In eerste aanleg kan je je vordering aanhangig maken bij de Kamer voor Kantonzaken (hierna: ‘kantonrechter’) of de Kamer voor andere zaken dan Kantonzaken (hierna: sector civiel’).

De belangrijkste verschillen tussen beide rechters zijn dat je bij de kantonrechter niet verplicht moet worden bijgestaan door een advocaat, dat het griffierecht dat je moet betalen als eiser aanzienlijk lager is bij de kantonrechter en dat gedaagde geen griffierecht verschuldigd is bij de kantonrechter.

De competentiegrens

Welke rechter bevoegd is, is afhankelijk van hoogte van je vordering. De hoofdregel is dat vorderingen tot € 25.000 tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren en vorderingen van meer dan € 25.000 behoren tot de bevoegdheid van de sector civiel.

Is er sprake van consumentenkrediet, dan geldt dat de kantonrechter bevoegd is als de kredietsom niet hoger is dan € 40.000. Is de kredietsom hoger, dan moet je je tot de sector civiel wenden.

De grens van € 25.000 voor geldvorderingen en de kredietsom van € 40.000 bij consumentenkrediet wordt de competentiegrens genoemd, omdat dit bepaalt welke rechter bevoegd (competent) is.

Kantonrechter altijd bevoegd

Daarnaast is er een aantal categorieën van vorderingen waarbij de kantonrechter altijd de bevoegde rechter is. De hoogte van de vordering is niet van belang. De belangrijkste categorieën zijn:

  • vorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst;
  • vorderingen van onbepaalde waarde, voor zover er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000;
  • geschillen tussen over koopovereenkomsten tussen een consument en niet-consument, bijvoorbeeld over de koop van een auto;
  • geschillen die betrekking hebben op huur-, huurkoop- of agentuurovereenkomsten.

Geldvorderingen tot € 25.000

Voor bepaling van de hoogte van de vordering moet rekening worden gehouden met de rente tot aan de dag dat de dagvaarding is betekend. Blijkt dat de vordering inclusief rente op de dag voor de betekening € 25.001 bedraagt, dan verklaart de kantonrechter zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de sector civiel.

Het gebeurt vaak dat een eiser meerdere vorderingen instelt. In dat geval moeten deze vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Beslissend voor de competentie is het totale beloop van alle vorderingen. Dit wordt de ‘optelregel’ genoemd. Dit lijkt allemaal eenvoudig, maar in de praktijk is er soms onduidelijkheid over de vraag welke posten wel en welke niet moeten worden opgeteld.

Op 12 december 2014 werd op rechtspraak.nl een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, sector civiel van 29 oktober 2014 gepubliceerd waarin werd gesteggeld over de vraag welke rechter bevoegd was. KPN c.s. vorderden van gedaagde de volgende bedragen:

  • hoofdsom                                          € 22.297,00
  • rente tot dag der dagvaarding      €    1.574,44
  • beslagkosten                                    €    1.252,63 +
  • totaal                                                 € 25.124,07

De totale vordering bedraagt meer dan € 25.000 en dus is de sector civiel bevoegd, aldus KPN c.s. Gedaagde meent dat de vordering van KPN c.s. lager is dan € 25.000 en vordert dat de sector civiel zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter.

De rechter geeft gedaagde gelijk, omdat de beslagkosten niet mogen meetellen bij het bepalen van de competentiegrens. De kosten van beslag bestaan uit kosten van ambtshandelingen van deurwaarders en dergelijke kosten behoren namelijk tot de proceskosten.[1] De partij die in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten behoren daartoe. De beslagkosten tellen dus niet mee voor de competentiegrens (net als de kosten van het betekenen van de dagvaarding en het griffierecht).

Bron: rechtbank Noord-Nederland 29 oktober 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5363.

 

—–

[1] Artikel 237 Rv juncto artikel 240 Rv.