De ministerieplicht van de deurwaarder

De ministerieplicht van de deurwaarder

Een deurwaarder heeft, net als een notaris, een ministerieplicht. Hierna licht ik toe wat de ministerieplicht inhoudt en wat de uitzonderingen zijn.

Ministerieplicht: wat is het?

Een deurwaarder mag in heel Nederland ambtshandelingen verrichten.[1] In sommige gevallen is de deurwaarder verplicht om ambtshandelingen te verrichten. Dit heet de ministerieplicht.

De ministerieplicht betekent dat een deurwaarder verplicht is om, als de opdrachtgever dit verzoekt, de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is. Deze verplichting geldt niet voor heel Nederland. De ministerieplicht geldt alleen voor ambtshandeling die moeten worden verricht in het arrondissement waar de deurwaarder is gevestigd. De arrondissementen zijn gelijk aan de arrondissementen voor rechtbanken.

WordPress Tables Plugin

Bijvoorbeeld: een deurwaarder uit Groningen heeft niet de plicht om een dagvaarding te betekenen in Maastricht.[2] Deze deurwaarder heeft de keuze om de opdracht al dan niet te weigeren.

De arrondissementen zijn niet gelijk aan provincies (zie de tabel hierboven). Soms omvat het arrondissement meer dan één provincie. In dat geval geldt de ministerieplicht als de ambtshandeling moet worden verricht in het deel van het arrondissement dat is gelegen in de provincie waar de deurwaarder is gevestigd.[3]

Een voorbeeld ter verduidelijking. Het arrondissement Midden-Nederland omvat de provincies Utrecht en Flevoland en een klein deel van de provincie Noord-Holland. De ministerieplicht van een in Naarden gevestigde deurwaarder ziet alleen op dat gedeelte van het arrondissement dat in de provincie Noord-Holland valt. Krijgt deze deurwaarder een verzoek om een dagvaarding in Almere te betekenen, dan geldt de ministerieplicht dus niet.

Ministerieplicht: uitzonderingen

Zoals heel veel wettelijke regels, kent ook de ministerieplicht enkele uitzonderingen. Er zijn drie categorieën met uitzonderingen op de ministerieplicht:

  1. persoonlijke omstandigheden;
  2. voorschot niet betaald; en
  3. onrechtmatig handelen.

Ad. 1 – persoonlijke omstandigheden

In de eerste plaats mag een deurwaarder zijn ministerie weigeren als sprake is van persoonlijke omstandigheden, waardoor dit redelijkerwijs niet van de deurwaarder kan worden verwacht.[4] Denk bijvoorbeeld aan verhuizing, huwelijk van de deurwaarder en de bevalling van (de echtgenote van) de deurwaarder. Het gaat hierbij steeds om persoonlijke omstandigheden die niet samenhangen met de beroepsuitoefening.[5]

Ad. 2 – voorschot niet betaald

Een tweede uitzondering is dat de deurwaarder aan zijn opdrachtgever een voorschot vraagt en dit voorschot wordt niet betaald.[6]

Ad. 3 – executie gerechtelijke uitspraak

De derde categorie is dat de ministerieplicht eindigt als de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen.[7] Dit geldt alleen voor ambtshandelingen bij de tenuitvoerlegging (of: de executie) van gerechtelijke uitspraken, zoals het leggen van beslag of het ontruimen van een woning.

De deurwaarder is onafhankelijk[8] en moet een eigen afweging maken of hij een bepaalde opdracht kan uitvoeren. Soms verleent de deurwaarder zijn ministerie niet of twijfelt hij of hij de opdracht moet uitvoeren. Vindt de opdrachtgever dat de deurwaarder de opdracht wel moet uitvoeren, dan kan de deurwaarder de kwestie voorleggen aan de voorzieningenrechter.[9] Dit heet het deurwaardersrenvooi of deurwaarderskortgeding. De deurwaarder heeft de bevoegdheid om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Het is dus geen verplichting.

Weigert de deurwaarder zijn ministerie tegen de zin van opdrachtgever, maar start de deurwaarder geen deurwaardersrenvooi, dan kan de opdrachtgever een executiegeschil starten.[10]

=====

[1] Artikel 3 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (‘Gdw’).

[2] Hof Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:305, r.o. 2.6.

[3] Artikel 11 Gdw.

[4] Artikel 11 onder a Gdw.

[5] Kamerstukken II 1991/92, 22 775, nr. 3, p. 18.

[6] Artikel 11 onder b Gdw.

[7] Rechtbank Rotterdam 9 september 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BT2399, r.o. 4.5.

[8] Artikel 12a lid 1 Gdw.

[9] Artikel 438 lid 4 Rv.

[10] Artikel 438 lid 1 Rv.

Wanneer komt een overeenkomst tot stand?

In het dagelijkse leven sluit je om de haverklap overeenkomsten. Soms weloverwogen, maar vaak ook zonder dat je daar stil bij staat. Omdat uit een overeenkomst verplichtingen voortvloeien, is het goed om te kijken wanneer sprake is van een overeenkomst.

Aanbod en aanvaarding

De wet zegt dat een overeenkomst tot stand komt door het aanvaarden van een aanbod.[1] De overeenkomst komt tot stand op het moment dat aanbieder de aanvaarding ontvangt.[2]

Voorbeeld:

Je hebt een offerte opgevraagd voor een nieuwe keuken en je tekent de offerte voor akkoord. Op dat moment ben je nog nergens aan gebonden. Dat ben je pas als je de offerte terugstuurt naar de keukenboer en hij deze ontvangt.

Mondeling of schriftelijk?

Het aanbod en de aanvaarding kunnen in principe zowel mondeling als schriftelijk geschieden. Maar in sommige gevallen stelt de wet als voorwaarde dat het schriftelijk moet gebeuren. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval je als particulier een huis koopt.[3]

Een mondelinge afspraak tot de verkoop van je huis heeft geen rechtsgevolg. Dit betekent dat, als mondeling overeenstemming is bereikt over de verkoop van een woonhuis aan een particuliere koper en de verkoper weigert zijn medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van een koopakte, de verkoper, mits hij een particulier is, zich erop mag beroepen dat aan deze mondelinge overeenstemming geen rechtsgevolg toekomt. De koper kan niet bij de rechter afdwingen dat de verkoper zijn medewerking verleent aan de mondeling overeengekomen verkoop van de woning.[4] Zolang er niets op papier staat, kan de (particuliere) verkoper zijn woning dus aan een ander verkopen.

Ook kan in het aanbod (bijvoorbeeld de offerte) een voorwaarde worden verbonden aan de wijze waarop de aanvaarding moet plaatsvinden. Wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, dan komt geen overeenkomst tot stand als de verkoper dat niet wil.

Bindend

Op het moment dat de overeenkomst tot stand komt, zijn partijen hier aan gebonden. Dit geldt dus zowel voor een mondelinge als een schriftelijke overeenkomst. Het nadeel van een mondelinge overeenkomst is, dat je het bestaan van de overeenkomst moeilijk(er) kan aantonen als de ander de afspraak ontkent.

In aanvulling op het voorbeeld van de verkoop van de woning is het goed je te realiseren dat een ‘voorlopig koopcontract’ ook een volwaardige overeenkomst is waaraan je gebonden bent. Laat je dus niet misleiden door het woordje ‘voorlopig’. Deze term ziet op de ontbindende voorwaarden die partijen kunnen opnemen in de koopovereenkomst, zoals het financieringsvoorbehoud.

—–

[1] Artikel 6:217 BW.

[2] Artikel 3:37 lid 3 BW.

[3] Artikel 7:2 lid 1 BW.

[4] HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:BU7412.

Proceskosten: hoe werkt het?

Proceskosten: hoe werkt het?

Aan procederen kleven risico’s. De rechter kan je vordering afwijzen, dan heb je kosten gemaakt voor je advocaat of gemachtigde en sta je alsnog met lege handen. Daarbij komt dat je meestal ook nog wordt veroordeeld in de proceskosten van je wederpartij.

In dit blog licht ik toe hoe de regeling van de proceskosten in elkaar zit.

Kostendekkend?

Een veel voorkomend misverstand is dat de wederpartij alle kosten vergoedt als je een procedure wint. 

Volledig vergoed

De kosten die in principe volledig vergoed worden zijn:

  • kosten voor betekening van de dagvaarding;
  • kosten die samenhangen met gelegde beslagen;
  • kosten van een deskundige.

Niet volledig vergoed

Voor advocaatkosten geldt dit niet. Deze kosten worden niet volledig vergoed. Behalve in intellectuele eigendomszaken, zoals een geschil over een handelsnaam of een merkrecht. De kosten van juridische bijstand worden vergoed conform een staffel. Hoeveel aan proceskosten moet worden betaald, is afhankelijk van de hoogte van de vordering, het aantal en type verrichte proceshandelingen. In Nederland moet je er vanuit gaan dat een procedure je altijd geld kost.

Voorbeeld proceskosten

Je dagvaardt iemand bij de rechtbank, omdat die persoon een lening van € 50.000 niet terugbetaalt. Nadat verweer is gevoerd, volgt een comparitie van partijen en uiteindelijk wijst de rechter een vonnis. Je wordt helemaal in het gelijk gesteld. Bij een vordering van € 50.000 geldt een tarief van € 849 per procespunt.

De twee proceshandelingen die je hebt verricht (dagvaarding en comparitie) worden elk gewaardeerd met 1 punt. Dat betekent dat je wederpartij aan jou € 1.698 (2*€ 849) aan proceskosten en de kosten van het betekenen van de dagvaarding moet betalen.

Lijst met bedragen

De volledige regeling met de bedragen per categorie vind je hier.

Ieder draagt de eigen proceskosten

Het gebeurt geregeld dat beide partijen deels gelijk krijgen. In dat geval zie je vaak dat beide partijen de eigen proceskosten dragen. Hetzelfde geldt in procedures tussen familieleden. Dan is de hoofdregel dat de rechter geen proceskostenveroordeling uitspreekt ten gunste van degene die (grotendeels) gelijk krijgt.

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere delen zijn:

De eis in reconventie toegelicht

De eis in reconventie toegelicht

Eerder besprak ik de dagvaardingsprocedure. Hierbij ging ik er vanuit dat alleen de eisende partij een vordering heeft. Maar het komt vaak voor dat ook de gedaagde een vordering denkt te hebben op de eisende partij.

De gedaagde kan een nieuwe procedure beginnen tegen de eisende partij, maar het is vaak praktischer om beide geschillen in één keer te beslechten. Dat kan door het instellen van een eis in reconventie (= tegeneis) in dezelfde procedure. De eis in reconventie moet bij de conclusie van antwoord worden ingesteld. Later kan niet. Een eis in reconventie kan dus ook niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld.

Twee procedures

Wordt een eis in reconventie ingesteld, dan zijn er weliswaar twee zelfstandige procedures maar deze worden feitelijk in één geding behandeld. De rechter zal in beide procedures gelijktijdig vonnis wijzen, tenzij in één van beide procedures eerder vonnis kan worden gewezen.

Voordeel van gelijktijdige behandeling is dat het tijdsbesparing oplevert. Andere voordelen zijn (i) dat de gedaagde die de tegeneis instelt, geen dagvaarding hoeft te laten betekenen en (ii) dat voor de eis in reconventie geen griffierecht verschuldigd is.

Procespartijen

Zoals gezegd, zijn er twee naast elkaar bestaande procedures in één geding. De partijen krijgen in de procedure de volgende benamingen:

Oorspronkelijk eiser               –           eiser in conventie / gedaagde in reconventie

Oorspronkelijk gedaagde       –           gedaagde in conventie / eiser in reconventie

Vaak zullen de eis in conventie en de eis in reconventie met elkaar samenhangen. Maar dat is geen voorwaarde voor het instellen van een eis in reconventie. De eis in reconventie kan dus helemaal niets te maken hebben met de vordering van de oorspronkelijk eiser.

Bevoegdheid kantonrechter

Punt van aandacht is wel dat het instellen van een tegenvordering invloed kan hebben op de bevoegdheid van de rechter.

De kantonrechter is – kort gezegd – bevoegd bij vorderingen tot € 25.000 en daarbij wordt gekeken naar het totaal van beide vorderingen. Komt het totaal boven de € 25.000, dan zal de kantonrechter de procedure verwijzen naar de sector civiel. Meer informatie over de bevoegdheid van de rechter lees je in dit blog.

Griffierecht

Voor het instellen van een reconventionele vordering ben je geen griffierecht verschuldigd, aldus artikel 4 lid 2 sub b Wgbz.

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.

In mijn blog van 13 maart 2014 schreef ik over de verwarring die het rapport BGK Integraal van 7 oktober 2013 met zich meebracht. In afwijking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013 vond ‘de Rechtspraak’ dat er na het versturen van de veertiendagenbrief minimaal nog één incassohandeling moet worden verricht. Dit was voor een Arnhemse kantonrechter aanleiding om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

Afgelopen vrijdag beantwoordde de Hoge Raad deze vraag ontkennend:

beantwoordt de prejudiciële vraag aldus dat art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten

Hiermee is er eindelijk duidelijkheid voor consumentenincasso’s: betaal je niet binnen de 14 dagen die je gegund worden dan ben je incassokosten verschuldigd.

De hoogte van de incassokosten is gekoppeld aan de hoogte van de onbetaald gelaten hoofdsom. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de volgende rekenwijze opgenomen (zie tabel 1).

15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 minimum € 40 maximum € 375
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 maximum € 250
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 maximum € 250
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 maximum € 1.900
0,5% over het meerdere van de hoofdsom maximale incassokosten € 6.775

Tabel 1

De minimumvergoeding bedraagt € 40. Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67 er € 40 aan incassokosten in rekening mag worden gebracht.

Voor een vordering met een hoofdsom van € 25.000 kan derhalve maximaal € 1.025 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. En voor een vordering met een hoofdsom van € 14.000 kan er maximaal € 915 aan incassokosten worden gerekend.

Het maximum aan incassokosten wordt bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6.775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6.775.

Wat veel mensen niet weten, is dat na afloop van een jaar (periode van 12 maanden) waarover de rente is berekend, je de rente van dat jaar bij de hoofdsom mag optellen. Dat betekent dat als de incasso langer dan één jaar duurt, je een hoger bedrag aan incassokosten in rekening mag brengen (tenzij je natuurlijk niet boven de € 266,67 uitkomt of aan het maximum zit).

Gedragsregels voor advocaten: ‘niet onnodig grievend’

Gedragsregels voor advocaten: ‘niet onnodig grievend’

Alle Nederlandse advocaten zijn lid van de Nederlandse Orde van Advocaten en zij moeten zich aan bepaalde gedragsregels houden.

In dit vierde blog over deze gedragsregels zal ik het hebben over de manier waarop een advocaat zich mag uitlaten.

Hoe een advocaat zich zou moeten gedragen, is sinds jaar en dag onderwerp van discussie. Van der Linden schreef in zijn “Redevoeering” uit 1824:[1]

“Van hoonen en schelden moet men zich altijd onthouden. Want indien iemand zoo vermetel is, dat hij zijne zaak niet door goede redeneringen, maar door scheldwoorden meent te moeten goed maken, brengt hij zich in de verdenking van eene kwade zaak voor te hebben.”

Het ligt nogal voor de hand dat schelden niet behoort tot de gereedschapskist van de advocaat. Maar wat mag dan wel? Gedragsregel 31 omschrijft dit als volgt:

“De advocaat dient zich in woord en geschrift niet onnodig grievend uit te laten.”

Het is kort en bondig, maar heel erg veel duidelijker wordt het niet. Wat moet je verstaan onder “niet onnodig grievend”?

Een advocaat is partijdig, omdat hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Een advocaat mag zijn cliënt bijstaan op een manier die hem goeddunkt. Maar deze vrijheid is niet onbeperkt, zo blijkt uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline. De advocaat moet rekening houden met de belangen van de wederpartij, maar de belangen van zijn eigen cliënt zijn leidend.[2]

Of een advocaat over de schreef gaat, is afhankelijk van de situatie waarin hij zijn uitlatingen doet. Mag een advocaat melding maken van strafrechtelijke vervolging van de wederpartij wegens poging tot moord in procedure tot verkrijging van een straatverbod? Dat achtte het Hof van Discipline gezien de aard van de procedure (straatverbod)begrijpelijk en niet onnodig grievend.[3] Daartegenover staat het geval waarin de advocaat aan de grootvader van zijn cliënte schreef “cliënte is door u in haar jeugd regelmatig sexueel misbruikt”. Omdat de advocaat de lezing van zijn cliënte als vaststaand presenteerde zonder dat hij de juistheid heeft vastgesteld, was de klacht gegrond.[4]

Een belangrijk richtsnoer hierbij is dat de uitlating begrijpelijk is in het kader van de procedure of discussie die wordt gevoerd.

Eén advocate maakte het dermate bont, dat het Hof van Discipline – al dan niet met het de Redevoeering van Van der Linden in het achterhoofd – overwoog:[5]

“Het zou verweerster inmiddels duidelijk moeten zijn dat zij mag opkomen voor haar rechten, maar dat zij dat als advocaat behoort te doen met inhoudelijke argumenten en niet op een wijze zoals zij dat tot nu toe doet.”

Deze advocate gebruikte termen als “insinuerend en intimiderend optreden”, “valse aantijgingen”, “uw aanhoudende leugens”, “ù bent de gifbeker die dient te worden gestopt”, “het door u in de tuchtrechtprocedures gepleegd bedrog”, “u voortdurend aparte onjuistheden en onjuiste voorstelling van zaken voor waar debiteert”, “door u (..) gedane lasterlijke uitspraken” en “het smaadschrift”, “laster”, “stalking” en “hun lasterlijke aanklachten (268 Sr)” en “chantage”. Dit is allemaal onnodig grievend.

Op de website tuchtrecht-updates.nl kan je zoeken in tuchtrechtelijke uitspraken.

 


[1] J. van der Linden, Redevoeering, Amsterdam: P. den Hengst en Zoon, p. 38.

[2] Raad van Discipline Arnhem 15 november 2013, 252, ECLI:NL:TADRARN:2013:88.

[3] Hof van Discipline 23 februari 2001, 3054.

[4] Hof van Discipline 21 september 1992, 1663; Advocatenblad 1993, p. 320.

[5] Hof van Discipline 20 april 2012, nr. 5769, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4456.

 

Gedragsregels voor advocaten: ‘niet onnodig grievend’

Gedragsregels voor advocaten: inleiding

Vanaf nu zal ik van tijd tot tijd een blog wijden aan de gedragsregels voor advocaten. In dit eerste blog een inleiding in het gedragsrecht voor advocaten.

Alle Nederlandse advocaten zijn lid van de Nederlandse Orde van Advocaten en zij moeten zich aan bepaalde gedragsregels houden: de Gedragsregels 1992. Doet een advocaat dat niet dan kan hij daarvoor een tik op de vingers krijgen. Dit kan een lichte tik zijn (een waarschuwing) tot een zeer zware tik (schrapping van het tableau; denk aan Moszkowicz).

De gedragsregels zijn een uitvloeisel van de vijf kernwaarden van de advocatuur, te weten:

  • onafhankelijk;
  • partijdig;
  • deskundig;
  • integer;
  • vertrouwelijk;

en van artikel 46 Advocatenwet:

“De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.”

Er zijn in totaal 39 gedragsregel waar advocaten zich aan moeten houden. De 39 gedragsregels zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, zoals ‘verhouding tot de cliënt’, ‘optreden in rechte’, ‘betrekkingen tussen advocaten’ en ‘financiële regels’.

De gedragsregels kunnen worden gezien als een uitwerking van de twee vet en cursief gedrukte zinnen. Het zijn normen die advocaten in acht moeten nemen. Het zijn geen strikte regels, maar een leidraad voor de advocaat bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden.

De gedragsregels kan je hier nalezen.

Op de website tuchtrecht-updates.nl kan je zoeken in tuchtrechtelijke uitspraken.

In volgende blogs zal ik inhoudelijk ingaan op de gedragsregels. Als jullie een voorkeur hebben voor een bepaald onderwerp, laat dan een bericht achter (zie hieronder) en dan zal ik daar rekening mee houden.

Beslag: wat is dat nou precies?

Beslag: wat is dat nou precies?

In de dagelijkse praktijk merk ik dat er veel onduidelijkheid bestaat over het leggen van beslag en wat wel en niet kan. In deze blog zal ik hierover duidelijkheid scheppen aan de hand van het onderscheid conservatoir – executoriaal beslag.

Ook zal ik kort ingaan op een misverstand over beslag en faillissement en de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Conservatoir beslag

Het doel van conservatoir beslag is het bewaren van de rechten van de beslaglegger. Denk hierbij aan het bevriezen het saldo op de bankrekening (derdenbeslag onder de bank) en het leggen van conservatoir beslag op een woning.

Wordt de woning verkocht terwijl er beslag op ligt, dan kan de beslaglegger in de executiefase toch de woning executoriaal verkopen ook al is er inmiddels een andere eigenaar!

Conservatoir beslag kan worden gelegd voorafgaand aan een gerechtelijke procedure of tijdens een gerechtelijke procedure. Hiervoor moet een gemotiveerd verzoek worden ingediend bij de voorzieningenrechter, waarin ook de bekende verweren van de debiteur moeten worden vermeld.

Wordt er na verlof van de rechter voorafgaand aan de procedure conservatoir beslag gelegd, dan moet de dagvaarding over het algemeen binnen 14 dagen na het (eerst gelegde) beslag aan de debiteur worden betekend.

Als de gerechtelijke procedure met succes wordt afgerond en het vonnis wordt aan de debiteur betekend, dan wordt het beslag vanzelf executoriaal.[1]

Executoriaal beslag

Als je een executoriale titel (een rechterlijke uitspraak of een grosse van een notariële akte) hebt en deze is betekend door de deurwaarder, dan kan je executoriaal beslag leggen. Dit beslag is als het ware het begin van het executietraject.

Na het leggen van executoriaal beslag of het executoriaal worden van het eerder gelegde conservatoir beslag, kan de deurwaarder het beslag gaan uitwinnen. Dit kan door de bank de opdracht te geven om het onder het beslag vallende geld uit te betalen of door de woning te gaan verkopen. Het spreekt voor zich dat de debiteur geen medewerking behoeft te verlenen aan deze executiemaatregelen.

Faillissement

Een veel voorkomend misverstand is dat het leggen van (conservatoir of executoriaal) beslag beschermt tegen faillissement van de debiteur. Dat is dus niet zo.

In de Faillissementswet is bepaald dat met het uitspreken van het faillissement alle beslagen komen te vervallen.[2] Heb je het sterke vermoeden dat je debiteur binnenkort failliet gaat, dan heeft het over het algemeen geen zin om beslag ten laste van hem te leggen.

Voorts geldt dat de lopende executie van een gerechtelijke uitspraak of een notariële akte komt te eindigen door de uitspraak van het faillissement.[3]

Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)

Is de debiteur toegelaten tot de wettelijke schuldsanering dan geldt dat alle beslagen komen te vervallen met ingang van de dag dat de toepasselijkheid is uitgesproken.[4] Lopende executies worden geschorst voor de looptijd van de schuldsaneringsregeling.[5] Deze regeling komt overeen met de regeling bij faillissement.

 


[1] Artikel 704 lid 1 Rv.

[2] Artikel 33 lid 2 Fw.

[3] Artikel 33 lid 1 Fw.

[4] Artikel 301 lid 3 Fw.

[5] Artikel 301 lid 2 Fw.

%d bloggers liken dit: