[Annotatie] Tuchtrechter legt straffen op zonder wettelijke grondslag

[Annotatie] Tuchtrechter legt straffen op zonder wettelijke grondslag

Instantie Gerechtshof Amsterdam (gerechtsdeurwaarders)

Datum uitspraak 27 december 2022

ECLI ECLI:NL:GHAMS:2022:3620

Onderwerp tuchtrecht gerechtsdeurwaarders

Citeertitel TT 2023/8, met noot van mr. J.M. Veldhuis

Samenvatting

De onderliggende zaak is een huurzaak die door het kantoor van de beklaagde toegevoegd gerechtsdeurwaarder is behandeld. Klager is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft executoriaal
beslag gelegd op de AOW-uitkering van de huurder. De klachten zijn dat (i) in het executietraject geen rekening is gehouden met een huurbetaling, (ii) de specificaties van het deurwaarderskantoor niet consistent en onduidelijk zijn en (iii) de beslagvrije voet verkeerd is berekend. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders acht alle drie de klachten gegrond en schorst de toegevoegd gerechtsdeurwaarder voor twee weken. Het hof acht de klachtonderdelen specificatie kosten en het verkeerd vast stellen van de beslagvrije voet, bewezen. Het hof legt als maatregel een berisping op. In een overweging ten overvloede wijst het hof erop dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders een toegevoegd gerechtsdeurwaarder helemaal niet kan schorsen.

Inleiding

Het interessante van de uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hof) van 27 december 2022 is niet het handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, maar de in eerste aanleg opgelegde tuchtmaatregel en de overweging ten overvloede van het Hof. Deze overweging was aanleiding om jurisprudentie- en literatuuronderzoek te doen. Om deze overweging goed te kunnen plaatsen, ga ik na deze inleiding kort in op de verschillende typen gerechtsdeurwaarders, het tuchtrecht en de tuchtmaatregelen. Vervolgens bespreek ik de kwestie in eerste aanleg en hoger beroep, waarna ik mijn onderzoek bespreek.

Soorten deurwaarders

Naast de term gerechtsdeurwaarder kent de Gerechtsdeurwaarderswet ook de termen toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

De gerechtsdeurwaarder voldoet aan alle opleidingsvereisten, heeft de verplichte stage afgerond en is benoemd bij koninklijk besluit.

Een toegevoegd gerechtsdeurwaarder is bij de gerechtsdeurwaarder, aan wie hij is toegevoegd, werkzaam op kantoor. Hij verricht onder verantwoordelijkheid en toezicht van deze gerechtsdeurwaarder namens hem de ambtshandelingen waartoe de gerechtsdeurwaarder bevoegd is.[1]

Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder is degene die met goed gevolg de deurwaardersopleiding heeft doorlopen en voor zijn stage is toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder. Hij staat onder verantwoordelijkheid en toezicht van een gerechtsdeurwaarder en is bij de gerechtsdeurwaarder werkzaam op kantoor.[2]

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders

Tuchtklachten tegen gerechtsdeurwaarders worden in eerste aanleg behandeld door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders (kamer) is onderdeel van de rechtbank Amsterdam. Tegen een beslissing van de kamer staat hoger beroep open bij het Hof. Tegen beslissingen van het Hof staat geen cassatieberoep open, behalve cassatie in het belang der wet.[3]

Tuchtmaatregelen

De Gerechtsdeurwaarderswet kent verschillende tuchtmaatregelen. Deze staan in art. 43 Gerechtsdeurwaarderswet en zijn:

  1. waarschuwing;
  2. berisping;
  3. geldboete;
  4. ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder;
  5. schorsing van maximaal één jaar;
  6. ontzetting uit het ambt.

Een geldboete kan gelijktijdig met een andere maatregel worden opgelegd.[4] De Gerechtsdeurwaarderswet kent vreemd genoeg niet de mogelijkheid om tuchtmaatregelen voorwaardelijk op te leggen.

Opgelegde tuchtmaatregelen worden bijgehouden in het register voor gerechtsdeurwaarders.[5]

Hoger beroep heeft schorsende werking voor wat betreft de opgelegde tuchtmaatregel.[6]

Voor toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt dat zij alleen een waarschuwing, berisping en/of een geldboete opgelegd kunnen krijgen. De reden hiervan is dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet worden benoemd.[7] Het is dus feitelijk onmogelijk om een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder te schorsen of uit zijn ambt te ontzetten. Wel kan hen als tuchtmaatregel worden opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om voor een periode van maximaal tien jaar op te treden als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.[8]

Eerste aanleg

Klager is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder legde beslag op de AOW-uitkering van de klager. Echter, voordat het vonnis werd gewezen, had de klager de achterstallige huur al betaald. De klager verweet de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (i) dat hij geen rekening hield met deze betaling, (ii) onduidelijkheid in de specificaties van de kosten en (iii) dat de beslagvrije voet niet juist was berekend. De kamer achtte alle drie de klachtonderdelen gegrond. De kamer legde de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een schorsing op van twee weken.[9]

Hoger beroep

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder ging in hoger beroep. Het Hof meent dat alleen de klachten over de onduidelijke specificatie van de kosten en de onjuiste berekening van de beslagvrije voet gegrond waren.

Uit de uitspraak blijkt niet of het hoger beroep zich ook richtte tegen het opleggen van de schorsing an sich. Het hof overweegt in r.o. 5.11:

“Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van artikel 49 lid 1 onder b. Gdw kan aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 43 lid 2 onder a. (waarschuwing), b. (berisping) en c. (geldboete) Gdw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, maar niet de maatregel onder e. (schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar). Schorsing van een toegevoegd deurwaarder is dus niet mogelijk.”

Incident?

Er is dus een tuchtmaatregel opgelegd waarvoor de Gerechtsdeurwaarderswet geen basis biedt en die dus niet opgelegd had mogen worden. Naar aanleiding van bovenstaande uitspraak heb ik onderzoek gedaan. Uit de jurisprudentie blijkt dat schorsing van toegevoegd gerechtsdeurwaarders vaker voorkomt. De door mij gevonden zaken waar de kamer een toegevoegd gerechtsdeurwaarder schorst, zijn:

  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 12 december 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:240;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 25 april 2017, ECLI:NL:TGDKG:2017:75;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 19 juni 2018, ECLI:NL:TGDKG:2017:232;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 21 september 2021, ECLI:NL:TGDKG:2021:141;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

Bovenstaande casus is dus geen incident. En dat is zorgelijk. Dit betekent dat er vijf toegevoegd gerechtsdeurwaarders zijn die onrechtmatig zijn geschorst door de kamer.

Voor zover mij bekend, is alleen van de laatste drie uitspraken van de kamer hoger beroep ingesteld.[10] In alle drie de gevallen was het beroep (deels) succesvol. Omdat hoger beroep schorsende werking heeft, hebben deze drie toegevoegd gerechtsdeurwaarders hun schorsing uiteindelijk niet uitgezeten.

Dit is anders voor de twee toegevoegd gerechtsdeurwaarders uit de uitspraken uit 2014 en 2017. Zij zijn geschorst geweest, terwijl dit op basis van de Gerechtsdeurwaarderswet niet mogelijk is. En dat is zuur. Met name voor betreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarders, maar ook voor het aanzien van de beroepsgroep. Het is immers niet uit te leggen dat een tuchtrechter tuchtmaatregelen oplegt die geen wettelijke basis hebben.

Sinds de zomer van 2022 lijkt het Hof zich bewust te zijn van het onterecht schorsen van toegevoegd gerechtsdeurwaarders. Het Hof gebruikte de hierboven geciteerde rechtsoverweging namelijk ook in zijn uitspraak 23 augustus 2022.[11] Gezien deze twee terechtwijzingen van het Hof mag men er toch vanuit gaan dat de kamer artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderwet inmiddels hoog in het vaandel heeft staan.

En de beslissingen uit 2014 en 2017? Kan hiertegen nog een rechtsmiddel worden ingesteld?

De Gerechtsdeurwaarderswet sluit het rechtsmiddel cassatie, behoudens cassatie in het belang der wet, uit. Al zou de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in tuchtzaken van notarissen soelaas kunnen bieden.[12] Het probleem voor deze twee beslissingen is echter dat de termijn om cassatieberoep in te stellen inmiddels ruimschoots is verstreken.[13]

De Gerechtsdeurwaarderswet biedt wel de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen.[14] Is dat een optie voor de beslissingen uit 2014 en 2017? Nee, want cassatie in het belang der wet heeft alleen invloed op toekomstige zaken. Het brengt geen verandering in de beslissing in de zaak waarvan cassatie in het belang der wet is ingesteld. Dit nog afgezien van de vraag of de Procureur-Generaal, die verzoeken om cassatie in belang der wet beoordeeld, zal beslissen dat deze zaken geschikt zijn voor cassatie in het belang der wet.

Een laatste optie is de mogelijkheid van herziening van een onherroepelijke uitspraak. Probleem is echter dat de Gerechtsdeurwaarderswet hierin niet voorziet. Herzieningsjurisprudentie in tuchtzaken van gerechtsdeurwaarders is mij niet bekend. Maar dat betekent niet dat het niet mogelijk is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) constateerde in 2017 dat enkele tuchtcolleges herziening mogelijk achten, ondanks het ontbreken van en wettelijke regeling. De CBb noemt het veterinair beroepscollege, het hof van discipline en (de notariskamer van) het gerechtshof Amsterdam bij naam. De uitspraak uit 2017 betrof een herzieningsverzoek in een accountantstuchtrechtzaak. Algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht maken dat, aldus het CBb, in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden tuchtuitspraak. Het CBb komt voorts tot de conclusie dat slechts degene over wie is geklaagd, het recht van herziening toekomt (en dus niet de klager).[15] Het opleggen van een tuchtmaatregel waarvoor geen wettelijke basis is, rechtvaardigt mijns inziens een herzieningsverzoek van desbetreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarder.

mr. J.M. Veldhuis, advocaat bij NexaVelo Advocaten in Utrecht

Download artikel


[1] Artikel 27 Gerechtsdeurwaarderswet.

[2] Artikel 25 Gerechtsdeurwaarderswet.

[3] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[4] Artikel 43 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet.

[5] Artikel 1a lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[6] Artikel 45 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet.

[7] Kamerstukken II 2014-15, 34 047, nr. 3, p. 37-38.

[8] Artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 49 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.

[9] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

[10] Hof Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2018, Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440 en Hof Amsterdam 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3620.

[11] Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440, r.o. 5.26.

[12] HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:223.

[13] Artikel 45 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 426 lid 2 Rv.

[14] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 78 lid 1 Wet RO.

[15] College van Beroep voor het bedrijfsleven 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:71, TT 2017/ 9 m.nt. M.G. Kelder, College van Beroep voor het bedrijfsleven 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:202 en College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:210.

De ministerieplicht van de deurwaarder

De ministerieplicht van de deurwaarder

Een deurwaarder heeft, net als een notaris, een ministerieplicht. Hierna licht ik toe wat de ministerieplicht inhoudt en wat de uitzonderingen zijn.

Ministerieplicht: wat is het?

Een deurwaarder mag in heel Nederland ambtshandelingen verrichten.[1] In sommige gevallen is de deurwaarder verplicht om ambtshandelingen te verrichten. Dit heet de ministerieplicht.

De ministerieplicht betekent dat een deurwaarder verplicht is om, als de opdrachtgever dit verzoekt, de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is. Deze verplichting geldt niet voor heel Nederland. De ministerieplicht geldt alleen voor ambtshandeling die moeten worden verricht in het arrondissement waar de deurwaarder is gevestigd. De arrondissementen zijn gelijk aan de arrondissementen voor rechtbanken.

WordPress Tables Plugin

Bijvoorbeeld: een deurwaarder uit Groningen heeft niet de plicht om een dagvaarding te betekenen in Maastricht.[2] Deze deurwaarder heeft de keuze om de opdracht al dan niet te weigeren.

De arrondissementen zijn niet gelijk aan provincies (zie de tabel hierboven). Soms omvat het arrondissement meer dan één provincie. In dat geval geldt de ministerieplicht als de ambtshandeling moet worden verricht in het deel van het arrondissement dat is gelegen in de provincie waar de deurwaarder is gevestigd.[3]

Een voorbeeld ter verduidelijking. Het arrondissement Midden-Nederland omvat de provincies Utrecht en Flevoland en een klein deel van de provincie Noord-Holland. De ministerieplicht van een in Naarden gevestigde deurwaarder ziet alleen op dat gedeelte van het arrondissement dat in de provincie Noord-Holland valt. Krijgt deze deurwaarder een verzoek om een dagvaarding in Almere te betekenen, dan geldt de ministerieplicht dus niet.

Ministerieplicht: uitzonderingen

Zoals heel veel wettelijke regels, kent ook de ministerieplicht enkele uitzonderingen. Er zijn drie categorieën met uitzonderingen op de ministerieplicht:

  1. persoonlijke omstandigheden;
  2. voorschot niet betaald; en
  3. onrechtmatig handelen.

Ad. 1 – persoonlijke omstandigheden

In de eerste plaats mag een deurwaarder zijn ministerie weigeren als sprake is van persoonlijke omstandigheden, waardoor dit redelijkerwijs niet van de deurwaarder kan worden verwacht.[4] Denk bijvoorbeeld aan verhuizing, huwelijk van de deurwaarder en de bevalling van (de echtgenote van) de deurwaarder. Het gaat hierbij steeds om persoonlijke omstandigheden die niet samenhangen met de beroepsuitoefening.[5]

Ad. 2 – voorschot niet betaald

Een tweede uitzondering is dat de deurwaarder aan zijn opdrachtgever een voorschot vraagt en dit voorschot wordt niet betaald.[6]

Ad. 3 – executie gerechtelijke uitspraak

De derde categorie is dat de ministerieplicht eindigt als de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen.[7] Dit geldt alleen voor ambtshandelingen bij de tenuitvoerlegging (of: de executie) van gerechtelijke uitspraken, zoals het leggen van beslag of het ontruimen van een woning.

De deurwaarder is onafhankelijk[8] en moet een eigen afweging maken of hij een bepaalde opdracht kan uitvoeren. Soms verleent de deurwaarder zijn ministerie niet of twijfelt hij of hij de opdracht moet uitvoeren. Vindt de opdrachtgever dat de deurwaarder de opdracht wel moet uitvoeren, dan kan de deurwaarder de kwestie voorleggen aan de voorzieningenrechter.[9] Dit heet het deurwaardersrenvooi of deurwaarderskortgeding. De deurwaarder heeft de bevoegdheid om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Het is dus geen verplichting.

Weigert de deurwaarder zijn ministerie tegen de zin van opdrachtgever, maar start de deurwaarder geen deurwaardersrenvooi, dan kan de opdrachtgever een executiegeschil starten.[10]

=====

[1] Artikel 3 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (‘Gdw’).

[2] Hof Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:305, r.o. 2.6.

[3] Artikel 11 Gdw.

[4] Artikel 11 onder a Gdw.

[5] Kamerstukken II 1991/92, 22 775, nr. 3, p. 18.

[6] Artikel 11 onder b Gdw.

[7] Rechtbank Rotterdam 9 september 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BT2399, r.o. 4.5.

[8] Artikel 12a lid 1 Gdw.

[9] Artikel 438 lid 4 Rv.

[10] Artikel 438 lid 1 Rv.

De ministerieplicht van de deurwaarder

Ambtshandeling: de spagaat van de KBvG

Een deurwaarder verricht geen ambtshandeling met de betekening van een oproepingsexploot voor een procedure bij e-Court. Dit is het oordeel van de tuchtrechter[1]. Dit is in lijn met een eerder oordeel van de tuchtrechter uit 2011[2], maar is tegen het zere been van de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (‘KBvG’).

Voordat de spagaat van de KBvG aan bod komt, bespreek ik eerst het begrip ambtshandeling. Vervolgens komt de vraag aan de orde of elke deurwaardershandeling een ambtshandeling is. Tot slot benoem ik de spagaat van de KBvG.

 

Ambtshandeling

Het draait om het begrip ambtshandeling. Een definitie van dit begrip staat niet in de Gerechtsdeurwaarderswet. Deze wet zegt niet veel meer dan dat handelingen die als ambtshandeling worden aangemerkt een wettelijke basis moeten hebben. Vervolgens somt de Gerechtsdeurwaarderswet een aantal categorieën op.[3] Het ontbreken van een definitie zorgt voor discussie.

Is een handeling een ambtshandeling, dan heeft dat een aantal voordelen voor deurwaarders en hun klanten. Het eerste voordeel is dat de kosten van een ambtshandeling kunnen worden doorbelast aan de wederpartij. Denk hierbij aan de kosten van een executoriaal beslag of betekening van een dagvaarding. Het is vaste jurisprudentie dat het betekenen van een sommatie-exploot geen ambtshandeling is en die kosten blijven dus voor rekening van de schuldeiser.[4]

Een tweede voordeel is dat de deurwaarder voor ambtshandelingen de Basisregistratie Personen mag raadplegen om het adres te verifiëren. Dit voorkomt dat de deurwaarder het exploot openbaar moet betekenen (adres is onbekend) of aan het verkeerde adres betekent.

 

Elke handeling een ambtshandeling?

Gezien deze voordelen en om de rechtseenheid te bevorderen zou de KBvG dan ook graag zien dat het aantal ambtshandelingen wordt uitgebreid. Volgens de KBVG heeft de benarde financiële positie van veel deurwaarderskantoren[5] hier niets mee te maken. De KBvG lobbyde in 2014, in het kader van de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, voor uitbreiding van het aantal ambtshandelingen. Tevergeefs. Deze lobby was niet succesvol, omdat alleen nieuwe ambtshandelingen worden aangewezen als daarvoor een absolute noodzaak is en daarvan was geen sprake.[6]

De KBvG zat niet stil en gooide het over een andere boeg. In februari 2016 nam de ledenraad van de KBVG een beleidsnotitie aan met als veelzeggende titel “Elke handeling is een ambtshandeling”.[7] In deze notitie betoogt de KBvG waarom alle handelingen die een deurwaarder verricht ambtshandelingen zijn. Dit is opvallend, omdat de KBvG in november 2011 nog het standpunt huldigde dat de oproeping voor e-Court géén ambtshandeling is.[8]

 

Doordrammen

Probeert de KBvG met deze notitie toch nog om het begrip ambtshandelingen op te rekken? Volgens Wilbert van de Donk, voorzitter van de KBvG, is dat niet het geval. Toch heeft de KBvG de schijn tegen. In het wijzigingstraject van de Gerechtsdeurwaarderswet strandden pogingen daartoe. Het lag dan ook voor de hand dat de Minister de verordening niet zou goedkeuren[9] en dat is vermoedelijk de reden dat de KBvG koos voor een notitie en niet voor de koninklijke weg van een verordening. Hiermee wekt de KBvG op zijn minst de indruk dat zij haar zin probeert door te drijven.

Overigens is de status van een door de ledenraad goedgekeurde notitie niet dezelfde als die van een verordening. Volgens Hans Groenewegen, voorzitter van Deurwaardersbelangen.nu, heeft de notitie geen interne en externe werking, omdat de koninklijke weg niet is gevolgd. Deurwaardersbelangen.nu is, net als de KBvG, voorstander van uitbreiding van het begrip ambtshandelingen, maar meent dat de uitspraak van de tuchtrechter van 22 januari 2019 inhoudelijk juist is.

Of er op korte termijn een oplossing komt, valt te betwijfelen. Minister Dekker zegde in januari 2018 toe om met de KBvG in overleg te treden over de reikwijdte van het begrip ambtshandeling[10]. Het heeft lang geduurd, maar inmiddels lopen de gesprekken volgens Van de Donk.

 

Spagaat

De KBvG is zelf geen partij bij de tuchtprocedure en de Gerechtsdeurwaarderswet biedt de KBvG niet de mogelijkheid om zich te mengen in een tuchtprocedure. Van de Donk geeft aan dat de KBVG deze kwestie desondanks nauwlettend volgt.

De tuchtuitspraak van 22 januari 2019 is vooralsnog geen reden voor de KBvG om de notitie in te trekken. Nu zowel klager als de deurwaarder in hoger beroep zijn gegaan, is dat wellicht begrijpelijk. Misschien oordeelt de hogere tuchtrechter anders. Daar staat tegenover dat de KBvG hiermee verwarring in de hand werkt.

De spagaat van de KBvG is dat zij graag wil en meent dat alle exploten als ambtshandelingen moeten worden aangemerkt en dit ook aan haar leden (alle deurwaarders in Nederland) voorhoudt, maar dat de tuchtrechter en de Minister vooralsnog een andere mening hebben.

Wordt vervolgd.

=====

[1] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 22 januari 2019, ECLI:NL:TGDKG:2019:4. Het Advocatenblad berichtte hier over in haar nieuwsbericht van 24 januari 2019, Affaire rond e-Court krijgt staartje voor deurwaarders, . Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.

[2] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 8 februari 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0533.

[3] Artikel 2 Gerechtsdeurwaarderswet. De tarieven van deze ambtshandelingen zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (‘Btag’). Voor andere handelingen, zoals het sommatie-exploot, geldt geen vast bedrag.

[4] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 2 mei 2017, ECLI:NL:TGDKG:2017:57.

[5] K. Kuijpers, Th. Muntz en T. Staal, In naam van de Koning, De Groene Amsterdammer, 2018, nr. 48.

[6] Kamerstukken II 2014-15, 34047, nr. 3, p. 8-9.

[7] Elk exploot is een ambtshandeling, notitie februari 2016 (download). De subcommissie die de beleidsnotitie opstelde bestond uit mr. O.J.Boeder, W.W.M. van de Donk, J. Nijenhuis, G. Wind en mr. J.M. Wisseborn.

[8] De Gerechtsdeurwaarder 2010, nr. 6, p. 19.

[9] Artikel 82 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet.

[10] Kamerstukken II 2017-18, 29279, nr. 423, p. 4.

%d bloggers liken dit: