[Column] Principes verhogen de werkdruk

[Column] Principes verhogen de werkdruk

Rechtbanken en gerechtshoven moeten procespartijen actief informeren over de volgende stap in de procedure als zij niet zijn verschenen na anticipatie. Deze verplichting gaat verder dan alleen bij anticipatie in hoger beroep.

Waar gaat het om? Een gerechtelijke procedure is aanhangig vanaf de dag van dagvaarding. Dit geldt ook als de eerste rolzitting maanden in het verschiet ligt. De gedaagde heeft er mogelijk belang bij om de inhoudelijke procedure eerder te laten beginnen en kan dan anticiperen.

Anticipatie is het vervroegen van de (eerste) rechtsdag door de gedagvaarde partij (artikel 126 Rv). Anticipatie geschiedt bij deurwaardersexploot. Anticipatie is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep mogelijk.[1] De gedagvaarde partij moet het exploot vervolgens aanbrengen bij het desbetreffende gerecht.

In hoger beroep bevat de appeldagvaarding meestal niet de grieven. Anticipeert geïntimeerde, dan dwingt hij appellant om zijn memorie van grieven eerder in te dienen. Als geïntimeerde het anticipatie-exploot (en de appeldagvaarding) aanbrengt en appellant vervolgens geen advocaat stelt, dan kan geïntimeerde het gerechtshof verzoeken om verval van instantie te verlenen. Het gerechtshof is echter verplicht om appellant een laatste termijn te geven om alsnog in de procedure te verschijnen.[2] Deze termijn wordt geregistreerd op de rol. Verschijnt appellant wederom niet, dan wordt appellant ontslagen van instantie. Dit is funest in hoger beroep, omdat de hoger beroepsprocedure daarmee ten einde komt. Herstel is meestal niet meer mogelijk. De appeltermijn zal in het merendeel van de gevallen al verstreken zijn en het vonnis in eerste aanleg is onherroepelijk.

Recent oordeelde de Hoge Raad over een dergelijke casus.[3] In deze casus vervroegde geïntimeerde bij anticipatie-exploot van 23 november 2020 de eerste rolzitting van 9 november 2021 naar 8 december 2020. Het anticipatie-exploot werd betekend op het kantooradres van de advocaten van appellanten. Geïntimeerde bracht de appeldagvaarding en het anticipatie-exploot aan bij het hof. Op de rolzitting van 8 december 2020 verschenen appellanten niet (er stelde zich geen advocaat namens appellanten). Het hof stelde appellanten in de gelegenheid om op de zitting van 22 december 2020 alsnog te verschijnen. Ook toen verschenen zij niet. Op 22 januari 2021 stelde zich wel een advocaat. Het gerechtshof oordeelde dat dit te laat was en ontsloeg geïntimeerde van instantie.[4]

Appellanten gingen met succes in cassatie. Het hof had de advocaten, die in de appeldagvaarding vermeld staan, actief moeten informeren. Dat deed het hof niet. Omdat een partij zich doorgaans niet bewust is van dit verzuim, heeft hij geen reden om de rol te raadplegen, voor zover zij daartoe al toegang heeft, om te bezien of gelegenheid is gegeven tot herstel. Om dezelfde reden kan niet worden verwacht dat de partij navraag doet bij de griffie of de wederpartij. Het gerechtshof kon daarom niet volstaan met het enkel op de rol aantekenen van de hersteltermijn om alsnog advocaat te stellen. Omdat de partij die het aangaat daarmee niet daadwerkelijk in kennis is gesteld van de herstelmogelijkheid, wordt geen reële gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. Dat verdraagt zich niet met de eisen van een behoorlijke rechtspleging en met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de Hoge Raad. [5] Daarmee is het een principiële uitspraak van de Hoge Raad.

Het opvallende in deze casus is dat de anticipatie-exploten (want meerdere appellanten) zijn betekend aan het kantoor van de advocaten die de appeldagvaarding lieten betekenen. Deze advocaten waren dus op de hoogte van de anticipatie. Dat zij zich niet stelden op de vervroegde roldatum kan bewust zijn geweest. Mogelijk wilden ze wat extra tijd winnen. Er was immers op lange termijn gedagvaard. Als dit het geval is, dan wisten ze waarschijnlijk dat ze nog een uitstel van twee weken zouden krijgen. Waarom ze zich niet stelden op 22 december 2020 blijkt niet uit de uitspraken.

De Hoge Raad toont zich onverwacht coulant met zijn oordeel dat het hof de hersteltermijn aan de advocaten had moeten meedelen. De advocaten in kwestie waren immers op de hoogte van de datum waartegen appellanten zijn opgeroepen. Dat zij kennelijk niet in het roljournaal keken na de rolzitting van 8 december 2020, lijkt me een omstandigheid die voor hun rekening en risico komt. Ik zou denken dat sprake is van een beroepsfout. Maar niets blijkt minder waar. Het is het gerechtshof dat een fout maakte, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad beperkt zijn oordeel niet tot de appelprocedure. Dit roept de vraag op in welke andere gevallen de niet verschenen partij actief moet worden geïnformeerd over de stand van zaken in een procedure.

Voor de hand ligt de situatie dat gedaagde in eerste aanleg anticipeert en (de advocaat of gemachtigde van) eiser zich niet stelt in de procedure.

Voor verstek (in eerste aanleg en in hoger beroep) geldt mijns inziens dezelfde verplichting voor de rechtbanken en gerechtshoven. Na de eerste rolzitting wordt de procedure aangehouden voor de betaling van het griffierecht.[6] Ook dan weet de gedaagde/geïntimeerde dat hij is opgeroepen voor een rolzitting die vervolgens op grond van een wettelijke bepaling wordt verwezen naar een latere roldatum.[7] Kortom, een soortgelijk situatie. Van de niet verschenen gedaagde/geïntimeerde hoeft dan ook niet verwacht worden dat hij c.q. zijn advocaat de rol observeert. Ook hier geldt de informatieplicht van het gerecht.

Hetzelfde geldt als de kantonrechter de procedure verwijst naar de sector civiel van de rechtbank en vice versa. Ook in die gevallen moet de rechter waarnaar de procedure is verwezen de niet verschenen partij actief informeren over de voortgang van de procedure.

Voor al deze situaties in eerste aanleg en in hoger beroep moet de griffier een brief sturen. Al met al een behoorlijke toename van de werkdruk op de toch al zo zwaar belaste griffies.[8] Ook zullen de kosten stijgen. Daar zullen de gerechten niet blij mee zijn. Maar ook zij zullen zich moeten conformeren aan deze principiële uitspraak. Principes kosten tijd (werkdruk) en geld.

Deze column is afgesloten op 1 mei 2023.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Principes verhogen de werkdruk“, BER 2023, afl. 4, p. 28-29.


[1] Artikel 353 lid 1 Rv juncto artikel 126 Rv.

[2] Artikel 127 lid 2 Rv juncto artikel 123 lid 1 Rv.

[3] HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1387.

[4] Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1234.

[5] HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1387, r.o. 4.2.2.

[6] Artikel 127a Rv juncto artikel 3 lid 3 Wgbz.

[7] Al zijn er rechters op de eerste rolzitting direct verstekvonnis wijzen en de procedure niet aanhouden.

[8] De Rechtspraak, Jaarplan 2023, p. 30.

[Column] Principes verhogen de werkdruk

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Sinds 1 september 2017 kan de civiele rechter mondeling einduitspraak doen op grond van artikel 30p Rv. Voorwaarde voor het doen van een mondelinge uitspraak is dat alle procespartijen op de zitting zijn verschenen. Van de mondelinge uitspraak maakt de rechter proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt binnen twee weken ter beschikking gesteld aan partijen.

Het mondeling eindvonnis is bedoeld voor zaken die zich daarvoor lenen en het moet in het belang van partijen zijn. Een rechter zal geen mondeling vonnis wijzen als hij de zaak daarvoor niet geschikt acht, bijvoorbeeld omdat deze complex is of meer aandacht behoeft. Het is niet de bedoeling om in ingewikkelde zaken mondeling uitspraak te doen.[1]

In het proces-verbaal hoeven enkel de overwegingen en de beslissing te staan. De feiten en het verweer hoeven geen onderdeel te zijn van het proces-verbaal. Hiermee ligt de lat lager dan de vereisten die de Hoge Raad formuleerde voor schriftelijke vonnissen:

“[…] de grondbeginselen van een goede procesorde waartoe behoort dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken.” [2]

De mondelinge einduitspraak kon de eerste jaren niet op veel populariteit rekenen.[3] De laatste tijd gaan er steeds meer stemmen op om het mondelinge vonnis in te zetten in de strijd tegen de te lange doorlooptijden bij de Rechtspraak.[4] Onder andere het Jaarplan 2023 van de Rechtspraak bestempelt het mondelinge vonnis als instrument om de doorlooptijd van procedures te verkorten.[5]

Het bestrijden van achterstanden bij de Rechtspraak is echter geen doel van het mondelinge vonnis. De mogelijkheid van het mondelinge vonnis is in het leven geroepen om tegemoet te komen aan behoeften van partijen en niet voor het verkorten van doorlooptijden.[6] Of het mondelinge vonnis ook daadwerkelijk tot tijdwinst c.q. verlichting van de werkdruk leidt, is tot op heden niet onderzocht. Het is slechts een aanname. De tijdwinst voor de rechtspraak moet dan ook niet worden overschat.[7]

In de juridische literatuur is een verhitte discussie gaande over de vraag of het mondelinge vonnis ook kan worden ingezet in complexe zaken om zodoende de doorlooptijden van rechtszaken te verkorten. Messer en Van Meegen[8] breken hiervoor al enige jaren een lans. Met name Messer werpt zich op als pleitbezorger van het mondelinge eindvonnis in complexe zaken.[9] Ahsmann & Hofhuis[10] en Van der Kraats & Schoenaker[11] zijn geen voorstander van de plannen van Messer.

Ik deel de mening dat het mondelinge vonnis niet als management instrument moet worden ingezet om doorlooptijden te verkorten. Als wordt gesproken over doorlooptijden, werkdruk en tijdwinst dan kijken de voorstanders enkel naar de procedure in eerste aanleg. Wat veelal wordt ‘vergeten’, is dat een proces-verbaal van een mondeling vonnis beperkter is dan een schriftelijk vonnis en dat enkel de gronden en de beslissing hoeven te worden opgenomen. De feiten en het verweer maken hier veelal geen onderdeel van uit. En daar wringt de schoen.

Hoe begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar is een mondeling vonnis als de feiten en het verweer ontbreken of slechts summier zijn weergegeven in het proces-verbaal? De vraag stellen, is hem beantwoorden. Zoals A-G De Bock terecht opmerkt, is een goed overzicht van de vaststaande feiten van cruciaal belang voor de juiste oordeelsvorming en het ontbreken van helderheid over de feitelijke gang van zaken is een recept voor onrechtvaardige of ondeugdelijke rechterlijke beslissingen.[12] Feitelijk worden de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partijen gedwongen om in hoger beroep te gaan om een begrijpelijk, controleerbaar en goed gemotiveerd oordeel te krijgen. Dit zal naar verwachting leiden tot een hausse aan hoger beroepen die te voorkomen waren. En dat terwijl  de gerechtshoven al kampen met grote achterstanden en personeelstekorten. De gewonnen tijd in eerste aanleg, als daar al sprake van is, wordt op die manier dubbel en dwars teniet gedaan. De roep om mondeling uitspraak te doen in complexe zaken is kortzichtig en verplaatst het probleem naar de gerechtshoven.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt“, BER 2023, afl. 2, p. 20-21.


[1] Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 2014/15, 34 318,  nr. 6, p. 6-7 en Mondelinge behandeling wetsvoorstel 34059 in de Eerste Kamer op 5 juli 2016, https://www.eerstekamer.nl/verslag/20160705/verslag.

[2] HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986 (Vredo/Veenhuis). Hier is een citaat opgenomen en dus inclusief typefouten.

[3] K.G.F. van der Kraats, De mondelinge uitspraak – dat smaakt naar méér, TCR 2019, afl. 1, p. 17.

[4] E.A. Messer, Het mondelinge vonnis in civiele zaken: Pippi Langkous revisited, AA 2022, afl. 5, p. 420-422, M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis, Mondeling vonnis in complexe civiele zaken: niet doen!, AA 2022, afl. 6, p. 484-486 en nawoord van Messer op p.487-488 en K.G.F. van der Kraats en M.M.J. Schoenaker, Mondelinge einduitspraak in civiele zaken; ter overdenking, AA 2022, afl. 10, p. 750-754. 

[5] De Rechtspraak, Jaarplan 2023, p. 21.

[6] K.G.F. van der Kraats 2019, p. 20.

[7] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022, p. 753.

[8] H.J.H. van Meegen, Mondelinge uitspraak: een onderschatte kans?, Trema 2018, nr. 6.

[9] E.A. Messer 2022 en Rechtspraak.nl, Mondeling uitspraak doen: draagt bij aan tijdige rechtspraak, https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Kwaliteit-van-de-rechtspraak/Paginas/mondeling-uitspraak-is-best-spannend.aspx (geraadpleegd op 7 februari 2023). Van Meegen citeert Messer in H.J.H. van Meegen 2018.

[10] M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis 2022.

[11] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022.

[12] Concl. A-G R.H. de Bock, ECLI:NL:PHR:2022:216, onder 1.12, bij HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1034.

 

[Annotatie] Tuchtrechter legt straffen op zonder wettelijke grondslag

[Annotatie] Tuchtrechter legt straffen op zonder wettelijke grondslag

Instantie Gerechtshof Amsterdam (gerechtsdeurwaarders)

Datum uitspraak 27 december 2022

ECLI ECLI:NL:GHAMS:2022:3620

Onderwerp tuchtrecht gerechtsdeurwaarders

Citeertitel TT 2023/8, met noot van mr. J.M. Veldhuis

Samenvatting

De onderliggende zaak is een huurzaak die door het kantoor van de beklaagde toegevoegd gerechtsdeurwaarder is behandeld. Klager is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft executoriaal
beslag gelegd op de AOW-uitkering van de huurder. De klachten zijn dat (i) in het executietraject geen rekening is gehouden met een huurbetaling, (ii) de specificaties van het deurwaarderskantoor niet consistent en onduidelijk zijn en (iii) de beslagvrije voet verkeerd is berekend. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders acht alle drie de klachten gegrond en schorst de toegevoegd gerechtsdeurwaarder voor twee weken. Het hof acht de klachtonderdelen specificatie kosten en het verkeerd vast stellen van de beslagvrije voet, bewezen. Het hof legt als maatregel een berisping op. In een overweging ten overvloede wijst het hof erop dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders een toegevoegd gerechtsdeurwaarder helemaal niet kan schorsen.

Inleiding

Het interessante van de uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hof) van 27 december 2022 is niet het handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, maar de in eerste aanleg opgelegde tuchtmaatregel en de overweging ten overvloede van het Hof. Deze overweging was aanleiding om jurisprudentie- en literatuuronderzoek te doen. Om deze overweging goed te kunnen plaatsen, ga ik na deze inleiding kort in op de verschillende typen gerechtsdeurwaarders, het tuchtrecht en de tuchtmaatregelen. Vervolgens bespreek ik de kwestie in eerste aanleg en hoger beroep, waarna ik mijn onderzoek bespreek.

Soorten deurwaarders

Naast de term gerechtsdeurwaarder kent de Gerechtsdeurwaarderswet ook de termen toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

De gerechtsdeurwaarder voldoet aan alle opleidingsvereisten, heeft de verplichte stage afgerond en is benoemd bij koninklijk besluit.

Een toegevoegd gerechtsdeurwaarder is bij de gerechtsdeurwaarder, aan wie hij is toegevoegd, werkzaam op kantoor. Hij verricht onder verantwoordelijkheid en toezicht van deze gerechtsdeurwaarder namens hem de ambtshandelingen waartoe de gerechtsdeurwaarder bevoegd is.[1]

Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder is degene die met goed gevolg de deurwaardersopleiding heeft doorlopen en voor zijn stage is toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder. Hij staat onder verantwoordelijkheid en toezicht van een gerechtsdeurwaarder en is bij de gerechtsdeurwaarder werkzaam op kantoor.[2]

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders

Tuchtklachten tegen gerechtsdeurwaarders worden in eerste aanleg behandeld door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders (kamer) is onderdeel van de rechtbank Amsterdam. Tegen een beslissing van de kamer staat hoger beroep open bij het Hof. Tegen beslissingen van het Hof staat geen cassatieberoep open, behalve cassatie in het belang der wet.[3]

Tuchtmaatregelen

De Gerechtsdeurwaarderswet kent verschillende tuchtmaatregelen. Deze staan in art. 43 Gerechtsdeurwaarderswet en zijn:

  1. waarschuwing;
  2. berisping;
  3. geldboete;
  4. ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder;
  5. schorsing van maximaal één jaar;
  6. ontzetting uit het ambt.

Een geldboete kan gelijktijdig met een andere maatregel worden opgelegd.[4] De Gerechtsdeurwaarderswet kent vreemd genoeg niet de mogelijkheid om tuchtmaatregelen voorwaardelijk op te leggen.

Opgelegde tuchtmaatregelen worden bijgehouden in het register voor gerechtsdeurwaarders.[5]

Hoger beroep heeft schorsende werking voor wat betreft de opgelegde tuchtmaatregel.[6]

Voor toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt dat zij alleen een waarschuwing, berisping en/of een geldboete opgelegd kunnen krijgen. De reden hiervan is dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet worden benoemd.[7] Het is dus feitelijk onmogelijk om een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder te schorsen of uit zijn ambt te ontzetten. Wel kan hen als tuchtmaatregel worden opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om voor een periode van maximaal tien jaar op te treden als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.[8]

Eerste aanleg

Klager is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder legde beslag op de AOW-uitkering van de klager. Echter, voordat het vonnis werd gewezen, had de klager de achterstallige huur al betaald. De klager verweet de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (i) dat hij geen rekening hield met deze betaling, (ii) onduidelijkheid in de specificaties van de kosten en (iii) dat de beslagvrije voet niet juist was berekend. De kamer achtte alle drie de klachtonderdelen gegrond. De kamer legde de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een schorsing op van twee weken.[9]

Hoger beroep

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder ging in hoger beroep. Het Hof meent dat alleen de klachten over de onduidelijke specificatie van de kosten en de onjuiste berekening van de beslagvrije voet gegrond waren.

Uit de uitspraak blijkt niet of het hoger beroep zich ook richtte tegen het opleggen van de schorsing an sich. Het hof overweegt in r.o. 5.11:

“Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van artikel 49 lid 1 onder b. Gdw kan aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 43 lid 2 onder a. (waarschuwing), b. (berisping) en c. (geldboete) Gdw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, maar niet de maatregel onder e. (schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar). Schorsing van een toegevoegd deurwaarder is dus niet mogelijk.”

Incident?

Er is dus een tuchtmaatregel opgelegd waarvoor de Gerechtsdeurwaarderswet geen basis biedt en die dus niet opgelegd had mogen worden. Naar aanleiding van bovenstaande uitspraak heb ik onderzoek gedaan. Uit de jurisprudentie blijkt dat schorsing van toegevoegd gerechtsdeurwaarders vaker voorkomt. De door mij gevonden zaken waar de kamer een toegevoegd gerechtsdeurwaarder schorst, zijn:

  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 12 december 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:240;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 25 april 2017, ECLI:NL:TGDKG:2017:75;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 19 juni 2018, ECLI:NL:TGDKG:2017:232;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 21 september 2021, ECLI:NL:TGDKG:2021:141;
  • Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

Bovenstaande casus is dus geen incident. En dat is zorgelijk. Dit betekent dat er vijf toegevoegd gerechtsdeurwaarders zijn die onrechtmatig zijn geschorst door de kamer.

Voor zover mij bekend, is alleen van de laatste drie uitspraken van de kamer hoger beroep ingesteld.[10] In alle drie de gevallen was het beroep (deels) succesvol. Omdat hoger beroep schorsende werking heeft, hebben deze drie toegevoegd gerechtsdeurwaarders hun schorsing uiteindelijk niet uitgezeten.

Dit is anders voor de twee toegevoegd gerechtsdeurwaarders uit de uitspraken uit 2014 en 2017. Zij zijn geschorst geweest, terwijl dit op basis van de Gerechtsdeurwaarderswet niet mogelijk is. En dat is zuur. Met name voor betreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarders, maar ook voor het aanzien van de beroepsgroep. Het is immers niet uit te leggen dat een tuchtrechter tuchtmaatregelen oplegt die geen wettelijke basis hebben.

Sinds de zomer van 2022 lijkt het Hof zich bewust te zijn van het onterecht schorsen van toegevoegd gerechtsdeurwaarders. Het Hof gebruikte de hierboven geciteerde rechtsoverweging namelijk ook in zijn uitspraak 23 augustus 2022.[11] Gezien deze twee terechtwijzingen van het Hof mag men er toch vanuit gaan dat de kamer artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderwet inmiddels hoog in het vaandel heeft staan.

En de beslissingen uit 2014 en 2017? Kan hiertegen nog een rechtsmiddel worden ingesteld?

De Gerechtsdeurwaarderswet sluit het rechtsmiddel cassatie, behoudens cassatie in het belang der wet, uit. Al zou de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in tuchtzaken van notarissen soelaas kunnen bieden.[12] Het probleem voor deze twee beslissingen is echter dat de termijn om cassatieberoep in te stellen inmiddels ruimschoots is verstreken.[13]

De Gerechtsdeurwaarderswet biedt wel de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen.[14] Is dat een optie voor de beslissingen uit 2014 en 2017? Nee, want cassatie in het belang der wet heeft alleen invloed op toekomstige zaken. Het brengt geen verandering in de beslissing in de zaak waarvan cassatie in het belang der wet is ingesteld. Dit nog afgezien van de vraag of de Procureur-Generaal, die verzoeken om cassatie in belang der wet beoordeeld, zal beslissen dat deze zaken geschikt zijn voor cassatie in het belang der wet.

Een laatste optie is de mogelijkheid van herziening van een onherroepelijke uitspraak. Probleem is echter dat de Gerechtsdeurwaarderswet hierin niet voorziet. Herzieningsjurisprudentie in tuchtzaken van gerechtsdeurwaarders is mij niet bekend. Maar dat betekent niet dat het niet mogelijk is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) constateerde in 2017 dat enkele tuchtcolleges herziening mogelijk achten, ondanks het ontbreken van en wettelijke regeling. De CBb noemt het veterinair beroepscollege, het hof van discipline en (de notariskamer van) het gerechtshof Amsterdam bij naam. De uitspraak uit 2017 betrof een herzieningsverzoek in een accountantstuchtrechtzaak. Algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht maken dat, aldus het CBb, in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden tuchtuitspraak. Het CBb komt voorts tot de conclusie dat slechts degene over wie is geklaagd, het recht van herziening toekomt (en dus niet de klager).[15] Het opleggen van een tuchtmaatregel waarvoor geen wettelijke basis is, rechtvaardigt mijns inziens een herzieningsverzoek van desbetreffende toegevoegd gerechtsdeurwaarder.

mr. J.M. Veldhuis, advocaat bij NexaVelo Advocaten in Utrecht

Download artikel


[1] Artikel 27 Gerechtsdeurwaarderswet.

[2] Artikel 25 Gerechtsdeurwaarderswet.

[3] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[4] Artikel 43 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet.

[5] Artikel 1a lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet.

[6] Artikel 45 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet.

[7] Kamerstukken II 2014-15, 34 047, nr. 3, p. 37-38.

[8] Artikel 49 lid 1 sub b Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 49 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.

[9] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 17 januari 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:6.

[10] Hof Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2018, Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440 en Hof Amsterdam 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3620.

[11] Hof Amsterdam 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2440, r.o. 5.26.

[12] HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:223.

[13] Artikel 45 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 426 lid 2 Rv.

[14] Artikel 34 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 78 lid 1 Wet RO.

[15] College van Beroep voor het bedrijfsleven 21 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:71, TT 2017/ 9 m.nt. M.G. Kelder, College van Beroep voor het bedrijfsleven 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:202 en College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:210.

[Column] Principes verhogen de werkdruk

[Column] Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding

Is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. De Hoge Raad bepaalde recent dat hier coulant mee moet worden omgegaan. Dit is echter nog niet altijd staande praktijk, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt.]

Als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. Als een derde zich verzet tegen de executie van een vonnis en een executiegeschil start, dan moet hij executant en geëxecuteerde dagvaarden.[1] Deze regel staat al meer dan een eeuw in de wet. Er is dus sprake van een door de wet geregelde processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dagvaardt eiser enkel de executant, dan volgt over het algemeen niet-ontvankelijkheid.

Het komt geregeld voor dat een derde die een executiegeschil in kort geding start alleen de executant dagvaardt en niet de geëxecuteerde. Vaak verklaart de voorzieningenrechter eiser dan niet-ontvankelijk.[2]

In het arrest van 10 maart 2017[3] oordeelt de Hoge Raad dat de rechter eiser/derde, al dan niet ambtshalve[4], een herstelmogelijkheid moet bieden als sprake is van ondeelbare rechtsverhouding en niet alle partijen bij die rechtsverhouding zijn in rechte betrokken. Deze herstelmogelijkheid bestaat eruit dat eiser alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de ontbrekende personen op te roepen op grond van artikel 118 Rv.[5], [6] Deze zaak betrof een bodemprocedure.

Mijn ervaring is dat de voorzieningenrechter na 10 maart 2017 in kort geding geen mogelijkheid tot herstel biedt na een beroep op de exceptio plurium litis consortium. De rechter verklaarde de wederpartij niet-ontvankelijk. Dit was een prima resultaat voor mijn cliënt, maar ik had verwacht dat de mogelijkheid tot herstel in ieder geval onderdeel zou zijn van het debat ter zitting. Uit jurisprudentieonderzoek blijkt dat de mogelijkheid van herstel wel vaker niet wordt geboden in kort geding.[7] Het waarom blijkt niet uit de uitspraken. Is het vanwege de spoedeisendheid? Geldt voor executiegeschillen in kort geding een uitzondering die ik niet ken? Is het omdat het een voorlopige voorziening betreft die geen gezag van gewijsde kan krijgen? Of doen ze het niet, omdat dit verweer pas op zitting bekend wordt en het aanhouden van de zitting tot een later tijdstip ongewenst is (zittingscapaciteit)?

Alle reden om hier verder in te duiken met als doel om er te zijner tijd een artikel over te schrijven. Een antwoord vond ik niet. Ook de Asser serie bood geen soelaas. Daar komt men niet verder dan dat moet worden aangenomen dat de derde niet-ontvankelijk is als hij niet zowel de geëxecuteerde als de executant dagvaardt. Men maakt geen melding van het arrest van 10 maart 2017.[8]

Voordat ik aan het schrijven van mijn artikel toekwam, maaide de Hoge Raad het gras voor m’n voeten weg. Op 9 september 2022 beantwoordde de Hoge Raad de vraag of in kort geding ook de mogelijkheid tot herstel moet worden geboden. De situatie was als volgt. De eiser in kort geding was één partij vergeten te dagvaarden en het hof bood niet de gelegenheid om dit alsnog te doen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof eiser de gelegenheid had moeten geven die partij alsnog in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door het hof te stellen termijn.[9]

Daarmee lijkt het duidelijk. Ook in kort geding moet de mogelijkheid tot herstel worden geboden als niet alle partijen bij een ondeelbare rechtsverhouding in rechte zijn betrokken. Dit moet ambtshalve gebeuren en dus is een beroep op de exceptio plurium litis consortium niet nodig (al is dat het wel handig om de rechter hier op te wijzen).

Er zijn logischerwijs weinig gepubliceerde uitspraken over de processueel ondeelbare rechtsverhouding van na 9 september 2022. Maar toch lijkt de praktijk weerbarstig. In kort geding past men soms nog steeds de oude regel toe en volgt direct niet-ontvankelijkheid als niet alle partijen bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding zijn gedagvaard. Een voorbeeld hiervan is het vonnis van de voorzieningenrechter Limburg van 10 oktober 2022.[10] Opvallend is dat dezelfde rechter in een bodemprocedure van eerder dat jaar wel de mogelijkheid van herstel biedt.[11] Het gaat gelukkig niet altijd fout, zoals het hof Arnhem-Leeuwarden aantoont.[12]

Het is duidelijk hoe het moet. Alleen is het nog niet altijd tot de werkvloer doorgedrongen. En dat is wel van belang in het kader van de rechtszekerheid.

Dit artikel is afgesloten op 11 november 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding“, BER 2022, afl. 8, p. 21-22.


[1] Artikel 438 lid 6 Rv. Tot 1 oktober 2020 stond dit in artikel 438 lid 5 Rv.

[2] Enkele voorbeelden hiervan zijn Hof Arnhem 12 november 1929, ECLI:NL:GHARN:1929:25; Rb. Almelo 7 december 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY6440; Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BP3792 en Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6953.

[3] Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.

[4] Zo ook: Hof ’s-Hertogenbosch 24 april 1958, ECLI:NL:GHSHE:1958:43.

[5] In Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7452 werd deze mogelijkheid ook geboden aan de derde die niet alle benodigde partijen had gedagvaard. Zo ook Hof Amsterdam 15 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7374.

[6] Artikel 118 Rv is bedoeld voor gevallen waarin het voor de beslissing over de rechtsbetrekking noodzakelijk is of zinvol is om een partij in het geding te betrekken (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).

[7] Rb. Limburg 3 september 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:6567 en Rb. Overijssel 20 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1837.

[8] Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/198.

[9] Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1173, NJ 2022, 293.

[10] Rb Limburg 13 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8045, r.o. 4.5.

[11] Rb Limburg 25 mei 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:4151, r.o. 4.3.

[12] Hof Arnhem-Leeuwarden 20 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8115, r.o. 3.2.

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Wat zijn griffierechten?

Griffierecht (ook wel bekend als vastrecht) is een bedrag dat een procespartij moet betalen voordat hij mag deelnemen aan een procedure.

Normaliter verhoogt de minister de civiele griffierechten jaarlijks. Maar voor 2023 maakt minister Weerwind een uitzondering. In plaats van de griffierechten te verhogen met het consumentenindexcijfer van juli 2022 (10,29%), blijven de griffierechten op het niveau van 2022. De reden hiervoor is de aanstaande Wet verlaging griffierechten.

Wet verlaging griffierechten

Deze wet (nu nog een wetsvoorstel) ziet op het aanpassen van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (‘Wgbz’). In de Wgbz staan de regels over wie griffierecht verschuldigd is, voor welke proceshandeling je griffierecht verschuldigd bent en het heffen, innen en bezwaar maken tegen griffierechten.

Het plan is om de griffierechten voor alle categorieën met 25% te verlagen. Dus ook voor de categorie vorderingen van meer dan € 100.000. Vooruitlopend op deze verlaging vindt de minister het onwenselijk dat de griffierechten in relatief korte tijd twee keer flink worden gewijzigd.

Inwerkingtreding

Het plan was om Wet verlaging griffierechten per 1 januari 2024 in werking te laten treden. Maar om de gevolgen van de verlaging budgetneutraal te kunnen realiseren, is deze datum verzet naar 1 april 2024.

Kamerlid Van Nispen (SP) is het hier niet mee eens, omdat de verbetering van de toegang tot het recht dan langer op zich laat wachten. Daarom diende hij op 7 december 2022 een motie in. Met deze motie wil hij ervoor zorgen dat de Wet verlaging griffierechten alsnog op 1 januari 2024 in werking treedt. De stemming over deze motie is op dinsdag 13 december a.s.

Meer weten?

Wil je meer weten over griffierechten en de Wgbz? Lees dan mijn blogs  Griffierecht: welke partijen betalen geen griffierecht?, Griffierecht: voor welke proceshandelingen niet verschuldigd? en Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

[Column] Principes verhogen de werkdruk

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger”. Yeah right!

Download artikel

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger” is de titel van een opinie artikel in NRC van 15 februari 2022[1] van de hand van Alexander de Savornin Lohman. [2] Een pakkende titel die maakt dat je het artikel wil lezen. Helemaal toen bleek dat het artikel tot Kamervragen heeft geleid.[3] Soms ben ik kritisch op de Rechtspraak, maar dit leek me wel een heel boude uitspraak en een goede reden om dit artikel aan nader onderzoek te onderwerpen.

De strekking van de opinie is dat rechters in incassoprocedures, waarin de schuldenaar verstek laat gaan, zich niets aantrekken van de mogelijk penibele financiële situatie van de voor de rechter onbekende en niet in de procedure verschenen schuldenaar-gedaagde. Hierdoor faciliteert de rechter dat de zwakkeren in de samenleving nog meer in de schuldenproblemen komen. De Savornin Lohman klaagt verder dat de rechters de verstekzaken kil en onpersoonlijk afhandelen. Dit zou gebeuren op een manier waar veel partijen, zoals deurwaarders, incassobureaus, schuldopkopers en schuldhulpverleners, fors aan zouden verdienen. Ook de rechtbanken zouden er goed aan verdienen, omdat de kosten van een verstekzaak ongeveer 10% is van het laagste griffierecht. Kortom, de rechters zijn the bad guys en de incassoprocedure zou anders moeten worden ingericht.

De hierna te bespreken oplossing van De Savornin Lohman gaat uit van de foutieve aanname dat het doel van de Rechtspraak is “om maatschappelijk zwakkeren te beschermen tegen de sterkeren”. Echter, de missie van de Rechtspraak luidt: “De Rechtspraak beschermt rechten en vrijheden, komt op voor de democratische rechtsstaat, zorgt voor een goede toepassing van het recht en voor beslissingen door onafhankelijke, onpartijdige, integere en deskundige rechters.” [4] Daarmee kan de opinie meteen al de prullenbak in.

De Savornin Lohman, toch een oud-advocaat, lijkt te vergeten dat rechters weinig anders kunnen doen dan het toepassen van het recht op de aan hen voorgelegde casus. Het is niet hun taak om (ambtshalve) de financiële doopceel te lichten van iedere gedaagde in incassozaken die verstek laat gaan, om te bezien of er bemiddeld kan worden. Dat zal de Rechtspraak ook niet willen, omdat dit – net als bij de verplichte betalingsregeling[5] – leidt tot extra werk en daarop zit men niet te wachten. Er dienen immers doorlooptijden te worden verkort.

De oplossing die De Savornin Lohman aandraagt, is tweeledig. Ten eerste moet de eiser bij het aanhangig maken van een incassozaak al gedetailleerde informatie aan de rechtbank verschaffen. Denk aan informatie over het ontstaan van de schuld, de schuldhistorie van de schuldenaar en de mogelijkheden van de schuldenaar om de schuld af te lossen. Op basis van deze informatie kan de rechtbank vroegtijdig problematische schulden signaleren en met partijen in overleg treden over een oplossing. Ten tweede moet de rechter de mogelijkheid krijgen om een betalingsregeling op te leggen.

Dit klinkt aardig, maar hoe kan de schuldeiser weten wat de schuldhistorie en de aflossingscapaciteit is van een schuldenaar. Dat de overheid deze informatie ter beschikking heeft, kan ik me nog wel voorstellen. Maar de overheid vaardigt meestal zelf een dwangbevel uit en maakt de gang naar de civiele rechter niet.[6] Een natuurlijk persoon zal die informatie in het gros van de gevallen niet verstrekken aan zijn schuldeiser. Als hij al reageert op aanmaningen. In de opinie wordt dit verder niet toegelicht.

Dit brengt me bij het grootste probleem van problematische schulden. Zoals ook wordt onderkent in de opinie, laten de meeste schuldenaren-gedaagden verstek gaan. Uit onderzoek blijkt dat 70-80% van de schuldenaren verstek laat gaan in incassozaken.[7] Het is dus van het grootste belang dat minder schuldenaren verstek laten gaan. Dit is de achilleshiel van het slagen van het voorstel van De Savornin Lohman. Hoe dit te bewerkstelligen laat hij echter in het midden. Ook gaat hij eraan voorbij dat de Rechtspraak dit probleem onderkent[8] en dat de KBvG, in opdracht van de Rechtspraak, een incassodagvaarding heeft ontwikkeld die goed te begrijpen is.[9]

Verder bepleit De Savornin Lohman dat rechters de mogelijkheid moeten krijgen om schuldeisers een betalingsregeling op te leggen en dat het niet maatschappelijk verantwoord is dat artikel 6:29 BW de rechter deze bevoegdheid ontzegt.[10] Dit idee is mosterd na de maaltijd, omdat voormalig minister Dekker (Rechtsbescherming) al in juni 2021 toezegde om een wetsvoorstel zal voor te bereiden die het mogelijk maakt dat rechters betalingsregelingen opleggen.[11]

Dit alles overziend, blijft het onduidelijk wat het doel van de opinie is anders dan het generen van media-aandacht. De toonzetting nodigt in ieder geval niet uit om samen met het Center for Sustainable Justice naar oplossingen te zoeken. Ook op inhoudelijk vlak houdt het niet over. De voorstellen zijn gebaseerd op een verkeerd uitgangspunt, zijn praktisch onhaalbaar of zijn al in voorbereiding. En juist voor het grootste probleem (men laat verstek gaan) wordt geen oplossing aangedragen. Met deze opinie zetten De Savornin Lohman en het Center for Sustainable Justice zichzelf buitenspel.

Dit artikel is afgerond op 23 februari 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechters maken de schulden van zwakkeren juist erger”. Yeah right!, BER 2022, afl. 2, p. 20-21.


[1] NRC 15 februari 2022, ‘Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger’, https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/15/rechters-maken-schulden-van-de-zwakkeren-juist-erger-a4089449.

[2] De Savorin Lohman is medeoprichter van het Center for Sustainable Justice, zo staat bij het artikel vermeld. Het Center bestaat uit twee man en een raad van advies, die zich inzetten voor duurzame rechtspraak in de wereld. Meer informatie: https://www.sustainablejustice.org/index.php?id=welkom&taal=ned.

[3] Zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2022Z03213&did=2022D06748.

[4] Https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Paginas/mva.aspx.

[5] J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel, BER 2021/6, p. 25-26.

[6] De overheid als schuldeiser is een ander probleem dat aandacht behoeft. Zie hierover mijn column ‘De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap’, BER 2021/7-8, p. 41.

[7] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[8] Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak, februari 2019.

[9] KBvG 22 december 2021, Nieuwe dagvaarding in begrijpelijke taal klaar voor gebruik, https://www.kbvg.nl/nieuws-en-opinie/kbvg-nieuws/nieuwe-incassodagvaarding-in-begrijpelijke-taal-klaar-voor-gebruik.

[10] Artikel 6:29 BW luidt: “De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.”

[11] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 4.

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Griffierecht 2022

Wat is griffierecht?

Griffierecht (ook wel bekend als vastrecht) zijn de kosten die een procespartij bij de start van de procedure moet betalen. Betaal je het griffierecht niet of niet op tijd, dan bestaat de kans dat de rechtbank je verzoek of vordering niet in behandeling neemt.

Wanneer wel/geen griffierecht?

Voor burgerlijke (civiele) zaken regelt de Wet griffierechten burgerlijke zaken (‘Wgbz’) wanneer iemand wel en wanneer geen griffierecht hoeft te betalen. Niet iedereen is namelijk griffierecht verschuldigd.

Over de situaties dat geen griffierecht verschuldigd is, schreef ik al eerder een tweetal blogs. Het eerste blog heet Griffierecht: welke partijen betalen geen griffierecht?. Het tweede blog heeft als titel Griffierecht: voor welke proceshandelingen niet verschuldigd?

Tarieven 2022

Er zijn twee categorieën griffierecht, namelijk voor de sector kanton en voor de sector civiel. Globaal kan je zeggen dat de sector kanton vorderingen tot € 25.000 behandelt en de sector civiel vordering van meer dan € 25.000. Meer informatie hierover lees je in mijn blog De competentiegrens: bij welke rechter moet je zijn.

Kantonrechter

niet-natuurlijke personennatuurlijke personenonvermogenden
Zaken of verzoek van onbepaalde waarde of waarde van maximaal € 500€ 128€ 86€ 86
Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500€ 322€ 244€ 86
Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500€ 365€ 244€ 86
Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000€ 487€ 244€ 86
Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500€ 514€ 244€ 86
Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 12.500€ 1.384€ 693€ 86
Aktes€ 134€ 134€ 134
Tabel 1: Griffierechten kanton 2022

Sector civiel

niet-natuurlijke personennatuurlijke personenonvermogenden
Zaken van onbepaalde waarde (incl. conservatoir beslag)€ 676€ 314€ 86
Zaken met een belang van niet meer dan € 100.000€ 2.837€ 1.301€ 86
Zaken met belang van meer dan € 100.000 € 5.737€ 2.277€ 86
Zaken met betrekking tot een vordering of verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000€ 8.519€ 2.277€ 86
Aktes (o.a. depot nalatenschappen, arbitrale vonnissen, algemene voorwaarden, non-failliet, non-appèl)€ 134€ 134€ 134
Tabel 2: Griffierechten civiel 2022

Natuurlijke personen zijn particulieren, maar ook een eenmanszaak valt hieronder voor wat betreft het griffierecht. Onder niet-natuurlijke personen vallen rechtspersonen, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Onvermogenden zijn mensen die in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand (ook bekend onder de term toevoeging). Of je hiervoor in aanmerking komt, kan je nagaan bij de Raad voor de Rechtsbijstand.

Eiswijziging

Gedurende een gerechtelijke procedure kan je je eis wijzigen. Dit kan van invloed zijn op de hoogte van het griffierecht dat je moet betalen. Meer informatie hierover lees je in mijn blog Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

[Column] Principes verhogen de werkdruk

Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel

Sinds 2017 is het aanpakken van problematische schulden en het zonder kosten innen van vorderingen onderdeel van het regeerakkoord. In dit kader wil het kabinet dat schuldeisers eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling moeten onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.[1]

Erg veel prioriteit bleek dit niet te hebben, want pas vier jaar later meldt demissionair minister Dekker dat hij met de Raad voor Rechtspraak in gesprek is om verplicht in de dagvaarding op te nemen of partijen overleg hebben gehad over een minnelijke oplossing, dit noemt men met een ambtelijke term “inverbindingstelling”.[2]

Is er geen overleg geweest over een minnelijke regeling, dan moet de rechter daarmee rekening mee houden bij de vaststelling van de proceskostenveroordeling. Hiervoor moet de rechter de hardheidsclausule van artikel 237 lid 5 Rv gebruiken, zodat de rechter de schuldeiser kan straffen door de schuldenaar-consument[3] te veroordelen in een lager griffierecht dan de schuldeiser heeft betaald. Een snelle zoekopdracht op rechtspraak.nl leert dat, sinds de inwerkingtreding op 1 april 2013, weinig gebruikt wordt gemaakt van dit artikel. Dit moet nu gaan veranderen.

Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures.”

Het gaat erom dat de afweging tussen de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij en de financiële positie van de in het ongelijk gestelde partij tot de conclusie leidt dat laatstgenoemde niet veroordeeld kan worden tot betaling van hogere griffierechten van haar wederpartij dan die zij zelf betaald heeft of zou hebben. Het starten van een gerechtelijke procedure valt onder de term proceshouding. De Parlementaire geschiedenis geeft als voorbeelden het rauwelijks dagvaarden zonder geprobeerd te hebben om in den minne uit het geschil te komen en het toch dagvaarden, ondanks dat er een betalingsregeling loopt. De achterliggende gedachte is dat de machtspositie van de kapitaalkrachtiger partij wordt gematigd en daarmee dat misbruik van die positie zoveel mogelijk wordt voorkomen.[4] Het niet praten over een betalingsregeling voorafgaand aan een procedure moet ook zo’n situatie worden. Erg overtuigend is dit niet, omdat dan geen sprake is van machtsmisbruik door de schuldeiser als het minnelijke traject verder wel is doorlopen. Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures. Het kost ze altijd geld (en negatieve energie). De proceskostenveroordeling is immers niet kostendekkend in incassozaken. Anders gezegd, procederen kost geld.

De Raad voor de Rechtspraak is niet enthousiast over dit plan, omdat dit tot praktische problemen en extra werk zal leiden voor schuldeisers, incassogemachtigden en rechters. En met de huidige doorlooptijden zit men niet op extra werk (lees: langere doorlooptijden) te wachten. Onduidelijk is of rechters, ook in verstekzaken, ambtshalve moeten nagaan of gesproken is over een betalingsregeling. Als dat het geval is, zal dat de doorlooptijden al helemaal niet ten goede komen.

De komende periode zal de demissionair minister bezien of deze problemen kunnen worden ondervangen en of dit een meerwaarde heeft en of het betalingsregelingen stimuleert. Ik verwacht het niet. Om aan de verplichting te voldoen, zullen schuldeisers een extra zinnetje opnemen in hun standaard sommatiebrief in de trant van “Als u dit bedrag niet in één keer kunt betalen, kunt u contact opnemen voor een betalingsregeling.” Het gros van de schuldenaren zal hier overheen lezen of zal, als ze het lezen, dit niet doen. Lijdelijkheid bij schuldenaren is immers één van de oorzaken van het ontstaan van problematische schulden en de reden waarom 70-80% van de schuldenaren verstek laten gaan.[5] Neemt de schuldenaar wel contact op, dan zal hij moeten aantonen welk bedrag hij maandelijks kan betalen. Dit door het geven van inzage in inkomsten en uitgaven onderbouwd met bewijsstukken. Vaak wordt op een dergelijk verzoek om informatie niet gereageerd of wordt volstaan met een opsomming van kosten zonder dat deze onderbouwd worden. De schuldeiser kan dan afvinken dat hij z’n best heeft gedaan en zal gaan dagvaarden.

Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt.”

Demissionair minister Sander Dekker heeft geen goed track record opgebouwd als minister van rechtsbescherming. Denk aan het beperken van de toegang tot de rechtspraak, de niet aflatende bezuinigingen op de rechtspraak en het jarenlang financieel de nek omdraaien van de sociale advocatuur. De voorgestelde verplichting maakt dat track record niet beter. De doorlooptijden zullen nog langer worden en de drempel om je rechten af te dwingen, zal hoger worden. Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt. Een goed doordachte Wet kwaliteit incassodienstverlening lijkt me van groter belang om problematische schulden aan te pakken.[6]

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: met het mes op de keelBER 2021, afl. 6, p. 25-26.


[1] Regeerakkoord 2017-2021 Vertrouwen in de toekomst, p. 27.

[2] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021.

[3] De parlementaire geschiedenis rept over “burgers tegemoet te komen bij de proceskostenveroordeling”, Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[4] Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[5] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[6] Wetsvoorstel 35733.

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: hoofdelijkheid?

De rechter veroordeelt de verliezende partij in een procedure doorgaans in de proceskosten van de andere partij. Hoe de proceskosten worden vastgesteld, staat in mijn blog proceskosten: hoe werkt het?

Wie voor welk deel?

Maar hoe zit het als twee partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Kan de winnaar elk van zijn wederpartijen enkel voor de helft aanspreken? Of zijn ze altijd hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de proceskosten? Of zijn ze alleen hoofdelijk aansprakelijk als je dat vordert?

Wat is hoofdelijkheid?

Zijn meerdere partijen hoofdelijk aansprakelijk, dan betekent dat de schuldeiser de hoofdelijke partijen voor het gehele bedrag kan aanspreken. Dit heeft tot gevolg dat de schuldeiser kan kiezen wie hij aanspreekt en voor welk bedrag.

Betaalt één partij het gehele bedrag aan de schuldeiser, dan kan hij de andere partijen aanspreken zodat ze allemaal een gelijk deel betaald hebben. Dit noemt men intern regres.

Hoe het zit

Terug naar de proceskostenveroordeling. Is sprake van ‘automatische hoofdelijkheid’ of moet een procespartij dat vorderen?

De Hoge Raad zegt hierover:

“Bij de beoordeling van de incidentele vordering moet worden vooropgesteld dat de veroordeling van Oracle en [verweerder] door het Hof tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep meebrengt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden.”[1]

In normaal Nederlands zegt de Hoge Raad dat een proceskostenveroordeling tegen meerdere partijen altijd een hoofdelijke veroordeling is als deze partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdvordering. Het gevolg hiervan is dat een procespartij niet expliciet een hoofdelijke veroordeling van de proceskosten hoeft te vorderen.

Er is in dat geval dus automatisch sprake van hoofdelijkheid en beide partijen zijn dus voor het hele bedrag aansprakelijk. De winnende partij mag zelf bepalen wie hij aanspreekt voor de proceskosten.

Meer over proceskosten

In de serie over proceskosten is dit het vierde deel. Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:


[1] Hoge Raad 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000, 353.

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

De verplichte betalingsregeling in aantocht

In de strijd tegen problematische schulden is demissionair minister Dekker van rechtsbescherming voornemens om rechters de bevoegdheid te geven om een betalingsregeling aan partijen op te leggen.[1]

 

Aanleiding

De reden om de rechter deze bevoegdheid te geven, is dat uit onderzoek blijkt:

“dat er een aanzienlijke groep schuldeisers is die verzoeken van schuldenaren om een betalingsregeling te treffen, afwijzen. Ook als de schuldenaar aantoont dat het niet betalen voortkomt uit betalingsonmacht.” [2]

Verder blijken schuldenaren te afwachtend te zijn en nemen ze geen contact op met de schuldeiser.[3] Het gevolg hiervan is gerechtelijke procedures, waarvan 70-80% verstekzaken zijn, wat weer leidt tot veel extra kosten voor de schuldenaar (griffierecht, salaris gemachtigde, kosten deurwaarder en nakosten). Hierdoor stijgt de schuldenlast van de schuldenaar.

 

Afwijking

Deze bevoegdheid betekent een wijziging van de wettelijke regeling van artikel 6:29 Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat een schuldenaar de vordering in gedeelten mag voldoen als de schuldeiser daarmee instemt. De rechter kan op dit moment dus alleen betalingsregeling opleggen, als de schuldeiser daarmee instemt. Een voorbeeld hiervan is de alternatieve procedure Huurzittingen bij de Amsterdamse kantonrechter (dit is de voortzetting van de pilot huurzaken).

 

Wetsvoorstel

De Raad voor de Rechtspraak is een voorstander van de nieuwe bevoegdheid en verwacht geen problemen, omdat de rechter voldoende mogelijkheden heeft om de benodigde informatie op te vragen bij partijen. De rechter kan namelijk op grond van artikel 22 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering partijen verplichten om bepaalde informatie te verstrekken. Dit geldt ook voor financiële gegevens. Dit is voor de minister aanleiding om een wetsvoorstel op te laten stellen.

Omdat de rechter feitelijk gaat meeprocederen, ben ik zeer benieuwd hoe dit gemotiveerd gaat worden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Bij de pilot Huurzaken zette ik in 2018 vraagtekens, maar omdat dat niet gebaseerd was op een wetsvoorstel is daarover nooit duidelijkheid gekomen.

 

Voorwaarden verplichte betalingsregeling

Hoe de precieze regeling eruit komt te zien en onder welke voorwaarden de rechter partijen een minnelijke regeling kan opleggen, is nog onduidelijk. Dat wordt bekend als het wetsvoorstel in consultatie gaat. Toch ga ik een aantal punten noemen die aandacht behoeven.

– Verschijnen

Een eerste voorwaarde zal moeten zijn dat de schuldenaar verschijnt in de procedure. Omdat thans 70-80% verstek laat gaan, is het succes voor een groot deel afhankelijk van de, door de minister verwachte, aanzuigende werking als eenmaal bekend wordt dat ter zitting betalingsregelingen afgesproken of opgelegd kunnen worden.[4]

– Doelgroep voor betalingsregeling

Gezien de aanleiding van deze maatregel, lijkt het me dat het moet gaan om consumenten die niet kunnen betalen. Het zou dus niet moeten gelden voor consumenten die niet willen betalen (betalingsonwil) en ook niet voor bedrijven. De minister geeft aan dat betalingsregelingen voor mensen met problematische schulden niet werken, omdat ze de regeling toch niet kunnen nakomen.[5] Er zal daarom goed moeten worden nagedacht wat nou precies de doelgroep is en hoe de rechter kan bepalen of een betalingsregeling zin heeft.

– Welke rechter?

Het rapport waar de minister zich op beroept, heeft als ondertitel “Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers”.[6] Betekent dit dat de rechter de bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen niet krijgt als de overheid schuldeiser is? Dat lijkt me een onnodige beperking, met name met de toeslagenaffaire nog vers in het geheugen. De vraag is of ook de bestuursrechter deze bevoegdheid zou moeten krijgen.

Tot slot ben ik ben benieuwd of alleen de kantonrechter deze bevoegdheid krijgt of dat alle burgerlijke rechters die krijgen en dus ook rechters van de sector civiel (vordering van meer dan € 25.000) en de raadsheren van de gerechtshoven (voor hoger beroep procedures). De indruk wordt gewekt dat alleen de kantonrechter deze bevoegdheid zal krijgen. Het plan is immers om meer schuldenaren naar de zitting te krijgen en enkel bij de kantonrechter kan je in persoon en zonder advocaat verschijnen. Ook het rapport Betalingsregelingen lijkt uit te gaan van procedures bij de kantonrechter.[7]

Wordt ongetwijfeld vervolgd…


[1] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021.

[2] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 2.

[3] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 2.

[4] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 4.

[5] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 3.

[6] Jungman c.s., Betalingsregelingen, juni 2020.

[7] Jungman c.s., Betalingsregelingen, juni 2020, § 7.2.

[Column] Principes verhogen de werkdruk

Enig benul

[Column] Minister Sander Dekker voor Rechtsbescherming staat er niet om bekend feeling te hebben met de rechtsstaat, de advocatuur of de Rechtspraak. Zijn hart lijkt te liggen bij de rechtsbijstandsverzekeraars en dan met name bij Achmea. Gezien zijn streven om de mensen weg te houden van de gefinancierde rechtsbijstand en de rechtspraak – kostenbesparing! – is dit misschien verklaarbaar.

Maar de gevolgen van het beleid van minister Dekker (en zijn voorgangers) begint haar wrange vruchten af te werpen. Advocaten en rechters springen op de barricaden, de Nederlandse Orde van Advocaten heeft de staat van de rechtsstaat als topprioriteit aangemerkt.[1] Er is zelfs een rechter die zijn ontslag indiende vanwege de alsmaar voortdurende bezuinigen op de rechtspraak.[2] Een luisterend oor krijgen zij niet van minister Dekker.

Minister Dekker blijkt een bestuurder die vaart op cijfers en productienormen. Hij lijkt te weten wat rechtsbescherming inhoudt en wat het belang daarvan is. Eerder ondervond het onderwijs de negatieve gevolgen van deze benadering al. De minister bestuurt vanuit de visie van new public management. Deze besturingsfilosofie in de jaren 80 van de vorige eeuw voet aan de grond bij de Nederlandse overheid. Centraal staat dat de overheid moet functioneren, zoals de markt functioneert. Dit betekent dat efficiency en effectiviteit centraal staan en er moet bedrijfsmatig gedacht worden.

Mak (in 2008[3]) en Loth (in 2015[4]) schreven al dat new public management een belangrijk instrument is bij het meten van de kwaliteit van de Rechtspraak, maar dat dit niet dominant mag zijn. Beiden constateren dat dit wel het geval is. Ook het in maart 2019 verschenen Rapport visitatie gerechten 2018[5] benoemt dit expliciet. De new public management benadering past niet bij de aard van de rechtspraak, gelet op de rechtsstatelijke en maatschappelijke taken van de rechtspraak. De visitatiecommissie meent dan ook dat de besturingsfilosofie new public management moet worden heroverwogen.[6]

Zit iemand die enkel en alleen uitgaat van getallen, productienormen en bezuinigingen op de juiste plek als minister voor rechtsbescherming? De vraag stellen, is hem beantwoorden.

Ik heb niet de illusie dat deze column zal leiden tot afschaffing of vermindering van new public management binnen de rechtspraak of tot de benoeming van een nieuwe minister voor rechtsbescherming. Wel is inmiddels duidelijk dat niet iedereen geschikt is voor de functie van minister voor rechtsbescherming. Het functieprofiel van de minister voor rechtsbescherming moet dan ook worden uitgebreid met de competentie ‘enig benul van de rechtsstaat en de rechtspraak’. Misschien dat het dan toch nog goed komt met de rechtsstaat en de rechtspraak.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Enig benul, BER 2019-3, p. 30.

=====

[1] Algemene raad presenteert prioriteiten NOvA, https://www.advocatenorde.nl/nieuws/algemene-raad-presenteert-prioriteiten-nova.

[2] Bossche rechter is bezuinigingen beu en dient ontslag in, https://www.bd.nl/den-bosch-vught/bossche-rechter-is-bezuinigingen-beu-en-dient-ontslag-in~a129ff8b/.

[3] Mak, Rechtspraak & rechtspraak: een precaire balans, Rechtstreeks 2008, nr. 4, p. 11.

[4] M. Loth, Leren oordelen: Over de sturing op kwaliteit in de rechtspraak, Trema 38 (10), p. 332-339.

[5] Rapport visitatie gerechten 2018: Goede rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag, maart 2019.

[6] Rapport visitatie gerechten 2018: Goede rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag, maart 2019, p. 39 en 40.

Verkorte procedure bij rechtbank Amsterdam

Verkorte procedure bij rechtbank Amsterdam

De verkorte procedure is een nieuwe loot aan de alsmaar uitdijende stam van pilots bij de rechtspraak. Deze pilots hebben allemaal tot doel het versnellen en vereenvoudigen van procedures.

Vanaf juni 2019 loopt de verkorte procedure bij de rechtbank Amsterdam. In dit blog leg ik uit hoe deze verkorte procedure verloopt. Het is niet bekend hoe lang deze pilot zal duren en wanneer men deze pilot zal evalueren.

 

Verkorte procedure: wat is het?

Eigenlijk is de verkorte procedure een uitgeklede bodemprocedure die veel lijkt op een kort geding. Dit betekent dat uitgebreide getuigenverhoren of een deskundigenonderzoek niet zal plaatsvinden, waardoor niet iedere zaak geschikt is voor de verkorte procedure. Spoedeisendheid is, in tegenstelling tot een kort geding, niet vereist.

Een belangrijke voorwaarde is dat eiser en gedaagde vrijwillig meedoen. Wil de gedaagde partij niet meedoen, dan moet de eisende partij de gewone dagvaardingsprocedure volgen.

 

Niet geschikt

Niet alle soorten zaken kunnen via de verkorte procedure worden behandeld. De volgende zaken vindt de rechtbank Amsterdam ongeschikt voor de verkorte procedure:

  • kantonzaken met een belang van minder dan € 5.000;
  • aardzaken (dit zijn zaken die ongeacht het belang van de zaak door de kantonrechter worden behandeld, zoals huur- en arbeidszaken);
  • niet allebei de partijen worden bijgestaan door een advocaat of professioneel gemachtigde;
  • te ingewikkelde zaken; en
  • zaken met een zeer groot belang.

 

Verloop verkorte procedure

 

Aanvraag

Iedereen kan de verkorte procedure aanvragen. Het is dus niet nodig dat er een connectie is met Amsterdam, zoals bij de gewone dagvaardingsprocedure wel vereist is.

De verkorte procedure begint met het invullen, ondertekenen en indienen van een aanvraagformulier bij het Planningsbureau van de rechtbank Amsterdam. Hiermee verzoekt de eiser om toelating tot de verkorte procedure.

Bij het aanvraagformulier voegt de eiser de concept dagvaarding en eventuele verklaringen van getuigen of deskundigen.

Ook moet de eiser zijn verhinderdata voor de komende acht tot zestien weken opgeven. Na ontvangst beoordeelt de rechtbank of de zaak geschikt is voor toelating tot de verkorte procedure.

 

Uitnodigen gedaagde

Vindt de rechtbank de zaak geschikt voor de verkorte procedure, dan stuurt de rechtbank aan de gedaagde een brief. Hierin wordt gedaagde verzocht om binnen twee weken te laten weten of hij instemt met het volgen van de verkorte procedure. De concept dagvaarding en het procesreglement verkorte procedure zijn de bijlagen bij deze brief.

Reageert de gedaagde afwijzend of regeert hij niet, dan wordt de gewone dagvaardingsprocedure gevolgd. Als gedaagde akkoord gaat, dan moet hij zijn verhinderdata opgeven en zal de rechtbank een zitting plannen. De zitting zal tussen de zes en tien weken na het akkoord van gedaagde plaatsvinden.

 

Oproepen gedaagde

Is de zitting gepland, dan moet eiser de dagvaarding laten betekenen aan de gedaagde. Dit hoeft niet als de gedaagde aangeeft dat hij vrijwillig zal verschijnen.

 

Tegenvordering

De gedaagde kan ook een tegenvordering (eis in reconventie) indienen. Wil hij dit doen dan moet hij dit uiterlijk drie weken voor de zitting schriftelijk doen. Tegelijkertijd moet de gedaagde zijn verweren tegen de vordering van de eiser schriftelijk indienen. Uiterlijk één week voor de zitting mag de eiser schriftelijk reageren op de tegenvordering.

Wil gedaagde geen tegenvordering indienen, dan moet zijn conclusie van antwoord uiterlijk twee weken voor de zitting door de rechtbank zijn ontvangen.

 

Indienen stukken

De advocaten en professioneel gemachtigden mogen ook per e-mail corresponderen met de rechtbank en processtukken per e-mail indienen. Dit is opvallend, omdat de Rechtspraak het indienen per van stukken per e-mail te onveilig vindt. Toch is dit niet de eerste procedure waarbij stukken per e-mail mogen worden ingediend. Bij een aantal rechtbanken is dit bij kort gedingen ook al mogelijk.

 

Zitting en vonnis

Op de zitting al de rechter partijen vragen stellen, is er ruimte voor discussie en zal geprobeerd worden om tot een schikking te komen. Lukt dit niet, dan zal de rechter meteen mondeling vonnis wijzen. Is dit laatste niet mogelijk, dan zal de rechter binnen vier weken een schriftelijk vonnis wijzen.

 

Hoger beroep

Partijen doen geen afstand van hun recht op hoger beroep. Zolang de appelgrens wordt overschreden, kunnen partijen in hoger beroep gaan.

 

Verschil met andere pilots

Een opvallend verschil met andere pilots is dat de procespartijen in de verkorte procedure moeten worden bijgestaan door een advocaat of professioneel gemachtigde. Bij andere pilots probeert de rechtspraak de advocaten juist buiten de deur te houden. Zo mocht een advocaat bij de Spreekuurrechter, een pilot die liep bij de rechtbank Noord-Nederland, alleen aanwezig zijn als de wederpartij geen bezwaar had.

Het is terecht dat hier het nodige commentaar is. In het Advocatenblad van mei 2019 staat een interessant artikel over de verschillende pilots bij de rechtspraak.

 

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Publicatie van uitspraken

De Rechtspraak publiceert dagelijks uitspraken op de website rechtspraak.nl. Maar lang niet alle uitspraken worden gepubliceerd.

Publicatie van uitspraken: niet alles

Het is niet mogelijk om alle rechterlijke uitspraken te publiceren. Dit komt onder andere omdat uitspraken niet 1-op-1 mogen worden gepubliceerd. Het overgrote deel van de uitspraken moet eerst worden geanonimiseerd. Daarnaast vindt de Rechtspraak het te kostbaar om alle uitspraken te publiceren.

De Rechtspraak moet dus een selectie maken van de uitspraken die zij wil publiceren. In dit blog leg ik uit wat de criteria voor publicatie zijn en welke regels gelden voor het anonimiseren van uitspraken.

Besluit selectiecriteria

Sinds 1999 publiceert de Rechtspraak uitspraken op rechtspraak.nl. De selectiecriteria bleken niet te voldoen en op 12 maart 2012 stelde de Rechtspraak het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl 2012 (‘Besluit’) vast. De basis van het Besluit is de Europese Aanbeveling R (95)11.

Rechtscolleges

Alle uitspraken van de hoogste rechtscolleges moeten worden gepubliceerd. Dit geldt dus voor uitspraken van:

  • de Hoge Raad;
  • Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  • Centrale Raad van Beroep;
  • het College van Beroep voor het Bedrijfsleven;
  • de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam;
  • de Afdeling Intellectuele Eigendom van de sector civiel van de Rechtbank ‘s-Gravenhage; en
  • de Pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Deze verplichting geldt niet als de zaak kennelijk ongegrond is of niet-ontvankelijk is verklaard en/of met een standaardformulering is afgedaan.

Uitspraken van lagere rechtscolleges, zoals de rechtbanken en het gerechtshof, publiceert men dus niet allemaal.

Typen uitspraak

Het Besluit geeft aan welk type uitspraken altijd gepubliceerd moeten worden. Dit zijn onder andere uitspraken waarin het Europees Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing is verzocht en uitspraken die gaan over het Verdrag van Lugano 2007.

Daarnaast publiceert de Rechtspraak alle uitspraken over wraking van rechters. Publiceert men een tussenuitspraak, dan publiceert men ook de einduitspraak. Ook zaken met veel media-aandacht publiceert de Rechtspraak op haar website. Net als uitspraken die zijn besproken in of gepubliceerd op een ‘medium gericht op de juridische beroepsgroep’. Hierbij kan je denken aan vaktijdschriften of blogs, zoals www.debloggendeadvocaat.nl ;).

Publicatietermijn

Het streven is om geselecteerde uitspraken binnen een maand na de dag van de uitspraak te publiceren op rechtspraak.nl.

Uitspraken in zaken waarvoor mediabelangstelling bestaat, publiceert men op de dag van de uitspraak.

Publicatiegraad

De publicatiegraad is het aantal gepubliceerde uitspraken per duizend zaken. De laatste jaren laat de publicatiegraad een stijgende lijn zien:

WordPress Tables Plugin

Anonimiseren

De manier waarop uitspraken worden geanonimiseerd, staat in de Anonimiseringsrichtlijnen. Het doel is om aan te geven welke personen en gegevens geanonimiseerd moeten worden bij publicatie van een uitspraak om de privacy van deze personen te beschermen.

Hoofdregel

Het uitgangspunt is: anonimiseer alle gegevens die een natuurlijk persoon, natuurlijk persoon bij een rechtspersoon of samenwerkingsverband direct kunnen identificeren. Dit geldt ook voor overleden personen.

Uitzonderingen

Maar niet van iedere persoon anonimiseert de Rechtspraak de gegevens. Onder andere de gegevens van rechters, advocaten, tolken, deskundigen en gerechtsdeurwaarders anonimiseert men niet. Al gaat dit niet altijd goed. Soms is men iets te enthousiast met anonimiseren, zoals uit onderstaande uitspraak van het gerechtshof Arnhem uit 2010 blijkt.

Zwart balkje?

Het anonimiseren gebeurt niet door de gegevens te zwart te maken, maar door de gegevens te vervangen door neutrale termen. Deze termen geven aan welke rol die persoon in het proces had.

Om duidelijk te maken dat de originele tekst van de uitspraak is gewijzigd, worden de neutrale termen tussen blokhaken gezet. Voorbeelden hiervan zijn [eiseres] of [verdachte].

Juist niet anonimiseren

Op 27 mei 2019 legde de rechtbank Amsterdam niet alleen een gevangenisstraf op. Ook bepaalde de rechtbank dat het ongeanonimiseerde vonnis wordt gepubliceerd:

De rechtbank zal tevens als bijkomende straf de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. Hierbij weegt mee, gelet op aard en de ernst van de bewezen strafbare feiten en de gewoonte van verdachte dergelijke misdrijven te plegen, zoals in de strafmotivering weergegeven, dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. De openbaarmaking zal dienen te geschieden door middel van publicatie van dit ongeanonimiseerde vonnis op www.rechtspraak.nl. De kosten van openbaarmaking zal de rechtbank bepalen op nihil.

Het publiceren van de ongeanonimiseerde uitspraak gebeurt pas als het vonnis onherroepelijk is geworden (kracht van gewijsde heeft). Op het moment dat dit blog wordt gepubliceerd, staat dit vonnis nog geanonimiseerd op rechtspraak.nl.

Misschien ook interessant

Als je dit blog interessant vindt, ben ik misschien ook wel geïnteresseerd in mijn blog Code zaakstoedeling.

[Column] Principes verhogen de werkdruk

Digitalisering rechtspraak is niet het grootste probleem

[Column] De Raad voor de Rechtspraak heeft sinds 1 januari 2019 een nieuwe voorzitter in de persoon van Henk Naves. Het afgelopen jaar is er veel gezegd en geschreven over de geldverslindende poging tot digitalisering van de rechtspraak, maar dat is volgens Jeroen Veldhuis niet de grootste uitdaging voor Henk Naves.

 

Bij de rechtbanken in Amsterdam en Breda is het mogelijk om stukken die spoed hebben voor een kort geding per e-mail in te dienen. Dit is een voorzichtige stap naar digitalisering en afschaffing van de fax. In 2015 ondernam de rechtbank Limburg en al een poging, maar die was van korte duur.[1]

De voorgenomen digitalisering bij de Rechtspraak is uitgedraaid op een ramp. Vele miljoenen euro’s in een bodemloze put gestort en tegen beter weten in blijven doorgaan. In een afscheidsinterview in de Volkskrant erkent voormalig voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak Frits Bakker:

‘Op dat moment’, zegt Bakker, ‘hadden we als raad moeten zeggen: als het zo ingewikkeld blijft, lukt het automatiseren niet, we stoppen ermee. Maar we waren al drie jaar bezig met het programma Kwaliteit en Innovatie, dan raak je in een soort tunnelsyndroom. Ik zag toen niet: dit is onmogelijk. Maar ik had het wel moeten zien.’ [2]

Inmiddels is het Programma KEI stopgezet. Er gaat wel gedigitaliseerd worden, maar dat betreft het berichtenverkeer met de gerechten. Hiervoor is een Basisplan digitalisering opgesteld.

Maar de digitalisering lijkt niet het grootste probleem te worden voor Henk Naves, de nieuwe voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak. De toegang tot de rechter lijkt een groter probleem te worden door de veel te hoge griffierechten en bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand.

Er worden voorstellen gedaan om het systeem van griffierechten aan te passen, maar de minister van rechtsbescherming Sander Dekker ziet de noodzaak niet.[3] Ook weigert de minister de bezuinigingen op de rechtsbijstand (deels) terug te draaien. Dit en het feit dat de minister van rechtsbescherming het begrip rechtsbescherming überhaupt niet in de vingers heeft, is een groot probleem.

De Raad voor de Rechtspraak moet zich er, naast haar huidige taken[4], sterk voor maken dat de rechtspraak voor iedereen bereikbaar blijft en dit moet zij ook expliciet naar buiten toe uitdragen.

Gezien de niet aflatende pogingen van de de politiek om de rechtstaat af te laten brokkelen voor eigen gewin[5] en de positie die de Raad voor de Rechtspraak inneemt, moet rechtsbescherming de zevende kerntaak van de Raad voor de Rechtspraak worden.

 

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Digitalisering rechtspraak is niet het grootste probleemBER 2019-1, p. 25.

=====

[1] Zegt de Rechtspraak de fax eindelijk vaarwel?, debloggendeadvocaat.nl 29 september 2015 en Rechtbank Limburg handhaaft toch de fax!, debloggendeadvocaat.nl 1 oktober 2015.

[2] Interview Frits Bakker, Volkskrant 1 januari 2019, https://www.volkskrant.nl/mensen/-de-minister-zei-eigenlijk-bakker-hou-je-bek-~bd13842f/.

[3] J.M. Veldhuis, De onbereikbare rechter, BER 2018-7, p. 26-27.

[4] De huidige taken zijn: kwaliteit van de rechtspraak, nieuwe wetten en de rechtspraak, wetenschappelijk onderzoek, financiering van de rechtspraak, ondersteuning van de gerechten en internationale samenwerking.

[5] Hoogleraar rechtsfilosofie: ‘Politici brengen rechtsstaat in gevaar’, NRC 14 februari 2017, https://www.nrc.nl/nieuws/2017/02/14/politici-brengen-rechtsstaat-in-gevaar-6674160-a1545915.

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

De Rotterdamse regelrechter

Sinds deze maand kent de rechtbank Rotterdam een echte Rotterdamse regelrechter; een experiment waaraan partijen vrijwillig kunnen deelnemen.

Experimenteren

De afgelopen jaren ontplooide De Rechtspraak de nodige initiatieven op het gebied van alternatieve procedures. Bijna altijd vanuit de gedachte dat het goedkoper en laagdrempeliger moest dan een gewone gerechtelijke procedure. Voorbeelden hiervan zijn de Spreekuurrechteren de eKantonrechter.

Deze experimenten vinden meestal plaats bij de kantonrechter.[1] De reden hiervan is dat in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een artikel staat dat regelt dat partijen hun geschil gezamenlijk aan de kantonrechter van hun keuze kunnen voorleggen. In dat geval bepaalt de kantonrechter hoe de procedure zal verlopen.[2] Dit artikel biedt dus de mogelijkheid om alternatieve procedures te ontwikkelen en uit te proberen.

Voorwaarde is wel dat de procespartijen akkoord moeten gaan met het volgen van deze nieuwe procedure. Gaat één van partijen niet akkoord, dan moet de reguliere dagvaardingsprocedure worden gevolgd.

De procedure bij de regelrechter

De procedure begint met het indienen van het formulier “Zaak voor de regelrechter”. Dit formulier kunnen partijen (of hun gemachtigden) gezamenlijk indienen, maar dat hoeft niet.

Gezamenlijk verzoek

Dienen partijen het formulier gezamenlijk in, dan beslist de regelrechter of de zaak geschikt is voor de regelrechter. Als de regelrechter vindt dat de zaak geschikt is, dan worden partijen uitgenodigd voor een goed gesprek met de rechter. Partijen mogen zich laten bijstaan door een advocaat of gemachtigde, maar dit hoeft niet. Vindt de regelrechter de zaak niet geschikt, dan bericht hij dit aan partijen en legt hij uit waarom hij dat vindt.

Eenzijdig verzoek

Stuurt één van de partijen het formulier aan de regelrechter, dan beoordeelt de regelrechter of de zaak zich leent voor dit experiment. Meent de regelrechter dat dit niet het geval is, dan wordt de aanvrager daarover geïnformeerd.

Doorstaat de aanvraag de toets der kritiek, dan zal de rechtbank bij de andere partij informeren of die bereid is mee te werken aan een procedure bij de regelrechter. Stemt deze partij in, dan zullen partijen bij de rechter hun geschil gaan bespreken. Stemt deze partij niet in, dan komt er geen gesprek bij de rechter en zullen partijen worden gewezen om de mogelijkheid via de normale procedure aan de kantonrechter voor te leggen.

Het gesprek

Als alle partijen instemmen met behandeling van hun geschil door de regelrechter, dan volgt op korte termijn een gezamenlijk gesprek met de rechter. Het doel van dit gesprek is om te kijken of er een oplossing (schikking) kan worden bereikt. Als dat het geval is, dan worden de gemaakte afspraken vastgelegd in een proces-verbaal dat beide partijen ondertekenen.

Komt er geen minnelijke schikking tot stand, dan kan de kantonrechter mondeling uitspraak doen. Deze mondelinge uitspraak wordt daarna vastgelegd in een proces-verbaal. Daarmee is de procedure ten einde.

Een derde optie is dat er geen schikking tot stand komt en de regelrechter geen mondelinge uitspraak doet. In dat geval krijgen partijen op de zitting, maar in ieder geval binnen één week, te horen hoe de procedure zal worden voortgezet. Het is mogelijk dat de regelrechter aanvullende informatie of aanvullende stukken van één of beide partijen wil ontvangen.

Proceskosten

Uitzonderingen daargelaten, zal de rechter de proceskosten van partijen in het vonnis compenseren. Dit betekent dat de verliezende partij niet de proceskosten van de winnende partij hoeft te betalen. De reden hiervan is dat beide partijen vrijwillig hebben meegewerkt aan de experimentele procedure.

Termijnen

Op Twitter vroegen meerdere mensen zich af hoe het zit met lopende termijnen, zoals een verjaringstermijn, die in een normale procedure worden gestuit door de betekening van de dagvaarding.

 

 

De procedure is aanhangig op de datum dat het gezamenlijk verzoek op de griffie is ontvangen.

Is sprake van een eenzijdig verzoek, dan is de procedure aanhangig op de datum waarop de griffie het bericht van de wederpartij dat deze instemt met procedure bij de Rotterdamse regelrechter.

Hoger beroep

Hoger beroep is alleen mogelijk als partijen zich dat recht hebben voorbehouden.[3] Op het formulier waarmee de zaak wordt aangebracht, moeten partijen aangeven of ze de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan als er geen schikking wordt bereikt.

Zelfs als partijen hebben besloten dat ze de mogelijkheid van hoger beroep openhouden, dan betekent dat niet dat ze altijd in hoger beroep kunnen gaan. Ook hier geldt, net als bij de gewone dagvaardingsprocedure, de appelgrens. Dit betekent dat hoger beroep alleen mogelijk is als de vordering die aan de regelrechter is voorgelegd, hoger is dan €1.750. Meer over de appelgrens lees je in mijn blog “De appelgrens: wanneer kan je in hoger beroep?”.

Kosten

Het griffierecht bedraagt de helft van het laagste tarief bij de kantonrechter, tenminste als een consument bij de procedure betrokken is. In dat geval betaalt iedere partij een griffierecht van € 39,50 (tarief 2018).

Zijn beide partijen bedrijven, dan betalen ze allebei de helft van het normale tarief. Hoeveel is dit is, is afhankelijk is van de hoogte van de vordering.

Looptijd

Dit experiment loopt van september 2018 tot vooralsnog uiterlijk december 2019. Het kan dus zijn dat de stekker er eerder wordt uitgetrokken of dat eerder wordt besloten om de Rotterdamse Regelrechter tot het vaste arsenaal procedures van de Rotterdamse rechtbank te laten horen.

 

=====

[1] Ook in hoger beroep wordt geëxperimenteerd; zie de second opinionprocedurevan het gerechtshof Den Haag.

[2] Artikel 96 Rv.

[3] Artikel 333 Rv.

KEI: pilot handelszaken niet landelijk uitgerold

KEI: pilot handelszaken niet landelijk uitgerold

Zojuist maakte de Rechtspraak bekend dat de KEI-pilot digitaal procederen in handelsvorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging niet landelijk zal worden uitgerold.

Sinds 1 september 2017 loopt er bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland een pilot die inhoudt dat partijen in handelsvorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (lees: zaken van meer dan € 25.000) verplicht digitaal moeten procederen. Na afloop van de pilot zou dit landelijk worden ingevoerd. Nadat de landelijke invoering begin dit jaar al op de lange baan werd geschoven, is er nu een nieuwe tegenslag voor de Rechtspraak: de landelijke invoering komt er namelijk helemaal niet!

 

Niet verantwoord

De reden is dat de Raad voor de Rechtspraak de landelijke uitrol niet verantwoord vindt. Onder andere de onbetrouwbaarheid van het systeem, het feit dat het gebruikte systeem niet wordt doorontwikkeld door leverancier Oracle hebben tot deze conclusie geleid.

Er is nog een omstandigheid, maar die begrijp ik niet. Frits Bakker, de scheidend voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, schrijft in zijn brief van 27 juni 2018 aan minister Sander Dekker:

“Daarbij werkt de Raad aan een nieuwe doelarchitectuur voor de digitalisering en zou civiel HV (Handelsvorderingen, JV) op afzienbare tijd naar die nieuwe architectuur moeten worden gemigreerd.”

 

Pilot blijft

Bij de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Gelderland blijft digitaal procederen verplicht. Dit betekent dat voorlopig twee regimes van toepassing zijn: het traditionele burgerlijke rechtsvordering en rechtsvordering onder KEI.

 

Hoe nu verder?

Uit extern onderzoek bleek dat het een zooitje was bij KEI. Er was geen sturing, men was niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. De afgelopen periode zijn hierover nieuwe afspraken gemaakt en is een nieuwe structuur opgezet en deze nieuwe structuur gaat men nu implementeren.

Komend najaar worden, zo verwacht de Raad voor de Rechtspraak, besluiten genomen over de doelen van de digitalisering, de manier waarop die moeten worden bereikt en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Waarschijnlijk wordt dan ook meer bekend over hoe de Rechtspraak de ongelijkheid tussen de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland (digitaal procederen) en de overige gerechten (op papier procederen) ongedaan wil maken. Het streven is om deze ongelijkheid zo snel mogelijk op te heffen, maar het is onbekend hoe lang dat gaat duren.

 

Mantra

Frits Bakker realiseert zich dat dit een grote teleurstelling is voor alle bij de digitalisering betrokken partijen, maar herhaalt zijn mantra nog maar eens:

“Van stoppen met digitalisering is echter geen sprake.”

 

Op welke manier en op welke termijn is vooralsnog onduidelijk. Het ziet er in ieder geval naar uit dat er nog de nodige hoofdstukken zullen worden toegevoegd aan dit drama in veel bedrijven.

 

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Algemene voorwaarden opvragen voortaan gratis!

In een eerder blog constateerde ik dat er bij de elf Nederlandse rechtbanken geen eenduidig tarief wordt gehanteerd en ook blijkt er geen eenduidige handelwijze te zijn.

Het lijkt me veel praktischer en handiger om één uniforme landelijke regeling te hebben over het opvragen van algemene voorwaarden bij de Nederlandse rechtbanken.

Dit legde ik voor aan de Rechtspraak en het het landelijk overleg van civiele en kantonrechters (het LOVCK&T (=toezicht)) achtte dit ook ongewenst en er is besloten om de kosten voor het opvragen van de algemene voorwaarden landelijk vast te stellen op nihil. Op Rechtspraak.nl is dit ook al aangepast.

Het is mooi dat het opvragen gratis wordt bij alle rechtbanken. Rest nog de te volgen procedure om algemene voorwaarden op te vragen. Op dit moment is nog onduidelijk is of de Rechtspraak de aanvraagprocedure ook gaat uniformeren. Wordt vervolgd…

Digitaal procederen wederom uitgesteld

Digitaal procederen wederom uitgesteld

De eerste officiële stap van het digitaal procederen in civiele zaken is de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.

Eerder werd de invoering al uitgesteld van 1 februari 2017 naar 1 april 2017, maar ook deze datum is niet haalbaar. Dit was in de wandelgangen al langer bekend, maar vandaag bevestigt de Rechtspraak dit in een interview met Monique Commelin, directeur Programma KEI.[1]

Redenen uitstel

Commelin geeft aan dat pas wordt gestart “als de techniek zich heeft bewezen”. Dat blijkt nog niet het geval te zijn. Men wacht op de uitslagen van een aantal tests, maar met name de snelheid van de digitale werkomgeving voor de medewerkers van de Rechtspraak blijkt een probleem te zijn.

Voordat de eerste officiële pilot kan beginnen, moet een Koninklijk Besluit worden aangevraagd. Dat wordt volgens Commelin pas gedaan als de hiervoor genoemde tests een positief resultaat hebben. Na de aanvraag duurt het nog minimaal twee maanden voordat de eerste officiële pilot van start kan gaan. Commelin hoopt dat het Koninklijk Besluit voor de zomer kan worden aangevraagd.

Vrijwillig digitaal procederen

Advocaten kunnen al wel vrijwillig digitaal procederen in vorderingszaken van meer dan € 25.000 (de prepilot), maar dit is vooralsnog niet populair. Tot op heden zijn er slechts drie digitale procedures gevoerd.

Als redenen hiervoor voert Commelin aan dat de drempel hoog is, omdat de digitale werkwijze nieuw is, het nieuwe procesrecht onbekend is en beide partijen in een procedure akkoord moeten gaan. Ook zal niet meehelpen dat de advocatuur niet de meest vooruitstrevende beroepsgroep is.

Opvallend

Commelin zegt over het ervaring opdoen in de prepilot: “Wat civiele zaken betreft is het dus echt wachten op de verplichte fase om meer ervaring op te kunnen doen.”

Dit is opvallend, omdat het gebrek aan animo voor het vrijwillig digitaal procederen (de prepilot) de reden was van het vorige uitstel. De Nederlandse Orde van Advocaten en de Rechtspraak durfden het niet aan om de eerste officiële pilot te starten zonder voldoende ervaringen te hebben opgedaan in de prepilot. Advocaten werden daarom opgeroepen mee te doen met de prepilot. Mochten er desondanks toch niet voldoende zaken worden aangemeld, dan wordt bezien in hoeverre de eerste pilot van start kan gaan.[2]

Dit strookt niet met de hiervoor geciteerde opmerking van Commelin. Of men moet hebben besloten dat ervaringen met de prepilot niet meer relevant zijn voor het starten van de officiële pilot. Maar dat lijkt me, gezien het vorenstaande, sterk en daarover vind ik niets terug op de websites van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Rechtspraak en de Tweede Kamer.

Nieuw procesrecht

Behalve de manier van procederen, verandert ook de civiele procedure zelf. Meer informatie over de nieuwe civiele procedure lees je in mijn artikel Programma KEI: de nieuwe basisprocedure onder de loep en in mijn blogs KEI: oproepen verweerder en Termen in het nieuwe burgerlijk procesrecht.

=====

[1] ‘Pas verplicht digitaal procederen als we helemaal zeker zijn’, Rechtspraak.nl 15 februari 2017.

[2] Kamerstukken I 2016/17, 34059, L, p. 4 en 5.

Digitaal procederen wederom uitgesteld

Return of the Vrederechter?

Als voorloper van het kantongerecht kende Nederland de vrederechter. De Franse bezetter voerde in 1811 in het voormalige Koninkrijk Holland de Vrederechter in en in 1838 werd de vrederechter weer afgeschaft.

Wellicht ingegeven door het initiatief Spreekuurrechter van de rechtbank Noord-Nederland of de burenrechter van de rechtbanken Midden-Nederland en Oost-Brabant om een laagdrempelige goedkope en snelle procedure in het leven te roepen, diende de ChristenUnie op 1 december jl. de volgende motie:

“overwegende dat het van belang is dat burgers op een laagdrempelige manier toegang hebben tot de rechtspraak;

voorts overwegende dat in onder andere België en Frankrijk initiatieven bestaan om rechtspraak in de wijken, dorpen en steden terug te brengen, waarbij de focus niet alleen ligt op juridische maar ook op maatschappe- lijke geschillenbeslechting;

constaterende dat de rechtspraak komend jaar een pilot start met burenrechters, waarbij buren voor een bedrag van onder de € 40 hulp kunnen krijgen om hun burenruzie te laten oplossen;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de haalbaarheid, (maatschappelijke) kosten en baten en inpasbaarheid in de reguliere rechtspraak van een vrederechter, die:

  • regelmatig in iedere gemeente zitting heeft;
  • een klein bedrag aan griffiekosten rekent;
  • zich richt op juridisch gezien eenvoudige zaken van zowel civiele alsbestuursrechtelijke en strafrechtelijke aard;
  • bestaat uit (kanton)rechters die ook in de gewone rechtspraakwerkzaam zijn of waren;
  • zich waar mogelijk richt op finale geschillenbeslechting”

Bij brief van 5 december jl. reageerde minister Van der Steur positief op dit verzoek:

“Ik heb in reactie op de motie aangegeven dat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vraag om te onderzoeken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel. Ik heb daarbij tevens aangegeven dat het onderzoek in nauw overleg met de Raad voor rechtspraak wordt vormgegeven en verbinding kan worden gelegd met de verdere ontwikkeling van de digitalisering van de rechtspraak. Op de vraag naar het mogelijke tijdpad van een onderzoek heb ik gezegd dat ik uw Kamer daarover voor de stemming over de motie zal informeren.

Het onderzoek zal door het WODC worden opgepakt. Een eindrapport is medio 2018 te verwachten.”

Op 6 december jl. nam de Tweede Kamer de motie aan. Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, reageerde verheugd:

“Wij zijn daar erg blij mee, want laagdrempelige toegang is een belangrijk doel van ons vernieuwingsprogramma Maatschappelijk Effectieve Rechtspraak’. ‘Veel zaken bereiken ons nu niet, terwijl alleen de rechter de knoop kan doorhakken als het niet lukt het samen eens te worden. Met die duidelijkheid is uiteindelijk iedereen gebaat.”

Een eerste aanzet is gegeven, maar we moeten dus nog ruim anderhalf jaar wachten op het eindrapport. En bij een positieve uitkomst zal het vervolgens nog wel een aantal jaar duren voordat de Vrederechter daadwerkelijk terugkeert in Nederland.

KEI: pilot handelszaken niet landelijk uitgerold

KEI: oproepen verweerder

Begin 2017 treedt het nieuwe burgerlijk procesrecht en het digitaal procederen (Programma KEI) stapsgewijs in werking. Dit is reden voor een serie van blogs over verschillende onderdelen van het procederen in de civiele procedure. In dit blog bespreek ik de verschillende manieren waarop de verweerder kan worden opgeroepen.

Eén van de dingen die verandert, is de dagvaardingsprocedure. Deze wordt onder Programma KEI vervangen door de basisprocedure en de dagvaarding wordt vervangen door de procesinleiding en een oproepingsbericht. Onder het huidige procesrecht wordt een gedaagde door de deurwaarder opgeroepen door middel van het betekenen van de dagvaarding. Het procesrecht onder KEI kent niet de verplichting dat de deurwaarder de procesinleiding eerst aan de wederpartij betekent. Wel moet de verweerder bekend worden met de vordering, zodat hij zich kan verweren. Er komen drie manieren waarop de verweerder kan worden opgeroepen:

  1. informele oproeping na indienen procesinleiding;
  2. oproeping bij exploot na indienen procesinleiding;
  3. oproeping bij exploot voor indienen procesinleiding.

Ad 1. Informele oproeping na indienen procesinleiding

Eiser of zijn advocaat of gemachtigde stelt een procesinleiding op met daarin de vordering met onderbouwing en de bewijsstukken, zoals een kopie van de overeenkomst waar hij zich op beroept. De (advocaat of gemachtigde van) eiser dient de procesinleiding in bij de rechtbank. De rechtbank verstrekt (digitaal of per post) een oproepingsbericht, waarin staat wanneer en op welke wijze de verweerder uiterlijk moet verschijnen. De procesinleiding maakt onderdeel uit van het oproepingsbericht.

Informele oproeping houdt in dat de eiser de verweerder op een door hem te kiezen wijze oproept. Bijvoorbeeld door het oproepingsbericht per e-mail aan de verweerder toe te sturen of persoonlijk aan hem te overhandigen.

De eiser heeft niet de plicht aan de rechtbank mee te delen op welke wijze hij de verweerder heeft opgeroepen. Dit zal ermee te maken hebben dat de rechter, als de verweerder niet verschijnt, geen verstek kan verlenen. Dit kan namelijk alleen als het oproepingsbericht door een deurwaarder is betekend. Wat dan te doen? Het oproepingsbericht moet dan alsnog door een deurwaarder aan verweerder worden betekend. Dit moet uiterlijk twee weken na de laatste dag waarin de verweerder in het geding kon verschijnen. Doet de eiser dit niet (tijdig), dan wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Ad. 2 Formele oproeping na indienen procesinleiding

Een andere mogelijkheid is om, na ontvangst van het oproepingbericht, dit oproepingsbericht meteen door een deurwaarder te laten betekenen. Het voordeel hiervan is dat de rechter wel meteen verstek kan verlenen als de verweerder niet verschijnt. Het betekeningsexploot moet uiterlijk de dag voor de dag waarop verweerder ten laatste kan verschijnen, zijn ingediend bij de rechtbank.

Ad. 3 Oproeping voor indienen procesinleiding

De derde mogelijkheid is dat de eiser de procesinleiding niet eerst indient bij de rechtbank, maar de deurwaarder een oproepingsbericht laat opstellen en deze aan verweerder laat betekenen. Deze manier is vergelijkbaar met de huidige dagvaardingspraktijk. De (advocaat of gemachtigde van) eiser dient het betekeningsexploot (met oproepingsbericht incl. procesinleiding) vervolgens binnen vijf werkdagen na betekening in bij de rechtbank. Deze termijn is kort en deurwaarders zullen hier rekening mee moeten houden met het verwerken van de exploten.

 

Digitaal procederen wederom uitgesteld

De Spreekuurrechter

De rechter gaat spreekuur houden. Nou ja, niet iedere rechter. Een aantal kantonrechters bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen werkt mee aan het experiment De Spreekuurrechter. In dit blog leg ik uit wat het doel is en hoe deze procedure verloopt.

 

Aard procedure

De spreekuurrechter is geen gerechtelijke procedure zoals we nu kennen. Het is een zogenaamde ‘artikel 96 Rv procedure’. Dit betekent dat partijen zich gezamenlijk tot een kantonrechter wenden en dat de kantonrechter bepaalt hoe het geding verloopt. Wil één van beide partijen niet naar de Spreekuurrechter, dan houdt het op en moet de gewone kantonprocedure gevolgd worden.

De insteek is een laagdrempelige, snelle en goedkope procedure, waarin partijen zelf uitleggen wat het probleem is en hoe het probleem volgens hen moet worden opgelost. Er wordt in principe niet schriftelijk geprocedeerd, maar enkel mondeling en er is geen eis en geen verweer. De Spreekuurrechter zal proberen de waarheid boven tafel te krijgen en zal proberen een praktische oplossing te vinden waarmee beide partijen akkoord zijn. De Spreekuurrechter is gebaseerd op de Vrederechter, zoals we die vroeger kenden (1811 – 1838) en zoals ze nu nog steeds kennen in België.[1]

 

Selectie

Alleen met een verwijzing van het Juridisch Loket Assen, DAS of Univé Rechtshulp kan je je tot de Spreekuurrechter wenden. Het Bureau Spreekuurrechter beoordeelt vervolgens of zaak geschikt is. Hierbij wordt gekeken naar het soort procedure, onder andere arbeidszaken, huurzaken, consumentenzaken, schades, geldvorderingen en burenruzies komen in aanmerking. Verder moet het een geschil zijn tussen twee partijen. Misschien dat in de toekomst geschillen tussen meer partijen ook in aanmerking komen. Komt een zaak in aanmerking, dan wordt een mondelinge behandeling (het spreekuur) gepland.

 

Kosten

Partijen zijn het griffierecht voor kantonzaken verschuldigd, met dien verstande dat beide partijen de helft van het voor hen geldende griffierecht betalen. In tegenstelling tot in kantonzaken is de verweerder nu wel griffierecht verschuldigd. Het griffierecht moet voorafgaand aan het spreekuur zijn betaald.

 

Het spreekuur

De procedure vindt in principe enkel mondeling plaats en het spreekuur wordt opgenomen (audio), zodat het later terug kan worden geluisterd. Partijen voeren zelf het woord. Als één van partijen een advocaat heeft, gaat het spreekuur alleen door als de andere partij daarmee instemt.

Het spreekuur zal niet altijd eindigen in een minnelijke schikking. Is dat het geval, dan zijn er drie opties:

  1. de rechter geeft partijen advies en daarmee is de procedure voor partijen afgelopen;
  2. partijen krijgen de gelegenheid hun standpunten met onderbouwing op papier te zetten, waarna de rechter bepaalt hoe de procedure wordt voortgezet; of
  3. de rechter wijst een mondeling of schriftelijk vonnis. Wordt een vonnis gewezen, dan volgt geen proceskostenveroordeling.

 

Looptijd

De Spreekuurrechter zal vanaf 1 oktober 2016 zaken in behandeling nemen en het experiment zal uiterlijk tot 1 oktober 2017 duren zolang nog geen 100 zaken aanhangig zijn.

 

UPDATE: Resultaten

Op 24 september 2018 berichtte de Rechtspraak dat de proef met de Spreekuurrechter succesvol is verlopen. Van de geselecteerde zaken is 91% geschikt. Minpunt bleek het aantal zaken dat uiteindelijk door de Spreekuurrechter in behandeling is genomen, dit was slechts 40% van het aantal aangemelde zaken. Dit lage percentage komt vooral doordat beide partijen akkoord moeten gaan met de behandeling door de Spreekuurrechter.

 

=====

[1] Mijn blog over de Vrederechter lees je hier.

 

Netherlands Commercial Court (NCC) komt er!

Netherlands Commercial Court (NCC) komt er!

De kogel is door de kerk. Na Londen, Dublin, Delaware, Dubai en Singapore krijgt Amsterdam nu ook een commercial court, het Netherlands Commercial Court!

(meer…)

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: hoe werkt het?

Aan procederen kleven risico’s. De rechter kan je vordering afwijzen, dan heb je kosten gemaakt voor je advocaat of gemachtigde en sta je alsnog met lege handen. Daarbij komt dat je meestal ook nog wordt veroordeeld in de proceskosten van je wederpartij.

In dit blog licht ik toe hoe de regeling van de proceskosten in elkaar zit.

Kostendekkend?

Een veel voorkomend misverstand is dat de wederpartij alle kosten vergoedt als je een procedure wint. 

Volledig vergoed

De kosten die in principe volledig vergoed worden zijn:

  • kosten voor betekening van de dagvaarding;
  • kosten die samenhangen met gelegde beslagen;
  • kosten van een deskundige.

Niet volledig vergoed

Voor advocaatkosten geldt dit niet. Deze kosten worden niet volledig vergoed. Behalve in intellectuele eigendomszaken, zoals een geschil over een handelsnaam of een merkrecht. De kosten van juridische bijstand worden vergoed conform een staffel. Hoeveel aan proceskosten moet worden betaald, is afhankelijk van de hoogte van de vordering, het aantal en type verrichte proceshandelingen. In Nederland moet je er vanuit gaan dat een procedure je altijd geld kost.

Voorbeeld proceskosten

Je dagvaardt iemand bij de rechtbank, omdat die persoon een lening van € 50.000 niet terugbetaalt. Nadat verweer is gevoerd, volgt een comparitie van partijen en uiteindelijk wijst de rechter een vonnis. Je wordt helemaal in het gelijk gesteld. Bij een vordering van € 50.000 geldt een tarief van € 849 per procespunt.

De twee proceshandelingen die je hebt verricht (dagvaarding en comparitie) worden elk gewaardeerd met 1 punt. Dat betekent dat je wederpartij aan jou € 1.698 (2*€ 849) aan proceskosten en de kosten van het betekenen van de dagvaarding moet betalen.

Lijst met bedragen

De volledige regeling met de bedragen per categorie vind je hier.

Ieder draagt de eigen proceskosten

Het gebeurt geregeld dat beide partijen deels gelijk krijgen. In dat geval zie je vaak dat beide partijen de eigen proceskosten dragen. Hetzelfde geldt in procedures tussen familieleden. Dan is de hoofdregel dat de rechter geen proceskostenveroordeling uitspreekt ten gunste van degene die (grotendeels) gelijk krijgt.

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere delen zijn:

KEI: pilot handelszaken niet landelijk uitgerold

Hoe verloopt een dagvaardingsprocedure?

In 2014 zijn er ruim 1,3 miljoen nieuwe procedures gevoerd bij de burgerlijke rechter.[1] Een procedure kan beginnen met een verzoekschrift of met een dagvaarding.

In dit blog bespreek ik het verloop van de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg.

(meer…)

Netherlands Commercial Court (NCC) komt er!

Netherlands Commercial Court (NCC)

Op 11 september jl. vond in het Rotterdamse WTC de Dag van de Rechtspraak 2014 plaats.

Hier maakte Frits Bakker, voorzitter Raad voor de Rechtspraak[1], bekend dat de Raad voor de Rechtspraak streeft naar een speciale rechtbank die grote handelsconflicten in korte tijd afhandelt. Deze speciale rechtbank zal Netherlands Commercial Court (‘NCC’) gaan heten.

(meer…)

%d bloggers liken dit: