Soms kom je regels tegen waarvan je je afvraagt wat het nut ervan is. Zijn het alleen formele regels van vroeger of dient die regel ook een daadwerkelijk doel? In het burgerlijk procesrecht verdwijnen veel onnodig formele regels langzaamaan. Dit staat ook wel bekend als de deformalisering van het burgerlijk procesrecht. Een regel die wat mij betreft mag worden afgeschaft is de uitzondering op de optelregel in hoger beroep.

In het Nederlandse burgerlijk recht kan je in hoger beroep gaan als de vorderingen, waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, hoger is dan € 1.750 (artikel 332 lid 1 Rv).  Wordt de appelgrens niet gehaald, maar wordt toch hoger beroep ingesteld, dan wordt de appellant (eventueel ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard.

Als een reconventionele vordering is ingesteld, dan is de hoofdregel dat de vordering in conventie en reconventie moeten worden opgeteld voor beoordeling of de appelgrens is gehaald (artikel 332 lid 3 Rv).

Een uitzondering op deze hoofdregel is de situatie dat de vorderingen in conventie en reconventie samenvallen. Hiervan is sprake als een reconventionele vordering geen andere strekking heeft dan de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van het in conventie gevorderde.[1]

Zoals AG Asser het treffend zegt in zijn conclusie voor HR 8 december 1995, NJ 1996, 284, gaat het erom dat de reconventionele vordering er uitsluitend toe strekt om aan de veroordeling in conventie te ontkomen en dus dat de reconventionele vordering vereenzelvigd moet worden met het verweer in conventie. Is dat niet het geval, dan geldt toch de optelregel.[2] Een voorbeeld hiervan is de reconventionele vordering tot ontbinding van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie een geldvordering heeft ingesteld.[3]

Een vordering tot schadevergoeding heeft als hoofdstrekking om de wederpartij te veroordelen tot betaling van de gevorderde schade. Een vordering tot schadevergoeding heeft dus niet (alleen) de strekking om gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de conventionele vordering.[4] Dit betekent dat een vordering tot schadevergoeding meetelt voor de optelregel.

Dus als de vordering in conventie minder is dan € 1.750, dan kan de appelgrens eenvoudig worden gehaald door in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totale beloop van de vorderingen boven de € 1.750 komt.

Waarom deze onnodig complicerende regel? Het is van belang dat partijen vooraf weten waar ze aan toe zijn als het gaat om het instellen van hoger beroep. Er is geen goede reden om deze regel te handhaven in het moderne procesrecht.

Ik verwacht niet dat de afschaffing van deze regel zal leiden tot heel veel extra zaken in hoger beroep. Een hoger beroepsprocedure kost immers vele malen meer dan € 1.750. Mocht het wel leiden tot een zondvloed van nieuwe zaken in hoger beroep of mocht daarvoor een gerechtvaardigde vrees zijn, waardoor de rechtspraak nog meer in het nauw komt qua doorlooptijden, dan is het natuurlijk altijd mogelijk om de appelgrens te verhogen. Al moet je je afvragen of dit de overweging zou mogen zijn om de appelgrens te verhogen.

Ook relevant is dat het, zoals gezegd, eenvoudig is om de regel te omzeilen. Je hoeft immers enkel in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totaal van conventie en reconventie meer dan € 1.750 beloopt.

Kortom, schrap deze regel. De regel dient geen enkel doel en er is geen reden om deze onnodig gecompliceerde regel te handhaven. Om dit te bereiken, zou de Hoge Raad om kunnen gaan. Een tweede optie is om artikel 332 lid 3 Rv aan te passen bij de volgende ronde van het vereenvoudigen van het burgerlijk procesrecht, zodat duidelijk is dat de vorderingen in conventie en reconventie altijd bij elkaar moeten worden opgeteld voor wat betreft de bepaling of de appelgrens is gehaald.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “De optelregel bij appel: waarom makkelijk doen als het moeilijk kan?“, BER 2022, afl. 4, p. 20-21.


[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698.

[2] Concl. A-G Asser bij HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.

[3] HR 28 september 1951, NJ 1952/200.

[4] HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.

Geverifieerd door MonsterInsights