door Jeroen Veldhuis | 24 jun 2022 | Advocatuur, Procesrecht
Soms kom je regels tegen waarvan je je afvraagt wat het nut ervan is. Zijn het alleen formele regels van vroeger of dient die regel ook een daadwerkelijk doel? In het burgerlijk procesrecht verdwijnen veel onnodig formele regels langzaamaan. Dit staat ook wel bekend als de deformalisering van het burgerlijk procesrecht. Een regel die wat mij betreft mag worden afgeschaft is de uitzondering op de optelregel in hoger beroep.
In het Nederlandse burgerlijk recht kan je in hoger beroep gaan als de vorderingen, waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, hoger is dan € 1.750 (artikel 332 lid 1 Rv). Wordt de appelgrens niet gehaald, maar wordt toch hoger beroep ingesteld, dan wordt de appellant (eventueel ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard.
Als een reconventionele vordering is ingesteld, dan is de hoofdregel dat de vordering in conventie en reconventie moeten worden opgeteld voor beoordeling of de appelgrens is gehaald (artikel 332 lid 3 Rv).
Een uitzondering op deze hoofdregel is de situatie dat de vorderingen in conventie en reconventie samenvallen. Hiervan is sprake als een reconventionele vordering geen andere strekking heeft dan de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van het in conventie gevorderde.[1]
Zoals AG Asser het treffend zegt in zijn conclusie voor HR 8 december 1995, NJ 1996, 284, gaat het erom dat de reconventionele vordering er uitsluitend toe strekt om aan de veroordeling in conventie te ontkomen en dus dat de reconventionele vordering vereenzelvigd moet worden met het verweer in conventie. Is dat niet het geval, dan geldt toch de optelregel.[2] Een voorbeeld hiervan is de reconventionele vordering tot ontbinding van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie een geldvordering heeft ingesteld.[3]
Een vordering tot schadevergoeding heeft als hoofdstrekking om de wederpartij te veroordelen tot betaling van de gevorderde schade. Een vordering tot schadevergoeding heeft dus niet (alleen) de strekking om gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de conventionele vordering.[4] Dit betekent dat een vordering tot schadevergoeding meetelt voor de optelregel.
Dus als de vordering in conventie minder is dan € 1.750, dan kan de appelgrens eenvoudig worden gehaald door in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totale beloop van de vorderingen boven de € 1.750 komt.
Waarom deze onnodig complicerende regel? Het is van belang dat partijen vooraf weten waar ze aan toe zijn als het gaat om het instellen van hoger beroep. Er is geen goede reden om deze regel te handhaven in het moderne procesrecht.
Ik verwacht niet dat de afschaffing van deze regel zal leiden tot heel veel extra zaken in hoger beroep. Een hoger beroepsprocedure kost immers vele malen meer dan € 1.750. Mocht het wel leiden tot een zondvloed van nieuwe zaken in hoger beroep of mocht daarvoor een gerechtvaardigde vrees zijn, waardoor de rechtspraak nog meer in het nauw komt qua doorlooptijden, dan is het natuurlijk altijd mogelijk om de appelgrens te verhogen. Al moet je je afvragen of dit de overweging zou mogen zijn om de appelgrens te verhogen.
Ook relevant is dat het, zoals gezegd, eenvoudig is om de regel te omzeilen. Je hoeft immers enkel in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totaal van conventie en reconventie meer dan € 1.750 beloopt.
Kortom, schrap deze regel. De regel dient geen enkel doel en er is geen reden om deze onnodig gecompliceerde regel te handhaven. Om dit te bereiken, zou de Hoge Raad om kunnen gaan. Een tweede optie is om artikel 332 lid 3 Rv aan te passen bij de volgende ronde van het vereenvoudigen van het burgerlijk procesrecht, zodat duidelijk is dat de vorderingen in conventie en reconventie altijd bij elkaar moeten worden opgeteld voor wat betreft de bepaling of de appelgrens is gehaald.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, “De optelregel bij appel: waarom makkelijk doen als het moeilijk kan?“, BER 2022, afl. 4, p. 20-21.
[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698.
[2] Concl. A-G Asser bij HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.
[3] HR 28 september 1951, NJ 1952/200.
[4] HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 2 mei 2022 | Hoger beroep, Procesrecht
In Nederland kan je niet altijd in hoger beroep (appel) gaan van een vonnis van de burgerlijke rechter. Dat kan meerdere oorzaken hebben. Eén van die oorzaken is de appelgrens.
De appelgrens houdt in dat je alleen in hoger beroep kan gaan als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen meer dan € 1.750 bedraagt. De appelgrens is dus € 1.750. Dit staat in artikel 332 lid 1 Rv.
Ook als de gedaagde partij in hoger beroep (de geïntimeerde) geen beroep doet op de stelling dat de vordering te laag is om in hoger beroep te gaan, dan moet het gerechtshof dit toch controleren. Anders gezegd, het gerechtshof moet ambtshalve beoordelen of hoger beroep open staat.[1]
Dit lijkt allemaal simpel, maar de afgelopen jaren – en ook recent – leidde de appelgrens tot discussie in de rechtszaal. Het is soms toch lastiger dan gedacht. In dit blog bespreek ik wat de appelgrens is, de gevolgen en een aantal aspecten en voorbeelden van problemen met de appelgrens.
Doel appelgrens
De ratio van de appelgrens is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.[2]
Bepalend is dus niet de vordering zoals die in hoger beroep wordt ingesteld of de toegewezen vordering in het vonnis, maar de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Dit betekent dat een vermeerdering of vermindering van eis tijdens de procedure hierop van invloed zijn. Hierover straks meer.
Gevolgen niet halen appelgrens
Als een partij hoger beroep instelt, terwijl de vordering lager is dan de appelgrens, dan zal het gerechtshof de eiser in hoger beroep (appellant) niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat appellant de deur wordt gewezen, zonder dat het gerechtshof de vordering inhoudelijk heeft beoordeeld. Appellant zal ook in de proceskosten worden veroordeeld.
Wat valt er onder de € 1.750?
Welke posten zijn bepalend voor de vraag of de appelgrens is overschreden? Is dit enkel de hoofdsom of moet daarbij ook de incassokosten, rente en proceskosten worden opgeteld?
Van belang zijn de gevorderde hoofdsom, de gevorderde incassokosten en de gevorderde rente tot aan de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg is betekend. Dit laatste is ook logisch, omdat de procedure aanhangig is vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (artikel 125 lid 1 Rv).
Toekomstige rente en de proceskostenveroordeling tellen dus niet mee. Net als gevorderde dwangsommen. De reden dat dwangsommen niet meetellen, is dat dwangsommen tot doel hebben het verzekeren van de nakoming van het te wijzen vonnis en dat het niet de bedoeling is dat de dwangsommen ook daadwerkelijk worden verbeurd.
Eiswijziging
Een wijziging van eis kan ervoor zorgen dat de appelgrens juist wel of juist niet wordt gehaald. Vermeerdert eiser zijn vordering van € 1.500 tot € 2.000, dan is hoger beroep mogelijk.
Een vermindering van eis kan ertoe leiden dat de appelgrens niet wordt gehaald. Een voorbeeld deed zich voor in de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2021. Tijdens de procedure verminderde eiser zijn vordering tot € 1.441,66. De kantonrechter wees de vordering af en eiser ging in hoger beroep. Het gerechtshof constateerde dat de vordering na de vermindering van eis onder de € 1.750 lag en verklaarde eiser niet-ontvankelijk en veroordeelde eiser in de proceskosten.
Het verweer dat eiser zijn vordering in hoger beroep nog wilde vermeerderen, passeerde het gerechtshof. Voor de bepaling of de appelgrens is gehaald, gaat het immers om de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest oordelen (en niet over de hoogte van de vordering in hoger beroep).[3]
Onbepaalde waarde
Een vordering van onbepaalde waarde is een vordering […]. Hierbij kan je denken aan een vordering tot ontbinding van een overeenkomst. Gaat het om een vordering van onbepaalde waarde, dan is de hoofdregel dat je in hoger beroep kan.
Dit is anders als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering niet meer bedraagt dan € 1.750. Het gaat om de objectieve waarde van de vordering en niet om de emotionele waarde die het voor een procespartij heeft.[4]
Het gerechtshof Den Haag oordeelde vrij recent dat een duidelijke aanwijzing is dat de waarde van de vordering tot ontbinding van een overeenkomst onder de appelgrens ligt, als het wegens die ontbinding gevorderde bedrag minder is dan € 1.750.[5]
Meerdere (deel)vonnissen
Beslist de rechter in meerdere (deel)vonnissen over de vorderingen, dan moet voor de appellabiliteit worden gekeken naar de totale waarde van alle vorderingen. De Hoge Raad oordeelde logischerwijs dat het onjuist is om enkel naar de waarde van een (deel)vonnis te kijken waartegen hoger beroep is ingesteld. Het is namelijk onwenselijk dat hoger beroep afhankelijk is van de manier waarop de rechter vorderingen toe- of afwijst.[6]
Reconventionele vordering
Als de gedaagde partij een tegenvordering (een reconventionele vordering) instelt, dan moeten beide vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Voor de reconventionele vordering telt mee de gevorderde rente tot de dag dat de reconventionele vordering is ingesteld. Zie mijn blog over de eis in reconventie voor meer informatie over de tegenvordering.
Maar let op, er is een uitzondering als de beide vorderingen samenvallen. Het gaat dan om een reconventionele vordering die enkel tot doel heeft dan om de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de vordering in conventie.[7] Hierbij kan je denken aan een reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie betaling vordert. Wordt in reconventie een schadevergoeding gevorderd, dan geldt deze uitzondering niet.[8]
Een tweede uitzondering is de voorwaardelijke eis in reconventie. Dit betekent dat de eis in reconventie alleen wordt ingesteld als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. Is niet aan de voorwaarde voldaan, dan hoeft de rechter geen oordeel te geven over de eis in reconventie en telt de eis in reconventie niet mee voor de vraag of de appelgrens is gehaald.
Kort geding
In de wet staat niets over een appelgrens voor vonnissen in kort geding. De Hoge Raad besliste dat voor de beoordeling of in hoger beroep kan worden gegaan voor een kort geding dezelfde gelden regels als bij een bodemprocedure.[9]
Trekt de eiser het kort geding voor de zitting, dan kan de gedaagde binnen 14 dagen na de datum waartegen hij was gedagvaard, aanspraak maken op een proceskostenveroordeling.[10] Doet een gedaagde dat, dan blijft het kort geding toch aanhangig en zal de voorzieningenrechter[11] een vonnis wijzen over de proceskosten. Wat als de gedaagde vergoeding wil van zijn volledige proceskosten en de rechter wijst de proceskosten toe volgens de staffel van het liquidatietarief. Is hoger beroep dan mogelijk? Ja, dat is mogelijk als de gevorderde proceskosten hoger zijn dan de appelgrens.[12]
De appelgrens geldt ook in executiegeschillen als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv bij de voorzieningenrechter.[13]
Subjectieve cumulatie
Van subjectieve cumulatie is sprake als in een procedure meerdere zelfstandige vorderingen van meerdere eisers worden samengevoegd, terwijl die ook in aparte procedures berecht kunnen worden.[14] Een voorbeeld hiervan is meerdere passagiers die een vliegtuigmaatschappij aanspreken voor compensatie voor een vertraagde vlucht. De compensatie per passagier bedraagt meestal minder dan € 1.750, maar de totale vordering van alle passagiers overtreft de appelgrens meestal wel. Stel dat dit het geval is en de rechter bepaalt dat de vliegtuigmaatschappij aan de groep passagiers ieder een claim van ruim € 900 moet betalen. Kan de vliegtuigmaatschappij dan hoger beroep instellen van dit vonnis?
Deze vraag moest de Hoge Raad vorig jaar beantwoorden. Het gerechtshof had geoordeeld dat vliegtuigmaatschappij Qatar Airways niet-ontvankelijk was, omdat de appelgrens niet was gehaald en Qatar Airways ging in cassatie.
De Hoge Raad volgt de conclusie van AG Drijber en verwerpt het cassatieberoep van Qatar Airways. AG Drijber zet uitvoerig uiteen dat bij subjectieve cumulatie ieder van de 20 eisers een afzonderlijke rechtsvordering heeft en dat wordt niet anders als eisers hun vorderingen in een gezamenlijke dagvaarding opnemen. Het hadden ook allemaal aparte dagvaardingen kunnen zijn. De conclusie is dat, omdat het allemaal zelfstandige vorderingen zijn, per vordering moet worden gekeken of de appelgrens wordt gehaald. Qatar Airways mag de vorderingen dus niet bij elkaar optellen om zo de appelgrens te halen.[15]
Verstek
Verschijnt de gedaagde niet in de procedure, dan geldt de appelgrens niet. De reden hiervan is dat de bij verstek veroordeelde gedaagde niet in hoger beroep kan komen. Hij zal verzet moeten instellen. Meer over de verzetprocedure lees je in dit blog.
[1] HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7032, r.o. 3.3 en Hof ’s-Hertogenbosch 4 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2309.
[2] HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, r.o. 3.6.
[3] Hof ’s-Hertogenbosch 14 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2849.
[4] Hof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10751.
[5] Hof Den Haag, 3 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1397. Een ander voorbeeld is Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4433.
[6] HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:946.
[7] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698 en HR 8 december 1995, NJ 1996, 284.
[8] Hoge Raad 8 december 1995, NJ 1996, 284.
[9] Concl. A-G E.M. Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2013:917, bij HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1468 en HR 3 april 1981, NJ 1982, 184.
[10] HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087.
[11] De voorzieningenrechter is de rechter in kort geding.
[12] Hof ’s-Hertogenbosch 15 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:853.
[13] Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2018:262, bij HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:876.
[14] Wil je meer weten over cumulatie in het burgerlijk procesrecht, dan verwijs ik je graag naar mijn artikel over dit onderwerp: J.M. Veldhuis, “Cumulatie in het burgerlijk procesrecht”, Adv.bl. 2014-4, p. 47.
[15] Concl. A-G B.J. Drijber, ECLI:NL:PHR:2020:1085, bij HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:530.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 21 mrt 2018 | Hoger beroep, Procesrecht, Rechtspraak
De second opinion procedure startte in mei 2013 als pilot bij het gerechtshof Den Haag. Inmiddels is de pilot afgelopen en is het een vast onderdeel van het aanbod van het Haagse hof. Kort gezegd houdt deze procedure in dat het vonnis in eerste aanleg door het Haagse hof wordt herbeoordeeld op basis van de stukken in eerste aanleg.
Analyse in 2016
Vorig jaar analyseerde ik in een artikel voor het tijdschrift BER de second opinion procedure op zowel procesrechtelijk vlak als cijfermatig.[1] Mijn conclusie was dat het, vanuit procesrechtelijk oogpunt, een vreemde eend in de bijt is. De Rechtspraak faciliteert deze procedure, maar het is geen volwaardige procedure.
In eerste instantie hield de Rechtspraak opvallend genoeg geen cijfers bij over de second opinion procedure. De beschikbare cijfers zagen op de periode 2014-2016. In 2014 werden zes verzoeken tot toelating tot de second opinion procedure ingediend, in 2015 waren dat er vijf en in 2016 steeg het aantal verzoeken tot 12. Een stijging van maar liefst 240% ten opzichte van het voorgaande jaar.
De vraag is of de second opinion procedure deze groei kan vasthouden en dus alle reden voor een analyse van de second opinion procedure in 2017 en het eerste kwartaal van 2018.
2017
In 2017 is slechts vier maal toegang tot de procedure verzocht en in alle vier de gevallen is toegang verleend. Dit is een afname van 66,7% ten opzicht van 2016. Daarmee ligt het aantal aanvragen tot toelating weer op het niveau van 2014.
Desgevraagd deelde het gerechtshof Den Haag mee dat in de vier in 2017 toegelaten zaken in drie gevallen een eindarrest en in één zaak is op 3 oktober 2017 een tussenarrest is gewezen. Twee uitspraken zijn gepubliceerd: één eindarrest[2] en het tussenarrest.[3]
In het tussenarrest wordt afgeweken van de regel dat de zaak moet worden verwezen naar de reguliere appelprocedure, als er behoefte is aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat.[4] In plaats van de zaak te verwijzen, gelast het gerechtshof dat de betrokken werknemer alsnog gehoord wordt als getuige. Het Haagse hof weigerde in 2016 om twee zaken door te verwijzen naar de reguliere procedure; kennelijk deed men de zaak liever zelf af.[5] Dit is geen goede ontwikkeling. Het is zowel strijdig met de grondgedachte van de second opinion procedure, namelijk enkel en alleen het beoordelen van het procesdossier in eerste aanleg. Daarnaast doorkruist het gerechtshof eenzijdig de door partijen gemaakte contractuele afspraak dat enkel het procesdossier in eerste aanleg zal worden beoordeeld.
2018
Op 6 maart 2018 is een arrest gepubliceerd op rechtspraak.nl. In die kwestie was op 9 januari 2018 toegang verzocht tot de second opinion procedure en het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. Daarnaast was er, volgens het gerechtshof Den Haag, op 20 maart 2018 nog één aanvraag tot toelating tot de second opinion procedure in behandeling.
Oorzaken
De explosieve stijging in 2016 – 12 verzoeken tot toelating – lijkt een incident te zijn geweest. In 2017 werden immers maar vier aanvragen ingediend. Dit is het laagste aantal sinds 2014. In het eerste kwartaal van 2018 waren er twee verzoeken tot toelating.
Naar de oorzaak van de aanzienlijke daling in 2017 is het gissen. Opvallend is wel dat in alle zaken uit 2016, 2017 en 2018 die op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd, het initiatief niet bij partijen (of hun advocaten) lag. Het initiatief lag bij de raadsheren; zij stelden telkens voor om de procedure te verwijzen naar de second opinion procedure. Het kan zijn dat een aantal raadsheren die pro second opinion procedure zijn, zijn vertrokken bij het gerechtshof Den Haag. Het zou ook kunnen dat het aantal zaken waarin het gerechtshof Den Haag oppert om te over te stappen naar de second opinion procedure ongeveer gelijk is gebleven, maar dat procespartijen de voorkeur geven aan de reguliere appelprocedure.
Uiteraard heb ik het gerechtshof Den Haag gevraagd naar de oorzaak van de daling in 2017. Mocht ik antwoord krijgen op die vraag, dan laat ik het jullie uiteraard weten.
Toekomst?
Partijen zelf hebben de afgelopen vijf jaar, voor zover bekend, nog nooit om toelating tot de second opinion procedure verzocht. Het was steeds het gerechtshof die het initiatief nam. Daarbij komt dat in drie van de 16 gepubliceerde zaken (18,75%) in 2016 en 2017 ten onrechte niet is doorverwezen naar de reguliere appelprocedure. Het aantal geschikte zaken ligt dus lager dan het aantal toelatingen tot de second opinion procedure.
Mocht 2018 geen (grote) stijging laten zien van het aantal verzoeken tot toelating, dan zou de Rechtspraak serieus moeten overwegen om de second opinion procedure te schrappen.
=====
[1] J.M. Veldhuis, De second opinion procedure: een analyse, BER 2017, afl. 3, p. 24-29.
[2] Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3268.
[3] Hof Den Haag 3 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2744.
[4] Considerans, artikel 2.7 en artikel 3.6 Second opinion reglement.
[5] Hof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:263 en Hof Den Haag 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3102. Deze arresten bespreek ik in mijn artikel in het tijdschrift BER.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 19 jun 2017 | Procesrecht, Rechtspraak
Sinds mei 2013 kan bij het gerechtshof Den Haag de second opinion procedure worden gevolgd in plaats van de reguliere appelprocedure. In dit artikel behandelt de auteur allereerst de kenmerken van de second opinion procedure, waarna de belangrijkste voor- en nadelen aan bod komen. Daarna komen de cijfers aan bod, analyseert hij de gepubliceerde uitspraken en sluit hij af met een conclusie.
Download het artikel
Inleiding
Op 1 mei 2013 startte het gerechtshof Den Haag een pilot met de second opinion procedure. Dit was een uitvloeisel van een onderzoek naar de herziening van de rolprocedure in hoger beroep. De Rechtspraak wilde een snellere, goedkopere en eenvoudige procedure. Naar aanleiding van dit onderzoek ontwikkelde een werkgroep van de gerechtshoven Amsterdam en Den Haag de second opinion procedure.1 Alhoewel ik positief sta tegenover initiatieven die de toegang tot de rechter vergroten, procederen minder kostbaar maken en de doorlooptijden verkorten, was ik destijds kritisch.2 Inmiddels is de pilot afgelopen en is de procedure ingevoerd. Al met al reden genoeg om deze procedure eens nader te bekijken.
In deze bijdrage zet ik kort de kenmerken van de procedure uiteen, waarna de belangrijkste voor- en nadelen aan bod komen. De Hoge Raad lijkt de second opinion overeenkomst aan te merken als een procesovereenkomst en er wordt gekeken of een dergelijke overeenkomst is toegestaan. Daarna komen de cijfers aan bod en analyseer ik de gepubliceerde uitspraken. Ik sluit af met een conclusie.
Geen pilot meer
Advocaat-generaal Spier vermeldde in zijn conclusie van 30 oktober 20153 dat de second opinion procedure een stille dood was gestorven, maar dit blijkt niet zo te zijn. Integendeel. Oorspronkelijk was het idee om de pilot aan te bieden tot de invoering van KEI, omdat dan nieuwe procesreglementen in werking treden. Op dat moment zou worden bezien of het hof Den Haag de second opinion procedure zou blijven aanbieden. Inmiddels is de second opinion procedure geen pilot meer en geldt geen einddatum voor deze procedure. Desgevraagd deelde het gerechtshof Den Haag mee dat wel periodiek wordt beoordeeld of er nog voldoende behoefte is aan deze procedure en dat het eerstvolgende ijkmoment (waarschijnlijk) de invoering van het digitaal procederen bij het gerechtshof Den Haag (de fase civiel 2.0 van het Programma KEI) is.4 Op mijn vraag aan het Haagse hof wat de criteria zijn waarop wordt beoordeeld of de procedure wordt gehandhaafd of afgeschaft, kreeg ik geen antwoord.
De procedure
De second opinion procedure is een wat vreemde eend in de bijt. Zij wordt gepresenteerd als een goedkoop en snel alternatief voor de reguliere appelprocedure in bodemzaken en kortgedingzaken en zij kent een eigen reglement. Maar feitelijk is het niet meer dan een herbeoordeling van de processtukken en het vonnis in eerste aanleg. Het hof herbeoordeelt de zaak in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de eerste rechter werd gevraagd.5
In de vorige alinea repte ik over vonnis. De reden hiervan is dat de second opinion procedure enkel betrekking heeft op dagvaardingsprocedures. Dit is ook logisch, omdat het beroepschrift in een verzoekschriftprocedure de grieven moet bevatten.6
Net als in de reguliere appelprocedure geldt het grievenstelsel ook in de second opinion procedure. Alleen is er in de second opinion procedure sprake van één gestandaardiseerde grief, die is voorgedrukt op het door partijen in te dienen second opinion formulier.7 Deze grief houdt in dat de eerste rechter ten onrechte niet heeft beslist overeenkomstig hetgeen de appellant en/of geïntimeerde in eerste aanleg heeft gevorderd. Feitelijk is dit een bezemgrief/veeggrief en deze grief mag men niet toelichten. In een normale appelprocedure zal worden geoordeeld dat een bezemgrief die de strekking heeft om het gehele geschil aan het hof voor te leggen, geen zelfstandige betekenis heeft en dus geen verdere bespreking behoeft.8 Ook is het niet mogelijk om appel in te stellen tegen een deel van het vonnis in eerste aanleg; de second opinion procedure omvat de gehele uitspraak.9
Omdat het slechts een herbeoordeling is van het procesdossier in eerste aanleg, is er geen ruimte voor het verstrekken van nadere inlichtingen, aanvullende bewijslevering of verder partijdebat.
Toelating tot de second opinion procedure kan alleen op gezamenlijk verzoek van partijen. Dit verzoek kan in de appeldagvaarding worden opgenomen, maar ook tijdens de comparitie na aanbrengen kunnen partijen dit verzoeken. Ook de rechter kan tijdens de comparitie na aanbrengen voorstellen om deze procedure te volgen.10 In het tussenarrest, waarin de comparitie na aanbrengen wordt gelast, wijst het hof partijen door middel van de volgende standaardtekst op de mogelijkheid van de second opinion procedure:
‘Het hof attendeert partijen erop dat – naast de comparitie van partijen en mediation – ook de mogelijkheid bestaat om het vonnis (of de vonnissen) in eerste aanleg ter herbeoordeling voor te leggen zonder verdere stukkenwisseling, waarna het hof op korte termijn arrest zal wijzen. Voor de inhoud van het hierop toepasselijke Second Opinion Reglement en de daarbij behorende formulieren wordt verwezen naar www.rechtspraak.nl onder hof Den Haag, Regels en procedures.’11
Partijen zullen, als het goed is, dus niet worden overvallen door de suggestie om de second opinion procedure te volgen. Is dat wel het geval, dan ligt een (korte) schorsing van de comparitie voor de hand. In elk geval zullen partijen zich hieromtrent moeten kunnen uitlaten.
In alle gevallen moeten de advocaten van partijen een speciaal daarvoor opgesteld ‘Second opinion formulier’ invullen, ondertekenen en indienen.
Gezien de aard van de procedure – enkel herbeoordeling – worden verzoeken afgewezen als het gaat om complexe zaken, bewerkelijke zaken,12 zaken waarin een tussenvonnis is gewezen, getuigenverhoor plaatsvond en/of een deskundigenbericht is gelast13 alsmede zaken waarin behoefte bestaat aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat. Deze wijzigingsgronden zijn niet in beton gegoten; zij kunnen op basis van opgedane ervaringen worden gewijzigd of uitgebreid.14
Wordt het toelatingsverzoek gedaan in de appeldagvaarding, dan beslist het hof binnen zes weken op het toelatingsverzoek. Als het toelatingsverzoek tijdens de comparitie na aanbrengen wordt gedaan, dan beslist de raadsheer-commissaris in principe direct tijdens de comparitie. In bijzondere gevallen beslist de raadsheer-commissaris uiterlijk binnen twee weken middels een rolbeslissing.15 Wijst het hof het verzoek af, dan verwijst zij de zaak naar de reguliere appelprocedure.16 Honoreert het hof het verzoek en hebben beide partijen het griffierecht tijdig betaald, dan doet het hof (in beginsel) binnen zes weken uitspraak. Het is echter mogelijk dat het hof alsnog oordeelt dat de zaak niet geschikt is voor de second opinion procedure en in dat geval verwijst zij de zaak naar de reguliere appelprocedure.17
Twee voordelen
De second opinion procedure heeft als grote voordeel dat het hof in beginsel zes weken na toelating tot de second opinion procedure uitspraak doet. Het is dus aanmerkelijk sneller dan een reguliere appelprocedure.
Ook liggen de kosten een stuk lager, omdat de advocaten geen memories hoeven op te stellen, er geen bewijsopdracht kan volgen en er geen deskundigenbericht kan worden gelast. Tegenover deze voordelen staat echter wel een aantal nadelen.
Twee nadelen
De twee grootste nadelen zijn (i) dat partijen afstand doen van hun recht om in appel hun stellingen en verweren aan te passen naar aanleiding van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gekomen (de herstelfunctie van hoger beroep) en (ii) dat de second opinion procedure feitelijk strijdig is met het wettelijk procesrecht.
Herstelfunctie hoger beroep
Een van de functies van hoger beroep is de herstel- of herkansingsfunctie. Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat het ‘hoger beroep strekt mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten.’18
Dit betekent ook dat de appelrechter niet enkel controleert of de rechter in eerste aanleg zijn werk goed heeft gedaan, maar hij dient de zaak te beoordelen zoals deze aan hem is voorgelegd. Anders gezegd, de appelrechter toetst ex nunc.
Door te kiezen voor de second opinion procedure doen partijen afstand van het recht op herstel en aanvulling. Het is dus niet mogelijk om de eis en/of het verweer te wijzigen of aan te vullen. De appelrechter zal dus enkel controleren of de rechter in eerste aanleg zijn werk goed heeft gedaan. Dit grote nadeel moet zeker in overweging worden genomen alvorens de cliënt te adviseren om akkoord te gaan met de second opinion procedure.
Uit de gepubliceerde jurisprudentie blijkt dat de second opinion procedure eerst tijdens de comparitie na aanbrengen ter tafel komt (zie hierna onder ‘De cijfers”’. Als het goed is, zijn partijen hier in het tussenarrest op geattendeerd. Er zijn geen uitspraken gepubliceerd waaruit volgt dat partijen zelf het initiatief namen om toelating tot de second opinion procedure te verzoeken.
In strijd met appelprocesrecht
Een tweede bezwaar verwoordde advocaat-generaal Spier in zijn eerdergenoemde conclusie van 30 oktober 2015:
‘De “second opinion” regeling vindt geen steun in de wet. Sterker nog: deze is daarmee mijns inziens in strijd. De wet en het wettelijk stelsel vergen dat appellant grieven aanvoert tegen de bestreden beslissing(en). Hoewel daarvoor (niet langer) sacrale bewoordingen nodig zijn, is wél vereist dat grieven voldoende worden gepreciseerd. Met name kan niet door een veeggrief worden bewerkstelligd dat de hele zaak door appellant naar de appelrechter wordt overgeheveld. Dat is nauwkeurig wat in casu is gebeurd.”19
Hij meent dat het hof partijen hierom niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Wel onderkent hij dat het vreemd is dat partijen dan worden gestraft, terwijl zij een door de rechtspraak aangeboden procedure volgen. Voorts belicht hij meerdere perspectieven, waaronder het perspectief dat het feit dat het om een second opinion gaat, impliceert dat geen sprake is van een bij de wet voorziene vorm van rechtspraak maar van een informele en snelle vorm van geschillenbeslechting.20 Desalniettemin meent hij toch dat partijen niet-ontvankelijk zijn.
Procesovereenkomst
De Hoge Raad gaat in zijn arrest niet inhoudelijk in op de door advocaat-generaal Spier geuite principiële bezwaren. De Hoge Raad volstaat met het vermelden van het feit dat de second opinion procedure is gebaseerd op een bijzonder reglement van het Haagse hof en dat het om een procesovereenkomst tussen partijen gaat, waarbij het hof per geval akkoord moet gaan.21 Onduidelijk is of de Hoge Raad hiermee aanhaakt bij de opmerking van advocaat-generaal Spier dat het geen bij de wet voorziene vorm van rechtspraak is, maar een informele vorm van geschillenbeslechting.
Met het ondertekenen van het second opinion formulier gaan partijen feitelijk een procesovereenkomst aan. Een procesovereenkomst is een overeenkomst waarbij partijen afwijken van een of meerdere regels van procesrecht. Hiervoor bleek al dat partijen afstand doen van hun recht om nadere feiten aan te voeren en andere stellingen te betrekken dan in eerste aanleg en dat in het kader van de second opinion procedure één gestandaardiseerde en niet onderbouwde bezemgrief voldoende is om het hele geschil aan het hof voor te leggen. Dit wijkt dus af van het reguliere appelprocesrecht. Interessant is de vraag of deze procesovereenkomst stand zou houden, wanneer hierover geklaagd zou worden in cassatie. Niet elke procesovereenkomst is namelijk toegestaan, zo blijkt uit de dissertatie van Knigge.22
Zo wijken partijen in de second opinion procedure – in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv – af van de regel dat zij alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing van hun geschil aan de rechter moeten voorleggen.23 De second opinion overeenkomst is daarmee beperkend voor partijen zelf, want zij kunnen geen gebruikmaken van de herstelfunctie van het hoger beroep en daarmee kan het voorkomen dat niet het gehele geschil aan de rechter wordt voorgelegd. Moet de rechter oordelen op basis van onvolledige feiten en omstandigheden, dan kan dit het vertrouwen in de rechtspraak schaden. Ook zou dit het risico van eigenrichting kunnen vergroten.24 Knigge concludeert in dit verband dat partijen de bevoegdheid om feiten aan te voeren of stellingen te betrekken tijdens de procedure niet bij overeenkomst kunnen beperken.25 De second opinion overeenkomst beperkt partijen evenwel in hun wijze van procederen, wat zou betekenen dat als een cassatieklacht zou worden ingediend tegen de rechtsgeldigheid van een second opinion overeenkomst, het niet ondenkbaar is dat deze procesovereenkomst zou zijn vernietigd.
De cijfers
Als een pilot wordt verlengd, dan zal dat in het algemeen het gevolg zijn van positieve resultaten en de omstandigheid dat de procedure een toegevoegde waarde kan hebben. In dit geval ligt dat anders, want … er zijn geen precieze cijfers bekend!
De rechtspraak heeft niet meteen vanaf de invoering op 1 mei 2013 bijgehouden hoe vaak deze procedure is aangevraagd en is gevoerd. Het is dus niet duidelijk wat de resultaten zijn qua percentage toelatingen en succes van de toegelaten procedures. Wel is bekend dat er in 2014 zes verzoeken zijn gedaan en in 2015 vijf verzoeken. Hoeveel van deze verzoeken gehonoreerd zijn, is onbekend. Zowel in 2014 als in 2015 zijn zeven arresten gewezen in second opinion procedures. In 2016 zijn twaalf second opinion verzoeken ingediend en zijn vijftien uitspraken gedaan.26 Het aantal verzoeken is in 2016 dus bijna verdubbeld ten opzichte van de voorgaande jaren en lag in 2016 op gemiddeld één verzoek per maand. De procedure is dus geen stille dood gestorven.
Op rechtspraak.nl zijn slechts de uitspraken van negen second opinion procedures gepubliceerd (zie tabel 1). Als reden hiervoor geeft het hof Den Haag desgevraagd aan dat er geen capaciteit is om standaard alle arresten te publiceren en dat in second opinion procedures enkel de juridisch interessante arresten worden gepubliceerd.
Tabel 1 Gepubliceerde second opinion uitspraken
Datum uitspraak |
ECLI-nummer |
Verzoekjaar |
Succes t.o.v. 1e aanleg? |
21 januari 2014 |
ECLI:NL:GHDHA:2014:85 |
2013 |
Nee |
21 januari 2014 |
ECLI:NL:GHDHA:2014:87 |
2013 |
Nee |
7 oktober 2014 |
ECLI:NL:GHDHA:2014:3088 27 |
2014 |
Deels |
3 februari 2015 |
ECLI:NL:GHDHA:2015:915 |
2014 |
Deels |
9 juni 2015 |
ECLI:NL:GHDHA:2015:1280 |
2015 |
Nee |
16 februari 2016 |
ECLI:NL:GHDHA:2016:263 |
2015 |
Deels |
21 juni 2016 |
ECLI:NL:GHDHA:2016:1983 |
2016 |
Nee |
30 augustus 2016 |
ECLI:NL:GHDHA:2016:2616 |
2016 |
Deels in principaal appel en niet in incidenteel appel |
25 oktober 2016 |
ECLI:NL:GHDHA:2016:3102 |
2016 |
Niet in principaal appel en niet in incidenteel appel |
Opvallend is dat in geen van deze zaken in de appeldagvaarding verzocht is om toelating tot de second opinion procedure. Kennelijk is er vanuit de advocatuur weinig animo voor of bekendheid met de second opinion procedure. Nadat partijen op het bestaan van deze procedure zijn gewezen in het tussenarrest, bespreekt de raadsheer tijdens de comparitie na aanbrengen met partijen of de second opinion procedure in hun zaak wellicht een goede oplossing zou kunnen zijn.
Verder valt op dat in geen van de gepubliceerde uitspraken de uitspraak in eerste aanleg (in conventie of in reconventie) volledig vernietigd wordt. In de reguliere appelprocedure komt dit vaker voor.
De mist in
De toelatingseisen voor de second opinion procedure zijn helder. Toch past het hof in twee van de gepubliceerde uitspraken de procedurele regels niet juist toe.
Het eerste geval betreft het tussenarrest van 16 februari 2016.28 In die zaak stelt het hof appellant in de gelegenheid zijn vordering bij akte nader te specificeren en vervolgens mag geïntimeerde hierop reageren.
In de zaak van 25 oktober 2016 doet zich een soortgelijke situatie voor.29 Daar vroeg het hof zich af of de zaak wel geschikt was voor de second opinion procedure, omdat er mogelijk nadere bewijslevering nodig is. In plaats van de zaak naar de gewone procedure te verwijzen, houdt het gerechtshof de mogelijkheid open om in afwijking van het SO-reglement toch een bewijsopdracht te geven:
‘Voorts hebben beide partijen verklaard dat zij het hof in afwijking van het SOR [lees: SO-reglement] wel ruimte willen laten voor het geven van een bewijsopdracht.
Uiteindelijk komt het niet tot een bewijsopdracht en wijst het hof zowel het principale als het incidentele appel af.
In beide gevallen gaat het gerechtshof de mist in, want het oordeelt in strijd met de aard en regels van de second opinion procedure. Het kenmerkende van deze procedure is nu juist dat partijen niet de mogelijkheid hebben om stukken te wisselen, er geen ruimte is voor nader partijdebat en om bewijs bij te brengen. Dit is immers expliciet opgenomen in de procesovereenkomst. De raadsheer moet de zaak herbeoordelen in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de eerste rechter werd gevraagd.30 Dit laatste is ook logisch, omdat het gerechtshof de zaak herbeoordeelt op basis van enkel het procesdossier in eerste aanleg.
Voorts staat in de toelichting op het SO-reglement dat het verzoek moet worden afgewezen, als het een zaak betreft waarin behoefte bestaat aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat.31 Wat het gerechtshof in beide zaken had moeten doen, is de zaak (alsnog) verwijzen naar de reguliere appelprocedure.32
Conclusie
Zoals gezegd, is de second opinion procedure een vreemde eend in de bijt. Het is geen volwaardige gerechtelijke procedure, ook al biedt de rechtspraak haar aan. Wordt het wel als gerechtelijke procedure beschouwd, dan is zij in strijd met de wet (nu deze procedure is gebaseerd op een enkele niet onderbouwde veeggrief).
Wordt de second opinion procedure beschouwd als alternatieve manier van geschillenbeslechting op basis van een procesovereenkomst, dan kan zij evenmin door de beugel.
Naar mijn mening zou de rechtspraak geen procedure in stand moeten houden die strijdig is met de wet en de basisbeginselen van een eerlijk proces. Dit komt de geloofwaardigheid van de rechtspraak niet ten goede. Daartegenover staat dat er partijen zijn die hier welbewust voor kiezen, en zolang geen van partijen spijt krijgt en geen beroep doet op de ongeldigheid van de procesovereenkomst, is er feitelijk niets aan de hand.
Ondanks de fundamentele kritiek en het gebrek aan cijfers, wint de second opinion procedure aan populariteit. Maar dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de second opinion procedure een succes is. Dit geldt temeer nu er twee van de twaalf in 2016 gedane verzoeken eigenlijk naar de reguliere appelprocedure hadden moeten worden verwezen. Het is niet bekend op basis van welke criteria zal worden beoordeeld of de second opinion procedure wordt gehandhaafd of afgeschaft. Maar het feit dat ook de zogeheten eKantonrechter33 wordt gehandhaafd, ook al is er sinds de lancering in oktober 2013 slechts een handvol zaken aangebracht, doet vermoeden dat de lat niet erg hoog ligt.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, De second opinion procedure: een analyse, BER 2017, afl. 3, p. 24-29.
Voetnoten:
- Considerans Second Opinion Reglement, versie april 2013 (‘SO-reglement’).
- J.M. Veldhuis, ‘Versneld hoger beroep door second opinion: bezint eer ge begint!’, Debloggendeadvocaat.nl 25 april 2013.
- Conclusie d.d. 30 oktober 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2234.
- Het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) heeft tot doel het digitaliseren van procedures en het vereenvoudigen van het procesrecht. Voor meer informatie over de verschillende fases van het Programma Kei verwijs ik naar https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Tijdlijn-KEI.pdf.
- Artikelen 2.7 en 3.6 SO-reglement.
- Artikel 359 Rv juncto artikel 278 lid 1 Rv. In het nieuwe procesrecht onder KEI blijft dit verschil gehandhaafd, zie artikel 343 lid 3 Rv nieuw voor vorderingszaken en artikel 359 Rv nieuw juncto artikel 30a lid 3 sub d Rv nieuw voor verzoekprocedures. Wordt in hoger beroep gegaan van een vonnis waarin is beslist over een vordering en een verzoek, dan kunnen de gronden in de verzoekzaak ook later worden ingediend (artikel 343 lid 3 Rv nieuw).
- Artikel 3.3 SO-reglement.
- HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ3242, NJ 2004, 76, r.o. 3.4.4 en HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8278, NJ 2006, 120, r.o. 4.3, Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9906, r.o. 7.23 en meer recent hof ’s-Hertogenbosch 13 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4087, r.o. 9.17.
- Toelichting op artikel 2.4, 2.6, 3.3, 3.4 en 3.6 op pagina 10 SO-reglement.
- Artikel 3.1 SO-reglement.
- Deze standaardtekst ontving ik van het gerechtshof Den Haag.
- Het SO-reglement geeft op pagina 10 in de toelichting als voorbeeld een boedelscheiding.
- Omdat dan niet op voorhand duidelijk is op welke wijze de tussenvonnissen in de beoordeling in hoger beroep moeten worden betrokken.
- Toelichting op artikel 2.8 en 3.8 op pagina 10 SO-reglement.
- Artikelen 2.8 en 3.7 SO-reglement.
- Artikel 2.11 SO-reglement.
- Artikelen 2.10 en 3.10 SO-reglement.
- HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3912, r.o. 4.1, HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:493, r.o. 3.3.3 en HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:636, r.o. 3.3.3.
- Conclusie d.d. 30 oktober 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2234, onder 3.1.
- Conclusie d.d. 30 oktober 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2234, onder 3.2 t/m 3.6.
- HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:339, r.o. 4.2.2.
- M.W. Knigge, De procesovereenkomst: over de vrijheid van partijen het civiele proces vorm te geven (diss. Leiden), Kluwer 2012.
- Knigge 2012, p. 138.
- Knigge 2012, p. 140.
- Knigge 2012, p. 143.
- Omdat een verzoek niet altijd leidt tot een arrest in hetzelfde jaar, verschillen deze aantallen met het aantal verzoeken in die jaren.
- Op 21 oktober 2014 werd een beslissing artikel 31 Rv (kennelijke verschrijving) die ziet op het arrest van 7 oktober 2014 gepubliceerd, omdat abusievelijk vermeld was dat de advocaat van appellanten zich had onttrokken. Dit herstelarrest heeft ECLI nummer ECLI:NL:GHDHA:2014:3088.
- Gerechtshof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:263.
- Gerechtshof 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3102.
- Considerans, artikel 2.7 en artikel 3.6 SO-reglement.
- Toelichting op artikel 2.8 en 3.8 op pagina 10 SO-reglement.
- Artikel 3.11 SO-reglement.
- De eKantonrechter is gebaseerd op artikel 96 Rv en het betreft een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter die – behalve de mondelinge behandeling – geheel digitaal verloopt. Het gaat om eenvoudige kantonzaken. De grootste beperkingen zijn dat de mondelinge behandeling in ’s-Hertogenbosch of Rotterdam plaatsvinden (partijen moeten bij het aanbrengen van de zaak een keuze maken) en dat partijen verplicht afzien van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 24 jan 2017 | Advocatuur, Procesrecht, Programma KEI
Naast de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland is ook het gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht begonnen met een prepilot digitaal procederen. Dit om ervaring op te doen met het digitaal procederen.
De pilot voor digitaal procederen in hoger beroep (de fase civiel 2.0) staat momenteel gepland voor komend najaar (zie tijdlijn versie november 2016).
De prepilot heeft een beperkte omvang. Er zullen slechts enkele zaken worden geselecteerd voor digitaal procederen. De behandelend advocaten van die zaken zullen een verzoek krijgen van het gerechtshof om mee te werken aan het digitaal procederen. Deelname is aan deze prepilot geschiedt op vrijwillige basis. Bij de start van de pilot (najaar 2017) is digitaal procederen wel verplicht.
Het digitaal procederen ziet niet alleen op het digitaal indienen van de processtukken, maar de procedure volgt de regels van het nieuwe procesrecht. Dit betekent onder andere dat er andere (strengere) termijnen gelden. Voor deze zaken geldt het Landelijk procesreglement civiele zaken rechtbanken en gerechtshoven KEI.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 11 nov 2016 | Rechtspraak
Dit is het tweede deel van het tweeluik over situaties waarin geen griffierecht verschuldigd is. In het eerste deel besprak ik welke procespartijen geen griffierecht verschuldigd zijn. Dit tweede deel gaat over de processuele handelingen waarvoor geen griffierecht verschuldigd is.
Verweerschrift in kanton- en pachtzaken
Voor het indienen van een verweerschrift bij de kantonrechter en de pachtkamer bij de rechtbank is geen griffierecht verschuldigd. Dit is lijkt misschien hetzelfde als de in het eerste deel besproken gedaagde bij de kantonrechter en de pachtkamer. Maar dat is het niet. Het gaat hier om de verzoekschriftprocedure. Verweerschriften worden namelijk ingediend in zaken die beginnen met het indienen van een verzoekschrift. In het eerste deel ging het om procedures die beginnen met het betekenen van een dagvaarding.
Eis in reconventie
Vaak meent iedere partij dat hij een vordering op de ander heeft. Als één partij een procedure begint, dan zal de andere partij in dezelfde procedure een tegenvordering indienen (een zgn. eis in reconventie). Voor het indienen van een eis in reconventie is geen griffierecht verschuldigd en hetzelfde geldt voor het indienen van verweer tegen de reconventionele vordering.
Hoger beroep en cassatie
In hoger beroep en in cassatie is alleen de partij die als eerste hoger beroep of als eerste cassatie instelt griffierecht verschuldigd. Besluit de andere partij om ook in hoger beroep (of cassatie) te gaan – dat kan in dezelfde procedure en heet incidenteel hoger beroep of incidenteel cassatieberoep – dan is deze partij geen griffierecht verschuldigd. Verweert de ander zich in het incidenteel hoger beroep / incidenteel cassatieberoep dan is hij hiervoor ook geen griffierecht verschuldigd.
Belanghebbenden met zelfstandig verzoek
In een verzoekschriftprocedure kunnen ook belanghebbenden zich in de procedure mengen. Als zij een zelfstandig verzoek indienen, is geen griffierecht verschuldigd. Dit geldt ook voor de verweerder tegen dit zelfstandige verzoek.
Rekenprocedure
Bepaalde personen, zoals een curator, bewindvoerder of vennoot, moeten rekening en verantwoording afleggen voor hun (financieel) beleid. Het kan voorkomen dat rekening en verantwoording moet worden afgelegd, maar niet alle belanghebbenden bekend en/of aanwezig zijn. Voor die gevallen is de rekenprocedure in het leven geroepen. Voor deze procedure is geen griffierecht verschuldigd door degene die de procedure begint en ook niet voor degene die in deze procedure verweer voert.
Verzoekschrift tijdens lopende procedure
Dien je tijdens een lopende procedure een verzoekschrift in en heeft dit verzoek betrekking op dat geding, dan is geen griffierecht verschuldigd. Een voorbeeld hiervan is dat je een vordering hebt ingesteld tegen een afnemer, omdat je facturen niet worden betaald. Tijdens deze procedure dien je een verzoek in om conservatoir beslag te mogen leggen op de bankrekening van de ander. Mocht je wederpartij worden gehoord en verweer voeren voordat de rechter toestemming geeft om beslag te mogen leggen, dan is hij ook geen griffierecht verschuldigd.
Nakosten
Nakosten zijn kosten die worden gemaakt nadat de rechter een eindvonnis heeft gewezen. Hierbij moet je denken aan kosten om de toegewezen geldvordering te incasseren. De belanghebbende partij kan de rechter verzoeken om deze nakosten te begroten. Voor de indiening van dit verzoek is geen griffierecht verschuldigd en hetzelfde geldt voor het voeren van verweer tegen dit verzoek.
Eigen verzoek tot faillissement
Vaak vraagt een schuldeiser het faillissement van zijn niet betalende debiteur aan. Maar je kan ook zelf een verzoek tot failliet verklaring indienen. Hiervoor ben je geen griffierecht verschuldigd. Dit geldt ook voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de afwijzing van dit verzoek.
WSNP
Voor het indienen van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) is geen griffierecht verschuldigd. Dit geldt ook voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de afwijzing van dit verzoek.
De Hoge Raad heeft bepaald dat ook geen griffierecht verschuldigd is voor personen die zijn toegelaten tot de WSNP en die opkomen tegen een beslissing van de rechter over de beëindiging van de WSNP of over de wijziging van de termijn van de WSNP. De Hoge Raad lijkt van mening te zijn dat iemand die is toegelaten tot de WSNP geen griffierecht verschuldigd is als een procedure betrekking heeft op de WSNP. De rechtbank Limburg is deze mening ook toegedaan en oordeelt op 24 juli 2020 dat geen griffierecht verschuldigd is bij hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling.
Rangschikking
Het kan voorkomen dat schuldeisers het niet eens worden over de verdeling van de opbrengst van de executie van een gerechtelijke uitspraak. In dat geval kan één de voorzieningenrechter (rechter in kort geding) verzoeken om een rechter-commissaris te benoemen die de opbrengst zal verdelen. Voor een dergelijk verzoek tot rangschikking is geen griffierecht verschuldigd.
Dit was het tweede deel van het tweeluik over situaties waarin geen griffierecht verschuldigd is. Dit overzicht is gebaseerd op de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en is geen uitputtend overzicht. Op basis van andere wetten, ministeriële regelingen of gerechtelijke uitspraken kan het zijn dat geen griffierecht verschuldigd is.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 5 nov 2016 | Procesrecht, Rechtspraak
Griffierecht is een bijdrage van procespartijen aan de kosten van de rechtspraak. Griffierecht ben je verschuldigd als je verschijnt in een gerechtelijke procedure. Dat is de hoofdregel. Maar geen hoofdregel zonder uitzonderingen. Dit is het eerste van twee blogs dat over deze uitzonderingen gaat.
In dit blog behandel ik de procespartijen die geen griffierecht verschuldigd zijn. In een volgend blog komen de processuele handelingen waarvoor geen griffierecht verschuldigd is aan bod.
Kantonrechter en pachtzaken
De bekendste uitzondering is waarschijnlijk de gedaagde in een procedure bij de kantonrechter. De kantonrechter behandelt zaken geldvorderingen tot € 25.000, consumentenkredietzaken tot € 40.000 en zaken die ongeacht de hoogte van de vordering tot zijn bevoegdheid horen. In deze laatste categorie vallen onder andere consumentenkoopzaken, huurzaken, arbeidszaken en zaken over CAO’s.
Het komt voor dat een procedure bij de sector civiel van de rechtbank wordt verwezen naar de kantonrechter. Omdat een gedaagde bij de kantonrechter geen griffierecht verschuldigd is, wordt het betaalde griffierecht in dat geval aan de gedaagde terugbetaald.
Pachtkamer
Ook gedaagden in een procedure bij de pachtkamer van de rechtbank zijn geen griffierecht verschuldigd.
Verzet
Verschijnt een gedaagde niet in de procedure, dan zal de rechter verstek verlenen en een verstekvonnis wijzen. Daartegen kan een gedaagde in verzet komen. Hoe dit in z’n werk gaat lees je in dit blog. Omdat de oorspronkelijk eiser al griffierecht betaald heeft, hoeft hij dat niet nogmaals te betalen als hij in de verzetprocedure verschijnt. Gaat het om een kantonprocedure of een procedure bij de pachtkamer, dan is de partij die verzet instelt geen griffierecht verschuldigd (zie hierboven).
Derdenverzet
Iemand die geen procespartij is, kan toch verzet aantekenen tegen een vonnis. Voorwaarde is dat het vonnis deze persoon in zijn rechten benadeelt. Dit heet derdenverzet. Wordt derdenverzet ingesteld, dan hoeven de oorspronkelijke procespartijen niet (nogmaals) griffierecht te betalen. De partij die derdenverzet instelt, is wel griffierecht verschuldigd.
Vrijwaring
Soms meent een gedaagde dat, mocht hij iets aan de eiser moeten betalen, dat hij de rekening kan doorschuiven naar een andere partij. Dit kan hij doen door deze partij in vrijwaring op te roepen. Word je partij in een vrijwaringsprocedure en ben je in de hoofdzaak al griffierecht verschuldigd, dan ben je in de vrijwaringszaak niet nog een keer griffierecht verschuldigd.
Voeging
Is een partij niet bij een procedure betrokken, maar heeft hij er belang bij om samen met de gedaagde op te trekken, dan kan hij voeging vorderen. Wordt deze vordering toegewezen en voegt hij zich aan de zijde van een gedaagde in een kantonprocedure of een pachtzaak, dan is deze gevoegde partij geen griffierecht verschuldigd.
Prejudiciële vraag
Door het stellen van een prejudiciële vraag kunnen lagere rechters van de Hoge Raad een richtinggevende uitspraak krijgen over rechtsvragen die veelvuldig voorkomen. Geen enkele (rechts)persoon die in een prejudiciële procedure verschijnt, is griffierecht verschuldigd.
Openbaar Ministerie
Als het Openbaar Ministerie ambtshalve optreedt in in civiele zaken, dan is zij geen griffierecht verschuldigd. Voorbeelden hiervan zijn een vordering tot benoeming van een vereffenaar in een onbeheerde nalatenschap en een verzoek tot een civielrechterlijk bestuursverbod.
Dit was het eerste deel van het tweeluik over situaties waarin geen griffierecht verschuldigd is. Deel twee volgt binnenkort. Dit overzicht is gebaseerd op de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en is geen uitputtend overzicht. Op basis van andere wetten en ministeriële regelingen kan het zijn dat een procespartij geen griffierecht verschuldigd is.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 31 aug 2016 | Procesrecht, Rechtspraak
Einde lappendeken
Sinds 1 januari 2013 jaar golden bij verschillende gerechtshoven (civiel) verschillende regels voor hoger beroep. Er was een algemeen procesreglement en bij de gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch liep een pilot met elk een eigen procesreglement. De inhoud van beide pilots kwam niet overeen. In totaal waren er dus drie verschillende setjes procesregels. Of de pilots een succes zijn geworden, is (nog) niet duidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat de achterstanden na 3¾ jaar niet zijn verdwenen.
Per 1 september 2016 geldt een nieuw ‘Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven’ (‘Reglement’). Dit Reglement geldt voor alle vier gerechtshoven en hiermee wordt de ongelijkheid opgeheven.
Verkorten doorlooptijden
Het Reglement moet de afwikkeling van zaken vereenvoudigen en de doorlooptijden verkorten, aldus een persbericht van de Rechtspraak.[1] Anders gezegd, de termijn waarop het gerechtshof uitspraak doet, moet korter worden. Om dit te bereiken worden onder andere de mogelijkheden om uitstel te vragen voor een proceshandeling, zoals het indienen van grieven tegen het vonnis in eerste aanleg, beperkt. In de pilots bij de gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch was de mogelijkheid om uitstel te krijgen ook al beperkt.
Met de uitstelregeling in het Reglement is aangesloten bij de regeling die gold tijdens de pilot van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Een eerste aanhouding van zes weken (in kort geding: vier weken) en eventueel eenmalig nader uitstel van vier weken (kort geding: twee weken). Dit uitstel wordt ambtshalve verleend. Dit is geregeld in de artikelen 2.11 en 2.12 Reglement.
Partij peremptoir
Nieuw is dat het partij peremptoir verdwijnt en dat termijnen in het Reglement ambtshalve worden gehandhaafd. Partij peremptoir houdt in dat je de wederpartij een laatste termijn geeft om een proceshandeling te verrichten. Doet hij dat niet dan vraag je om ‘akte niet dienen’ en dan zal het gerechtshof bepalen dat de wederpartij die proceshandeling niet meer mag verrichten.
In de nieuwe situatie vervalt automatisch het recht om een bepaalde proceshandeling te verrichten, als je die niet tijdig verricht en er geen uitstel meer mogelijk is (artikel 1.7 Reglement). Er is dus geen actie van de wederpartij meer nodig.
=====
[1] De Rechtspraak, “Nieuwe regels vereenvoudigen civiele dagvaardingszaken in hoger beroep”.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 2 sep 2014 | Procesrecht
Mijn artikel met als titel “Wel verschenen, maar niet opgemerkt. En dan…?” verscheen vorige week in het Tijdschrift voor de Procespraktijk (TvPP).
Wel verschenen in de procedure, maar niet opgemerkt. Dat blijkt – ook voor rechtbanken – vaak een lastige situatie. Het lijkt erop dat uit het oog is verloren wat de grondslag is voor het rechtsmiddel verzet, namelijk: het niet verschijnen van de gedaagde partij. Ben je wel verschenen, dan staat het rechtsmiddel hoger beroep tot je beschikking. Dit laatste geldt ook als je wel bent verschenen, maar er is ten onrechte een verstekvonnis gewezen. Ook in dit laatste geval adviseren rechtbanken geregeld om in verzet te gaan. Dat is onjuist. Met de korte termijnen van verzet en hoger beroep is een verkeerde keuze vaak fataal.
Het artikel kan je hier downloaden.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Wel verschenen, maar niet opgemerkt. En dan…?″, TvPP 2014-4, p. 111-114.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 7 mrt 2014 | Advocatuur, Procesrecht
Op 4 maart jl. wees het Gerechtshof Den Haag een arrest (vonnis in hoger beroep) waarbij degene die in hoger beroep is gegaan (appellant) niet-ontvankelijk is, maar de gedaagde (geïntimeerde) de proceskosten moet betalen.[1]
De casus was als volgt…
Casus
A procedeert tegen de Vereniging van Eigenaren (VVE). A is in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis en heeft de VVE gedagvaard tegen de zitting van 5 maart 2013. De advocaat van A realiseert zich dat het niet mogelijk is van dit tussenvonnis in hoger beroep te komen. Op 1 februari 2013 meldt hij dit schriftelijk aan de rechtbank en hij trekt het hoger beroep in.
Einde oefening, zou je zeggen. Maar, de VVE maakt gebruik van haar recht om als gedaagde partij de zaak zelf aanhangig te maken. Vervolgens vraagt zij om veroordeling van A in de proceskosten van in totaal € 1.560.
Het gerechtshof is niet gediend van deze handelwijze en oordeelt:
Het hof overweegt, dat nu [appellant] de VVE ruimschoots vóór de eerst dienende dag ervan op de hoogte heeft gesteld de appeldagvaarding in te trekken en overigens niet aannemelijk is dat van enige kosten ter zake van het hoger beroep daterend van vóór dat tijdstip van intrekking sprake is geweest, niet valt in te zien waarom [appellant] kosten ter zake van dit hoger beroep aan de VVE zou moeten vergoeden. De door de VVE gevorderde kosten zullen daarom worden afgewezen.
Je denkt misschien dat het jammer is voor de VVE, maar niet geschoten is altijd mis. Maar het gerechtshof is nog niet klaar:
Daar [appellant] zijn vordering in hoger beroep heeft ingetrokken, dient hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Omdat de VVE de zaak heeft aangebracht uitsluitend met het oog op de proceskosten (de VVE heeft geen incidenteel appel ingesteld) en zij in dat kader als de in het ongelijk te stellen partij heeft te gelden, zal de VVE worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, LJN BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar als na te melden.
Misbruik van recht
Deze uitspraak van het gerechtshof juich ik toe. Naar mijn mening is dit is een typisch geval van misbruik van procesrecht door de VVE. Het enige doel is immers om de ander onnodig op kosten te jagen. De VVE krijgt daarom geheel terecht het deksel op de neus en mag ook nog eens de proceskosten van A betalen (€ 1.193).
De hele uitspraak kan je hier nalezen.
[1] Gerechtshof Den Haag 4 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2014:457.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 21 jan 2014 | Faillissement, Hoger beroep, Ondernemen
In de eerste 11 maanden zijn er meer faillissementen uitgesproken dan in heel 2012.[1] In dit blog ga ik eerst kort in op de vereisten waaraan voldoen moet zijn voordat een faillissement wordt uitgesproken.
Vervolgens bespreek ik een uitspraak van de Hoge Raad van afgelopen vrijdag. De vraag is onder andere of het gerechtshof mocht oordelen dat betaling van schulden door derden gedurende de faillissementsprocedure niet is toegestaan.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 25 apr 2013 | Procesrecht, Rechtspraak
Vandaag werd bekend dat de rechtbanken Den Haag en Rotterdam per 1 mei 2013 een pilot starten om hoger beroep in eenvoudige zaken te versnellen d.m.v. een second opinion procedure. Deze procedure dient als alternatief voor de reguliere hoger beroepprocedure.
Hierna zal ik betogen dat deze procedure mooier lijkt dan zij in werkelijkheid is.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties