Instantie Gerechtshof Amsterdam (gerechtsdeurwaarders)

Datum uitspraak 27 december 2022

ECLI ECLI:NL:GHAMS:2022:3620

Onderwerp tuchtrecht gerechtsdeurwaarders

Citeertitel TT 2023/8, met noot van mr. J.M. Veldhuis

Samenvatting

De onderliggende zaak is een huurzaak die door het kantoor van de beklaagde toegevoegd gerechtsdeurwaarder is behandeld. Klager is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft executoriaal
beslag gelegd op de AOW-uitkering van de huurder. De klachten zijn dat (i) in het executietraject geen rekening is gehouden met een huurbetaling, (ii) de specificaties van het deurwaarderskantoor niet consistent en onduidelijk zijn en (iii) de beslagvrije voet verkeerd is berekend. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders acht alle drie de klachten gegrond en schorst de toegevoegd gerechtsdeurwaarder voor twee weken. Het hof acht de klachtonderdelen specificatie kosten en het verkeerd vast stellen van de beslagvrije voet, bewezen. Het hof legt als maatregel een berisping op. In een overweging ten overvloede wijst het hof erop dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders een toegevoegd gerechtsdeurwaarder helemaal niet kan schorsen.

Inleiding

Het interessante van de uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hof) van 27 december 2022 is niet het handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, maar de in eerste aanleg opgelegde tuchtmaatregel en de overweging ten overvloede van het Hof. Deze overweging was aanleiding om jurisprudentie- en literatuuronderzoek te doen. Om deze overweging goed te kunnen plaatsen, ga ik na deze inleiding kort in op de verschillende typen gerechtsdeurwaarders, het tuchtrecht en de tuchtmaatregelen. Vervolgens bespreek ik de kwestie in eerste aanleg en hoger beroep, waarna ik mijn onderzoek bespreek.

Soorten deurwaarders

Naast de term gerechtsdeurwaarder kent de Gerechtsdeurwaarderswet ook de termen toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

De gerechtsdeurwaarder voldoet aan alle opleidingsvereisten, heeft de verplichte stage afgerond en is benoemd bij koninklijk besluit.

Een toegevoegd gerechtsdeurwaarder is bij de gerechtsdeurwaarder, aan wie hij is toegevoegd, werkzaam op kantoor. Hij verricht onder verantwoordelijkheid en toezicht van deze gerechtsdeurwaarder namens hem de ambtshandelingen waartoe de gerechtsdeurwaarder bevoegd is.[1]

Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder is degene die met goed gevolg de deurwaardersopleiding heeft doorlopen en voor zijn stage is toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder. Hij staat onder verantwoordelijkheid en toezicht van een gerechtsdeurwaarder en is bij de gerechtsdeurwaarder werkzaam op kantoor.[2]

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders

Tuchtklachten tegen gerechtsdeurwaarders worden in eerste aanleg behandeld door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders (kamer) is onderdeel van de rechtbank Amsterdam. Tegen een beslissing van de kamer staat hoger beroep open bij het Hof. Tegen beslissingen van het Hof staat geen cassatieberoep open, behalve cassatie in het belang der wet.[3]

Tuchtmaatregelen

De Gerechtsdeurwaarderswet kent verschillende tuchtmaatregelen. Deze staan in art. 43 Gerechtsdeurwaarderswet en zijn:

  1. waarschuwing;
  2. berisping;
  3. geldboete;
  4. ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder;
  5. schorsing van maximaal één jaar;
  6. ontzetting uit het ambt.

Een geldboete kan gelijktijdig met een andere maatregel worden opgelegd.[4] De Gerechtsdeurwaarderswet kent vreemd genoeg niet de mogelijkheid om tuchtmaatregelen voorwaardelijk op te leggen.

Opgelegde tuchtmaatregelen worden bijgehouden in het register voor gerechtsdeurwaarders.[5]

Hoger beroep heeft schorsende werking voor wat betreft de opgelegde tuchtmaatregel.[6]

Voor toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt dat zij alleen een waarschuwing, berisping en/of een geldboete opgelegd kunnen krijgen. De reden hiervan is dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet worden benoemd.[7] Het is dus feitelijk onmogelijk om een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder te schorsen of uit zijn ambt te ontzetten. Wel kan hen als tuchtmaatregel worden opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om voor een periode van maximaal tien jaar op te treden als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.[8]

Eerste aanleg

Klager is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder legde beslag op de AOW-uitkering van de klager. Echter, voordat het vonnis werd gewezen, had de klager de achterstallige huur al betaald. De klager verweet de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (i) dat hij geen rekening hield met deze betaling, (ii) onduidelijkheid in de specificaties van de kosten en (iii) dat de beslagvrije voet niet juist was berekend. De kamer achtte alle drie de klachtonderdelen gegrond. De kamer legde de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een schorsing op van twee weken.[9]

Hoger beroep

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder ging in hoger beroep. Het Hof meent dat alleen de klachten over de onduidelijke specificatie van de kosten en de onjuiste berekening van de beslagvrije voet gegrond waren.

Uit de uitspraak blijkt niet of het hoger beroep zich ook richtte tegen het opleggen van de schorsing an sich. Het hof overweegt in r.o. 5.11:

“Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van artikel 49 lid 1 onder b. Gdw kan aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 43 lid 2 onder a. (waarschuwing), b. (berisping) en c. (geldboete) Gdw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, maar niet de maatregel onder e. (schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar). Schorsing van een toegevoegd deurwaarder is dus niet mogelijk.”

Incident?

Er is dus een tuchtmaatregel opgelegd waarvoor de Gerechtsdeurwaarderswet geen basis biedt en die dus niet opgelegd had mogen worden. Naar aanleiding van bovenstaande uitspraak heb ik onderzoek gedaan. Uit de jurisprudentie blijkt dat schorsing van toegevoegd gerechtsdeurwaarders vaker voorkomt. De door mij gevonden zaken waar de kamer een toegevoegd gerechtsdeurwaarder schorst, zijn:

  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 12 december 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:240;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 25 april 2017, ECLI:NL:TGDKG:2017:75;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 19 juni 2018, ECLI:NL:TGDKG:2017:232;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 21 september 2021, ECLI:NL:TGDKG:2021:141;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

Bovenstaande casus is dus geen incident. En dat is zorgelijk. Dit betekent dat er vijf toegevoegd gerechtsdeurwaarders zijn die onrechtmatig zijn geschorst door de kamer.

Voor zover mij bekend, is alleen van de laatste drie uitspraken van de kamer hoger beroep ingesteld.[10] In alle drie de gevallen was het beroep (deels) succesvol. Omdat hoger beroep schorsende werking heeft, hebben deze drie toegevoegd gerechtsdeurwaarders hun schorsing uiteindelijk niet uitgezeten.

Dit is anders voor de twee toegevoegd gerechtsdeurwaarders uit de uitspraken uit 2014 en 2017. Zij zijn geschorst geweest, terwijl dit op basis van de Gerechtsdeurwaarderswet niet mogelijk is. En dat is zuur. Met name voor betreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarders, maar ook voor het aanzien van de beroepsgroep. Het is immers niet uit te leggen dat een tuchtrechter tuchtmaatregelen oplegt die geen wettelijke basis hebben.

Sinds de zomer van 2022 lijkt het Hof zich bewust te zijn van het onterecht schorsen van toegevoegd gerechtsdeurwaarders. Het Hof gebruikte de hierboven geciteerde rechtsoverweging namelijk ook in zijn uitspraak 23 augustus 2022.[11] Gezien deze twee terechtwijzingen van het Hof mag men er toch vanuit gaan dat de kamer artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderwet inmiddels hoog in het vaandel heeft staan.

En de beslissingen uit 2014 en 2017? Kan hiertegen nog een rechtsmiddel worden ingesteld?

De Gerechtsdeurwaarderswet sluit het rechtsmiddel cassatie, behoudens cassatie in het belang der wet, uit. Al zou de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in tuchtzaken van notarissen soelaas kunnen bieden.[12] Het probleem voor deze twee beslissingen is echter dat de termijn om cassatieberoep in te stellen inmiddels ruimschoots is verstreken.[13]

De Gerechtsdeurwaarderswet biedt wel de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen.[14] Is dat een optie voor de beslissingen uit 2014 en 2017? Nee, want cassatie in het belang der wet heeft alleen invloed op toekomstige zaken. Het brengt geen verandering in de beslissing in de zaak waarvan cassatie in het belang der wet is ingesteld. Dit nog afgezien van de vraag of de Procureur-Generaal, die verzoeken om cassatie in belang der wet beoordeeld, zal beslissen dat deze zaken geschikt zijn voor cassatie in het belang der wet.

Een laatste optie is de mogelijkheid van herziening van een onherroepelijke uitspraak. Probleem is echter dat de Gerechtsdeurwaarderswet hierin niet voorziet. Herzieningsjurisprudentie in tuchtzaken van gerechtsdeurwaarders is mij niet bekend. Maar dat betekent niet dat het niet mogelijk is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) constateerde in 2017 dat enkele tuchtcolleges herziening mogelijk achten, ondanks het ontbreken van en wettelijke regeling. De CBb noemt het veterinair beroepscollege, het hof van discipline en (de notariskamer van) het gerechtshof Amsterdam bij naam. De uitspraak uit 2017 betrof een herzieningsverzoek in een accountantstuchtrechtzaak. Algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht maken dat, aldus het CBb, in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden tuchtuitspraak. Het CBb komt voorts tot de conclusie dat slechts degene over wie is geklaagd, het recht van herziening toekomt (en dus niet de klager).[15] Het opleggen van een tuchtmaatregel waarvoor geen wettelijke basis is, rechtvaardigt mijns inziens een herzieningsverzoek van desbetreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarder.

mr. J.M. Veldhuis, advocaat bij NexaVelo Advocaten in Utrecht

Download artikel


[1] Artikel 27 Gerechtsdeurwaarderswet.

[2] Artikel 25 Gerechtsdeurwaarderswet.

[3] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[4] Artikel 43 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet.

[5] Artikel 1a lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[6] Artikel 45 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet.

[7] Kamerstukken II 2014-15, 34 047, nr. 3, p. 37-38.

[8] Artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 49 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.

[9] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

[10] Hof Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2018, Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440 en Hof Amsterdam 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3620.

[11] Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440, r.o. 5.26.

[12] HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:223.

[13] Artikel 45 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 426 lid 2 Rv.

[14] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 78 lid 1 Wet RO.

[15] College van Beroep voor het bedrijfsleven 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:71, TT 2017/ 9 m.nt. M.G. Kelder, College van Beroep voor het bedrijfsleven 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:202 en College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:210.