016 in de digitale nieuwsbrief ‘BER Nieuws’, afl. 2016/24, Sdu Uitgevers en in het tijdschrift BER 2016/3, p. 28.
—– (1) Een groeibriljant, interview met Jan Swart, De Gerechtsdeurwaarder 2016-1, p. 8-13. (2) Belastingdeurwaarders zijn niet aangesloten bij de KBvG en zijn niet gebonden aan de Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders en het daarop gebaseerde Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders. (3) Jungmann e.a., Paritas Passé, Sdu 2012, tabel 1, p. 19 e.v. (4) Jungmann e.a., Paritas Passé, Sdu 2012, p. 24. (5) Artikel 8 lid 4 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.
Het Digitaal Beslagregister (‘Beslagregister’) is een initiatief van de KBvG, de beroepsorganisatie voor deurwaarders, en ging op 1 januari 2016 van start. De uitvoering is ondergebracht in de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders.
Doel
Het doel van het Beslagregister is tweeledig: (i) voorkomen dat de schuldeiser onnodig proces- en/of executiekosten maakt, omdat hij niet op de hoogte is van de beslagpositie van de debiteur en (ii) bevorderen dat de beslagvrije voet op juiste wijze wordt vastgesteld en toegepast.[1] Dit laatste om te voorkomen dat het inkomen van de debiteur onder de beslagvrije voet komt, wat helaas geregeld voorkomt.
Wanneer
Niet voor alle ambtshandelingen moet de deurwaarder het Beslagregister raadplegen. Alleen als de deurwaarder opdracht heeft gekregen voor het betekenen van een dagvaarding, een oproeping of aanzegging die alleen ziet op een verhaalsvordering moet hij het Beslagregister raadplegen. Dit moet ook als hij opdracht heeft gekregen executoriaal beslag te leggen op een periodieke uitkering waarvoor de beslagvrije voet geldt. Dit geldt dus niet voor conservatoire beslagen.
Het raadplegen hoeft ook niet als, naast de verhaalsvordering, ook een vordering van niet-geldelijke aard wordt ingesteld. Hierbij kan je denken aan de vordering tot ontbinding van een overeenkomst of de ontruiming van een woning. Ook geldt de verplichting niet voor het instellen van verzet, hoger beroep of cassatie en voor vorderingen in kort geding.[2] Het is de bedoeling het Beslagregister in de toekomst uit te breiden met andere ambtshandeling die moeten worden geregistreerd, zoals het beslag op roerende zaken, zoals iemands auto of inboedel.
Voorkomen van onnodige kosten
Het voorkomen van onnodige kosten moet worden bereikt doordat de deurwaarder op basis van de gegevens in het Beslagregister een afweging moet maken of de vordering binnen drie jaar kan worden betaald. Is dit redelijkerwijs niet te verwachten, dan moet de deurwaarder dit aan zijn opdrachtgever meedelen.[3] Let wel, de deurwaarder mag enkel meedelen dat hij verwacht dat het incasseren meer dan drie jaar zal duren; wat hij ziet in het Beslagregister moet hij geheim houden.[4] Vervolgens is het aan de opdrachtgever om de procedure of het executoriaal beslag af te blazen of toch door te zetten. Wil de opdrachtgever de zaak doorzetten, dan moet hij dit ‘aantoonbaar’ aan de deurwaarder bevestigen.
Beslagvrije voet
Het voorkomen dat het inkomen van mensen met schulden onder de beslagvrije voet komt, is erg belangrijk. De beslagvrije voet is namelijk 90% van de bijstandsnorm en met minder kan je feitelijk niet leven. Het is het absolute minimum waar je recht op hebt. Komt je inkomen onder deze grens, dan ontkom je er eigenlijk niet aan om schulden te maken. Het spreekt voor zich dat dit zeer onwenselijk is. Door te verplichten dat deurwaarders het Beslagregister moeten raadplegen, krijgen ze inzicht in de schuldenpositie van de debiteur.
Als er beslag is gelegd waarvoor de beslagvrije voet geldt, zoals loonbeslag, en er wordt nog een keer loonbeslag gelegd, dan krijgt de deurwaarder die het eerste beslag legde een signaal vanuit het Beslagregister. Beide deurwaarders moeten dan in overleg bepalen of de beslagvrije voet moet worden aangepast voor de door hen gelegde beslagen. Hiermee wordt voorkomen dat het inkomen onder de beslagvrije voet komt, met alle gevolgen van dien.
=====
[1] Artikel 2 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.
[2] Artikel 8 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders juncto artikel 2 lid 1 en artikel 4 Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.
[3] Artikel 8 lid 4 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.
[4] Artikel 10 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.
Dit blog gaat over een tuchtuitspraak van de Gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam. Deze kamer behandelt de zaken in hoger beroep van klachten die tegen deurwaarders zijn ingediend.
Op 27 januari 2015 deed het gerechtshof uitspraak over de vraag of deurwaarders informatiekosten in rekening mogen brengen in de minnelijke incassofase.
Tot 30 april 2013 stond bovenaan de grosse van een vonnis, dwangbevel en notariële akte “In naam der Koningin” en sinds Koning Willem Alexander de scepter zwaait, staat er op een grosse “In naam des Konings”.
Waarschijnlijk verandert dit jaar dit opschrift. De reden: modernisering.
In de wet staat dat processtukken moeten worden ondertekend. In procedure bij het gerechtshof Amsterdam constateerde ik dat een processtuk van de wederpartij was ondertekend met een handtekeningstempel. Dat leek mij niet juist en ik heb bezwaar gemaakt tegen dat processtuk. Vorige week deed het gerechtshof Amsterdam uitspraak.
Voordat ik de uitspraak bekend maak, zal ik eerst kort uiteenzetten wat de regels over het ondertekenen van processtukken luiden. Deze regels zijn opgenomen in artikel 83 Rv:
1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden de conclusies en akten, wanneer zij niet mondeling worden genomen, ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde.
2. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden deze stukken ondertekend door de advocaat.
Processtukken moeten dus worden ondertekend door een advocaat. Dit is een uitvloeisel van het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging. Is een processtuk niet correct ondertekend, dan mag de rechter geen acht slaan op dat processtuk (HR 10 september 2010, NJ 2010, 485).
Uit de rechtspraak blijkt dat ondertekening “i/o” door een secretaresse niet kan worden aangemerkt als ondertekening door een advocaat. Als je wel met stempel mag ondertekenen, dan is de regel inhoudsloos. Immers, veelal zal de secretaresse de stempel zetten. Waarom zou zij wel de stempel mogen zetten, maar niet ondertekenen. Het lijkt me dat de strekking juist is dat de advocaat het processtuk zelf ondertekent d.m.v. zijn handtekening.
Het gerechtshof Amsterdam oordeelt als volgt:
“Het hof ziet in dit stadium van het geding ontoereikende grond om de memorie van antwoord terzijde te leggen, omdat deze niet is ondertekend. Het komt het hof voor dat het door X geconstateerde mankement, wat daar verder van zij, in elk geval kan worden hersteld. Hetgeen X heeft betoogd, geeft verder geen aanleiding te veronderstellen dat hier zodanig belang van X in het geding is dat geen gelegenheid voor hetstel zou moeten worden geboden.”
Het hof oordeelt dus dat processtukken die zijn ondertekend met een handtekeningstempel worden aangemerkt als niet ondertekende processtukken. Wel wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld om dit te herstellen. Dit laatste past in de trend van deformalisering van het burgerlijk procesrecht.
Wat mij opvalt, is dat het Gerechtshof Amsterdam het feit dat de memorie niet is ondertekend, kennelijk niet zo relevant vindt (“wat daar verder van zij”). Dit lijkt me strijdig met de achterliggende gedachte van de regel dat een conclusie/akte/memorie door een advocaat moet worden ondertekend.
Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.
In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.
Veel ondernemers geven hun vorderingen uit handen aan deurwaarderskantoren en ook veel gemachtigden en advocaten schakelen deurwaarders in om het executietraject te verzorgen.
Voor deurwaarders gelden enkele aparte regels. In dit blog zullen de regels ten aanzien van het beheren van geïncasseerde gelden, verrekenen en opschorten aan bod komen.
Derdengeldenrekening
Als de deurwaarder voor zijn opdrachtgever gelden incasseert, dan moeten deze op worden gestort op de derdengeldenrekening van de deurwaarder. De derdengeldenrekening is een speciale bankrekening die bedoeld is om bedragen die de deurwaarder voor zijn opdrachtgever ontvangt, op te storten.
De reden dat hiervoor een aparte bankrekening voor wordt gebruikt, is dat het vermogen van de deurwaarder en de opdrachtgevers van de deurwaarder gescheiden blijven. Op die manier worden de opdrachtgevers beschermd tegen bijvoorbeeld een faillissement van de deurwaarder.
Verrekenen?
Om bedragen te incasseren voor zijn klanten zal de deurwaarder kosten moeten maken. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van het betekenen van een vonnis, beslagkosten en de afgesproken succes fee die de deurwaarder toekomt over het geïncasseerde bedrag.
Als twee partijen over en weer vorderingen op elkaar hebben, dan kunnen ze die onder bepaalde voorwaarden verrekenen. Het gevolg hiervan is dat beide vorderingen worden verminderd met het bedrag van de laagste vordering. In beginsel mag de deurwaarder ook verrekenen, maar niet in alle gevallen.
De deurwaarder mag opbrengsten en kosten in hetzelfdedossier altijd verrekenen. Ook mag de deurwaarder de opbrengsten uit het ene dossier verrekenen met de kosten in een ander dossier van dezelfdeopdrachtgever.[1] Als een deurwaarder gaat verrekenen dan dient hij dit aan zijn opdrachtgever mee te delen.[2]
Verrekening mag niet in geval opdrachtgever, bijvoorbeeld een advocaat, meerdere zaken voor meerdere van zijn cliënten bij de deurwaarder heeft ondergebracht. In mijn ervaring gaat dit over het algemeen goed. Maar het is wel eens voorgekomen dat ik voor meerdere cliënten dezelfde deurwaarder had ingeschakeld en dat deze deurwaarder geïncasseerde bedragen uit het dossier van cliënt A ten onrechte verrekende met kosten uit een ander dossier van cliënt B.
Opschorting
Als een deurwaarder niet mag verrekenen, dan mag hij ook niet opschorten. Dit heeft de kamer voor Gerechtsdeurwaarders geoordeeld in haar uitspraak van 20 juli 2010.[3]
Klachtwaardig
Als een deurwaarder ten onrechte verrekent of de afdracht van gelden opschort, dan handelt de deurwaarder klachtwaardig en kan je een klacht indienen bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (onderdeel van de rechtbank Amsterdam).
[1] Hof Amsterdam, 30 juni 2009, LJN: BJ 1695.
[2] Hof Amsterdam, 12 juli 2011, LJN: BR1601.
[3] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 20 juli 2010, LJN: YB0441.
Recente reacties