Als een deurwaarder beslag wil leggen op een motorrijtuig (auto, motor of brommer), dan moet hij het motorrijtuig daadwerkelijk zien. Dit noem je ook wel een ‘zichtbeslag’. Het probleem hiermee is dat je een motorrijtuig makkelijk kan verstoppen en dan kan de deurwaarder geen beslag leggen.
Bureaubeslag
Per 1 april 2021 verandert dit. Dan is het mogelijk dat de deurwaarder beslag legt zonder dat hij de het motorrijtuig daadwerkelijk ziet. Dit noemt men een bureaubeslag, omdat de deurwaarder het beslag legt terwijl hij achter zijn of haar bureau zit. In de huidige situatie moet de deurwaarder daadwerkelijk op pad om de auto te zoeken, terwijl de gegevens van de auto en de kentekenhouder in het kentekenregister van het RDW staan. Dit kan efficiënter en dat heeft de wetgever ook ingezien. Het bureaubeslag voor motorrijtuigen is onderdeel van de Wet herziening beslag- en executierecht.
Hoe werkt het?
Hoe gaat het bureaubeslag in z’n werk? De deurwaarder maakt een proces-verbaal van beslag en schrijft dit zo snel mogelijk in in het kentekenregister. Vervolgens betekent de deurwaarder het proces-verbaal uiterlijk drie dagen na de inschrijving aan de eigenaar van het motorrijtuig.
De eigenaar van een beslagen auto kan deze nog steeds verkopen. Maar de koper wist of had kunnen weten dat het beslag op de auto rust. De koper kan zich er daarom niet op beroepen dat hij niks wist van het beslag. Het gevolg hiervan is dat de deurwaarder de auto ‘gewoon’ kan verkopen.
Zichtbeslag blijft
Dit alles betekent niet dat het zichtbeslag voor motorrijtuigen verdwijnt. De deurwaarder kan vanaf 1 april 2021 een motorrijtuig in beslag nemen door het leggen van een zichtbeslag of een bureaubeslag. Ook voor het zichtbeslag geldt het vereiste van inschrijving in het kentekenregister van het RDW.
De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2018 tot en met 31 juli 2019 gestegen met 2,51%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2020 zullen stijgen.
Nieuwe categorieën
De minister was voornemens om de categorieën griffierecht bij de kantonrechter aan te passen per 1 januari 2020, maar dit is niet gelukt.
De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.
Overgangsrecht
Niet iedereen is per 1 januari 2020 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2019 verschuldigd.
Dagvaardingsprocedure
In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2019 verschuldigd als:
(i) de dagvaarding is betekend in 2019; en
(ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan.
Dit geldt voor zowel procedures in eerste aanleg als voor procedures in hoger beroep.
Verzoekschriftprocedure
In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2020 dan gelden de oude tarieven.
In huurzaken woningruimte waarin sprake is van een huurachterstand experimenteren de Amsterdamse kantonrechters sinds februari 2018 met een nieuwe aanpak onder de naam pilot huurzaken.
Dit experiment staat niet op zich. De Rechtspraak experimenteert sinds een aantal jaar met alternatieve procedures, zoals de spreekuurrechter,de second opinionprocedure bij het gerechtshof Den Haag en de recent afgeschafte eKantonrechter.
Woningcorporaties
De rechtbank Amsterdam trekt in deze pilot met op met de woningcorporaties Eigen Haard, Stadgenoot en Ymere. De pilot heeft dus een beperkte omvang (net als de pilot van de spreekuurrechter in Noord-Nederland); dit om de pilot beheersbaar te houden.
Doel
Het doel van de pilot huurzaken is om zo vroeg mogelijk betalingsregelingen te treffen en om die in een vonnis vast te leggen. Op die manier worden de proceskosten voor de huurder beperkt, probeert men het oplopen van de huurachterstand tegen te gaan en wordt ontruiming voorkomen (als dat wordt gevorderd). Zowel de huurder als de woningcorporatie (verhuurder) zouden hier baat bij hebben.
Als de discussie niet alleen om de huurachterstand (en een eventuele ontruiming) gaat, maar bijvoorbeeld ook om overlast van de huurder of gebrekkig onderhoud door de verhuurder, dan is de zaak niet geschikt voor de pilot huurzaken. De zaak wordt dan volgens de normale regels van de kantonprocedure afgehandeld.
Vier ervaren kantonrechters behandelen zaken van de pilot huurzaken.
De procedure
Als een huurder is gedagvaard, kan hij verweer voeren op de rolzitting waartegen hij is gedagvaard. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Op een rolzitting wordt geen discussie gevoerd over de vordering en er wordt ook niet geprobeerd om te schikken. In de pilot huurzaken is dit anders.
Rolzitting
Als de huurder op de eerste rolzitting verschijnt dan worden geprobeerd om een betalingsregeling te treffen. Omdat niemand van de woningcorporatie aanwezig is, probeert de rechter een regeling te treffen. Lukt dat, dan wordt dit vastgelegd in een vonnis. De huurder wordt dan veroordeeld om
(i) de betalingsregeling na te komen;
(ii) de lopende huur te betalen; en
(iii) voldoet de huurder niet aan (i) en (ii), dan wordt de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming toegewezen.
Het is gebruikelijk dat beide partijen de eigen proceskosten dragen als een schikking wordt getroffen. Wordt een vonnis gewezen, dan moet de verliezende partij meestal de proceskosten betalen. Gezien het doel van de pilot huurzaken zou je verwachten dat beide partijen de eigen proceskosten dragen als een schikking wordt bereikt, maar zover willen de woningcorporaties niet gaan. De rechter bepaalt de proceskosten op één punt van het liquidatietarief en de kosten van de dagvaarding. Deze kosten worden meegenomen in de betalingsregeling en worden dus in termijnen betaald.
Op 1 juni 2018 waren er ongeveer 75 zaken behandeld in het kader van deze pilot en in bijna alle gevallen werd een minnelijke schikking bereikt.
Comparitie
Het kan natuurlijk ook gebeuren dat er geen schikking wordt getroffen. In dat geval wordt de zaak verwezen naar een comparitiezitting (op grond van de artikelen 87 en 88 Rv). De comparitie wordt twee weken later gehouden. Deze korte termijn is bedoeld te voorkomen dat de huurachterstand verder oploopt en om de kans op ontruiming te verkleinen.
Voorafgaand aan de comparitie mag de huurder zijn schriftelijke verweer (conclusie van antwoord) en eventueel een tegenvordering indienen.
Op de comparitie zal wel iemand van de woningcorporatie of het deurwaarderskantoor aanwezig zijn en de huurder zal worden geadviseerd om een (schuld)hulpverlener mee te nemen. De insteek is hetzelfde als op de rolzitting, namelijk het treffen van een betalingsregeling. Wordt een regeling afgesproken, dan wordt dit vastgelegd in een vonnis; zie hiervoor de punten (i), (ii) en (iii).
Schuldhulp
Vanaf dinsdag 5 juni 2018 wordt de pilot uitgebreid en zullen gedagvaarde huurders ook actief worden doorverwezen naar de schuldhulpverlening. In dat kader zal iemand van de gemeente Amsterdam aanwezig zijn bij de rolzitting.
Evaluatie
Eind 2018 wordt de pilot geëvalueerd en zal er ook worden onderzocht of het mogelijk is dat andere andere woningcorporaties aansluiten bij de pilot huurzaken.
Kritische kanttekening
De achterliggende gedachte en het doel van de pilot huurzaken is goed, maar er is een principieel bezwaar.
Verschijnt de huurder op de eerste rolzitting, dan wordt geprobeerd om een betalingsregeling te treffen. Op deze zitting is niemand van de woningcorporatie aanwezig en het is de rechter die namens de woningcorporatie de schikkingsonderhandelingen voert. De rechter die ik sprak over de pilot huurzaken, bevestigde dit. De rechter heeft een mandaat van de woningcorporaties met een bepaalde bandbreedte waarbinnen hij kan manoeuvreren om tot een schikking te komen. Dit is opvallend en onwenselijk.
De rechter treedt op als gemachtigde van de woningcorporatie. Hierdoor komt rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het geding. Ook heeft de rechter een groot overwicht op de meeste gedaagden en zij zullen zich gedwongen voelen om een schikking te treffen. Dit kan een verklaring zijn waarom in bijna alle zaken een minnelijke schikking wordt bereikt. Je kan je zelfs afvragen of dit een reden is om de rechter te wraken.
Zowel over de huurachterstand als over het beëindigen van de huur kunnen partijen afspraken maken (artikel 7:271 lid 8 BW). Het is gebruikelijk om deze afspraken vast te leggen in een proces-verbaal dat beide partijen ondertekenen. De vraag die rijst, is wat de reden is om de afspraken in een vonnis op te nemen?
Ik vermoed dat de rechter zal het proces-verbaal niet namens de woningcorporatie wil (en mag?) ondertekenen, ondanks dat hij ter zitting optreedt als gemachtigde van de woningcorporatie. Door een vonnis te wijzen, wordt dit probleem omzeilt en naar buiten toe lijkt het dan dat hij onafhankelijk een vonnis heeft gewezen, terwijl hij optrad namens een procespartij.
Voor zover mij bekend, zijn er nog geen uitspraken van de pilot huurzaken gepubliceerd op rechtspraak.nl. Ik ben benieuwd hoe de rol van de rechter in het vonnis bij het bereiken van de minnelijke regeling wordt omschreven. Het zou vreemd zijn als in het vonnis staat dat gedaagde is verschenen, maar eiseres niet en dat er vervolgens een minnelijke regeling tot stand is gekomen.
Gebrekkige informatieverstrekking
Opvallend genoeg is op de website van de rechtbank Amsterdam geen informatie te vinden over deze pilot. De rechter die ik sprak, wist niet waarom dit het geval is. Hier ligt dus nog een taak voor Rechtspraak.
Voor het Advocatenblad dat vandaag verschijnt, schreef ik een ‘opfrisser’ met als onderwerp buitengerechtelijke incassokosten. Een ‘opfrisser’ is een artikel over juridische kwesties die zijn weggezakt.
De afgelopen jaren beantwoordde de Hoge Raad hierover vele prejudiciële vragen en daaraan wijdde ik meerdere blogs. Het leek me goed om de regels omtrent de buitengerechtelijke incassokosten eens op een rijtje te zetten, zodat een ieder zijn of haar kennis kan opfrissen.
Consumenten en kleine bedrijven beschermen tegen onredelijke incassokosten en onduidelijkheid over de verschuldigdheid en de hoogte van incassokosten wegnemen. Dat waren de doelen van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de ‘WIK’) en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het ‘Besluit’), die op 1 juli 2012 in werking traden. Het Besluit werkt uit voor welke vorderingen de WIK geldt en hoe de incassokosten worden berekend. In plaats dat de discussie over incassokosten met de WIK tot een einde kwam, leek het wel of die juist werd aangewakkerd. De afgelopen jaren zijn maar liefst twaalf prejudiciële vragen gesteld over dit onderwerp.
Om beide doelen van de wet te bereiken zijn de incassokosten geabstraheerd van de daadwerkelijk verrichte incassohandelingen. Het is niet meer relevant wie welke incassohandelingen verricht.[1] De WIK geldt enkel voor geldvorderingen uit overeenkomst, omdat de omvang van die vorderingen (de hoofdsom) eenvoudig is vast te stellen. Voor vorderingen uit hoofde van schadevergoeding geldt de WIK niet, tenzij deze zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst of de verbintenis tot betaling van een geldsom is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.[2]
Bij zakelijke incasso’s is de WIK aanvullend recht. Partijen kunnen dus afwijkende afspraken maken. Er hoeft geen aanmaning te worden verzonden voordat de debiteur incassokosten verschuldigd is. De zakelijke debiteur is altijd 40 euro aan incassokosten verschuldigd als de wettelijke of contractuele betalingstermijn is verstreken; hiervan kan niet worden afgeweken.[3]
Bij consumentenincasso’s ligt dit anders. Hier is de WIK dwingend recht en afwijken ten nadele van de consument kan niet; afwijken ten voordele wel. Voordat een consument incassokosten verschuldigd is, moet de schuldeiser twee hordes nemen. Ten eerste moet de consument in verzuim geraken. De tweede horde is dat de in verzuim verkerende consument nog veertien dagen de tijd wordt gegund om alsnog te betalen. Dit moet schriftelijk gebeuren middels de zogeheten veertiendagenbrief. Hierin moeten de gevolgen van niet betaling worden aangegeven, waaronder het bedrag dat aan incassokosten verschuldigd zal zijn (artikel 6:96 lid 5 Burgerlijk Wetboek). Dit is om consumenten te waarschuwen, zodat ze niet verrast worden door de incassokosten.
De veertiendagentermijn start op ‘de dag na aanmaning’. Wanneer dit precies is, was niet duidelijk. De Hoge Raad bepaalde dat deze termijn aanvangt op de dag nadat de schuldenaar de aanmaning ontvangt.[4] In de praktijk blijkt dat consumenten lang niet altijd de volledige termijn van veertien dagen wordt gegund. Nog steeds wordt bijvoorbeeld gesommeerd tot betaling ‘binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief’. Dat is dus niet juist en dan zijn geen incassokosten verschuldigd. Dit gebrek kan worden hersteld door alsnog een correcte veertiendagenbrief te sturen.[5] Leidt een correcte veertiendagenbrief niet tot tijdige en volledige betaling, dan zijn incassokosten verschuldigd zonder dat verdere incassohandelingen nodig zijn.[6]
In juli 2015 bepaalde de Hoge Raad desgevraagd dat incassokosten onder het begrip kosten van artikel 6:44 lid 1 BW vallen.[7] Dit betekent dat een (deel)betaling eerst in mindering strekt op de kosten (waaronder incassokosten), vervolgens op de rente en tenslotte op de hoofdsom en de lopende rente.
Op 1 september jl. ging de pilot civiel 1.0 van het digitaal procederen (‘KEI’) van start. Alle reden voor een overzicht van mijn meest relevante blogs over KEI.
Fases
De fase civiel 1.0 is de eerste fase die wordt uitgerold. Lees hier wat de andere fases zijn en wat de planning is.
Klaar voor KEI. Toch?
Het is natuurlijk goed dat we in Nederland eindelijk digitaal gaan procederen, maar zijn we er eigenlijk wel klaar voor? In deze column ga ik hier nader op in.
De basisprocedure
Niet alleen moeten we digitaal gaan procederen, maar het burgerlijk procesrecht is ook vernieuwd. Over de nieuwe basisprocedure schreef ik een artikel voor het Advocatenblad.
Termen nieuw procesrecht
In de nieuwe basisprocedure (zie hiervoor) worden ook veel nieuwe termen gebruikt. Ik blogde over deze nieuwe termen.
Oproepen verweerder
Je wederpartij oproepen, kan in het nieuwe burgerlijk procesrecht op drie verschillende manieren.
Recente reacties