Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: hoofdelijkheid?

De rechter veroordeelt de verliezende partij in een procedure doorgaans in de proceskosten van de andere partij. Hoe de proceskosten worden vastgesteld, staat in mijn blog proceskosten: hoe werkt het?

Wie voor welk deel?

Maar hoe zit het als twee partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Kan de winnaar elk van zijn wederpartijen enkel voor de helft aanspreken? Of zijn ze altijd hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de proceskosten? Of zijn ze alleen hoofdelijk aansprakelijk als je dat vordert?

Wat is hoofdelijkheid?

Zijn meerdere partijen hoofdelijk aansprakelijk, dan betekent dat de schuldeiser de hoofdelijke partijen voor het gehele bedrag kan aanspreken. Dit heeft tot gevolg dat de schuldeiser kan kiezen wie hij aanspreekt en voor welk bedrag.

Betaalt één partij het gehele bedrag aan de schuldeiser, dan kan hij de andere partijen aanspreken zodat ze allemaal een gelijk deel betaald hebben. Dit noemt men intern regres.

Hoe het zit

Terug naar de proceskostenveroordeling. Is sprake van ‘automatische hoofdelijkheid’ of moet een procespartij dat vorderen?

De Hoge Raad zegt hierover:

“Bij de beoordeling van de incidentele vordering moet worden vooropgesteld dat de veroordeling van Oracle en [verweerder] door het Hof tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep meebrengt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden.”[1]

In normaal Nederlands zegt de Hoge Raad dat een proceskostenveroordeling tegen meerdere partijen altijd een hoofdelijke veroordeling is als deze partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdvordering. Het gevolg hiervan is dat een procespartij niet expliciet een hoofdelijke veroordeling van de proceskosten hoeft te vorderen.

Er is in dat geval dus automatisch sprake van hoofdelijkheid en beide partijen zijn dus voor het hele bedrag aansprakelijk. De winnende partij mag zelf bepalen wie hij aanspreekt voor de proceskosten.

Meer over proceskosten

In de serie over proceskosten is dit het vierde deel. Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:


[1] Hoge Raad 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000, 353.

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

ING Bank jaagt klanten de BKR-procedure in

Het afgelopen jaar bleek dat ING Bank – vaak via haar incassogemachtigde Vesting Finance – probeert om verjaarde vorderingen te incasseren bij consumenten. Daarbij vermeldt men niet dat de vordering verjaard is en dat ING Bank de vordering niet meer kan afdwingen.

Beleid ING Bank

Deze consumenten kregen jaren geleden een negatieve BKR-registratie, omdat zij de lening niet konden terugbetalen. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie BKR dat de BKR-registratie van verjaarde vorderingen een einddatum moet krijgen die gelijk is aan het moment dat de vordering is verjaard. Vijf jaar na de einddatum wordt de negatieve registratie verwijderd. Hierover blogde ik al eerder.

In voorkomende gevallen doet de consument een beroep op verjaring en verzoekt ING Bank (of haar incassogemachtigde Vesting Finance) om de negatieve registratie te verwijderen of aan te passen. De ervaring leert dat ING Bank deze verzoeken standaard afwijst, zonder in te gaan op de aangevoerde inhoudelijke argumenten.

De consument kan vervolgens weinig anders dan de kwestie voor te leggen aan de rechter of aan de Geschillencommissie BKR.

Als de zaak vervolgens met vermelding van dezelfde argumenten wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie BKR, dan is de reactie van ING Bank dat zij de negatieve registratie “om haar moverende redenen” heeft verwijderd.

Dit gebeurt geregeld en kennelijk is dit het beleid van ING Bank.

Proceskosten

In procedures bij de Geschillencommissie is het niet gebruikelijk dat de kosten van de gemachtigde worden vergoed. De hoofdregel is dat het BKR alleen de eigen bijdrage van € 50 terugbetaalt als de klacht slaagt. Slechts in bijzondere gevallen is dit anders.

De voorzitter van de Geschillencommissie meent dat sprake is van een bijzonder geval als gevolg van het handelen van ING Bank:

“In dit specifieke geval is de Voorzitter van oordeel dat sprake is van een bijzonder geval en dat het inschakelen van een advocaat kan worden aangemerkt als redelijke kosten. De deelnemer heeft in eerste instantie geweigerd de registratie te verwijderen terwijl de door betrokkene gebruikte argumentatie – zo heeft betrokkene onbetwist gesteld – niet afweek van de voor de procedure gebruikte argumenten.”

Hiermee krijgt ING Bank een tik op de vingers en moet zij een deel van de advocaatkosten vergoeden, omdat zij ten onrechte op een procedure heeft aangestuurd.

Eind goed al goed?

Helaas is het niet eind goed al goed. In plaats van dat ING Bank erkent dat ze fout zat – met als gevolg een nodeloze procedure en onnodige kosten voor de consument – en de proceskosten betaalt, verrekent ING Bank de proceskosten met de verjaarde niet meer afdwingbare vordering.

Het is nog maar de vraag of dit mogelijk is. Verrekening is namelijk niet toegestaan als sprake is van bewust toegebrachte schade. Het willens en wetens laten aankomen op een procedure en de negatieve registratie verwijderen in plaats van het voeren van verweer met als gevolg dat ING – bij wijze van uitzondering – in de proceskosten wordt veroordeeld, lijkt me een geval van opzettelijk toegebrachte schade.Maar zelfs als verrekening juridisch mogelijk zou zijn, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dat ING Bank een slecht verliezer is en dit doet om de consument dwars te zitten. En de bedoeling van de Geschillencommissie (de tik op de vingers) wordt hiermee ondergraven. Waarin een grote bank klein kan zijn…

Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Heeft een eiswijziging invloed op de hoogte van het te betalen griffierecht? Voordat ik die vraag beantwoordt, bespreek ik eerst het fenomeen griffierecht.

Griffierecht

Griffierecht is een bedrag dat je aan de griffie moet betalen aan het begin van de procedure. De griffie is het secretariaat van het gerecht. Griffierecht wordt ook wel vastrecht genoemd.

De hoofdregel is dat zowel eiser als de verschenen gedaagde griffierecht verschuldigd zijn. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Bij procedures bij de kantonrechter en de pachtkamer hoeft de gedaagde geen griffierecht te betalen. Verder is de oorspronkelijk gedaagde die een tegenvordering instelt, daarvoor geen griffierecht verschuldigd. Voor de overige uitzonderingen verwijs ik naar artikel 4 Wgbz.

Hoogte griffierecht

Welk bedrag aan griffierecht verschuldigd is, hangt af van de hoogte van de vordering en of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon de vordering instelt. Bepalend is de hoogte van de vordering in de dagvaarding, het verzoek in het verzoekschrift of het beroepschrift. Hierna ga ik uit van de dagvaardingsprocedure, maar voor de verzoekschrift- en de beroepsprocedure geldt hetzelfde.

Eiswijziging

Het gebeurt geregeld dat de eiser een eiswijziging doorvoert tijdens procedure. De eiswijziging zal een vermeerdering of vermindering van de vordering inhouden. Een eiswijziging moet bij conclusie of akte worden gedaan en het kan niet in de pleitnota worden gedaan.

Hebben eiswijzigingen invloed op de hoogte van het verschuldigde griffierecht? Het antwoord op deze vraag is: dat hangt er vanaf.

Vermindering eis

De eis kan worden verminderd als de gedaagde een deel van de vordering betaalt tijdens de procedure.

Wordt de eis verminderd, dan blijft het oorspronkelijke griffierecht verschuldigd. Het griffierecht wordt dus niet alsnog verminderd. Maar let op dat een vermindering van eis wel invloed kan hebben op het al dan niet kunnen instellen van hoger beroep.

Vermeerdering eis

Als de gedaagde bijvoorbeeld een aantal nieuwe facturen ook niet betaalt, dan kan je je eis vermeerderen.

Een vermeerdering van eis kan leiden tot een hoger griffierecht. Valt de vordering in een hogere categorie na de eisvermeerdering, dan zal de rechtbank een aanvullende griffierechtnota sturen.

De tarieven voor griffierecht worden jaarlijks aangepast (lees: verhoogd). Je bent het griffierecht verschuldigd, zoals geldt op het moment van de vermeerdering van de eis, vermindert met het reeds betaalde griffierecht.

Conservatoir beslag

Heb je voorafgaand aan de gerechtelijke procedure een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ingediend, dan wordt het daarvoor betaalde griffierecht in mindering gebracht op het verschuldigde griffierecht.[1]

Het is raadzaam om dit in de gaten te houden, omdat dit niet altijd gebeurt. Mocht het eerder betaalde griffierecht niet in mindering zijn gebracht, dan kan je verzet aantekenen tegen het in rekening gebrachte griffierecht. Dit doe je door het indienen van een verzoekschrift, waarin je verzoekt om het griffierecht te verlagen. Voor het indienen van dit verzoekschrift is overigens geen griffierecht verschuldigd.[2]


[1] Artikel 11 Wgbz.

[2] Artikel 29 Wgbz.

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: zekerheid

Procedeer je tegen een buitenlandse partij, dan kan het wel eens lastig worden om de proceskosten te incasseren. In sommige gevallen kan je van de wederpartij zekerheid voor de proceskosten vorderen. In dit blog leg ik uit in welke gevallen dat wel en niet kan.

Zekerheid voor proceskosten

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat in artikel 224 Rv een regeling die zekerheid voor proceskosten mogelijk maakt. In lid 1 van staat enigszins cryptisch wie hiervan gebruik kunnen maken:

“Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.”

In begrijpelijk Nederlands staat er: de gedaagde partij kan zekerheid te krijgen voor het geval de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.

Deze regeling geldt dus niet voor de eisende partij die zekerheid voor de proceskosten wil van een in het buitenland woonachtige/gevestigde gedaagde.

Doel

Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.

Vordering

De rechter mag niet uit zichzelf beslissen dat de eisende partij zekerheid moet stellen. De gedaagde partij moet dit dus vorderen. Dit kan bij dagvaarding (nieuwe procedure) of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Dit laatste is het meest praktisch.

Geen link met Nederland

Voorwaarde voor toewijzing van de vordering tot het stellen van zekerheid is dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van de buitenlandse eiser buiten Nederland moet liggen.[1]

De vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten slaagt dus niet als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland. De vordering wordt ook afgewezen als de buitenlandse eiser weliswaar geen Nederlandse vestiging heeft, maar wel haar statutaire zetel in Nederland heeft.[2]

Het komt voor dat een eiser regelmatig van adres verandert en dat het Nederlandse adres waar hij ingeschreven staat bovendien niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats is. Het is voorstelbaar dat dit problemen geeft bij het incasseren van de proceskosten. Toch is dit geen reden deze eiser te verplichten tot het stellen van zekerheid:

“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.” [3]

Geen link, maar toch geen zekerheid

Ofschoon er geen link is met Nederland hoeft de buitenlandse eiser toch geen zekerheid te stellen voor proceskosten als[4]:

  • aannemelijk is dat verhaal van de proceskosten in Nederland mogelijk is;
  • het vonnis (met de proceskostenveroordeling), ten uitvoer kan worden gelegd in het land waar de buitenlandse eiser woont of gevestigd is;
  • een verdrag of EG-verordening bepaalt dat geen zekerheid hoeft te worden gegeven;
  • het stellen van zekerheid ertoe leidt dat de buitenlandse eiser zich niet kan wenden tot de rechter (geldgebrek).

Vonnis

Wijst de rechter de vordering toe, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag, waarvoor de eiser zekerheid moet stellen, vast. Verder zal de rechter – als dat is gevorderd – bepalen binnen welke termijn de buitenlandse eiser moet voldoen aan het vonnis. De zekerheid bestaat meestal uit een bankgarantie.

Toch niet betalen?

Weigert de buitenlandse eiser om zekerheid te stellen, dan kan je het vonnis laten betekenen en de eiser een termijn geven om aan het vonnis te voldoen. Blijft de buitenlandse eiser weigeren, dan de rechter hem niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de procedure die de buitenlandse eiser begon, eindigt zonder inhoudelijke behandeling.[5]

Hoger beroep en cassatie

Ook in hoger beroep en cassatie kan men zekerheidstelling voor proceskosten vorderen. Dit kan alleen van de oorspronkelijk eiser (de buitenlandse eiser uit de eerste procedure). Van de oorspronkelijk gedaagde of verweerder kan je dus dit niet vorderen.[6]

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:

=====

[1] Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.

[2] Hoge Raad 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3239.

[3] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BY8193.

[4] Artikel 224 lid 2 Rv.

[5] Rechtbank Noord-Holland 9 januari 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:115.

[6] Artikel 353 lid 2 Rv (hoger beroep) en artikel 414 Rv (cassatie).

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: salaris van de advocaat

Als een rechter een vonnis uitspreekt, dan wordt de verliezer in het merendeel van de gevallen veroordeeld in de proceskosten. De verliezer moet dan de proceskosten van de ander betalen. De proceskosten bestaan uit meerdere posten. Hierbij moet je denken aan de kosten van het betekenen van de dagvaarding, eventuele beslagkosten, het salaris van de advocaat van de wederpartij en de nakosten. In dit blog ga ik in op het salaris van de advocaat.

Salaris van de advocaat

In Nederland worden, behalve in intellectuele eigendomszaken, niet de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten bij de verliezende partij in rekening gebracht. Men begroot het salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief. Het liquidatietarief is afhankelijk van de verrichte proceshandelingen en het belang van de zaak (de hoogte van de vordering). Het liquidatietarief is een aanbeveling, maar in de praktijk volgen alle rechtbanken en gerechtshoven deze aanbeveling.

Voorbeeld

Dit klinkt misschien nogal abstract, daarom een voorbeeld om de berekening te verduidelijken.

Eiser vordert bij de rechtbank betaling van een bedrag € 75.000. In de procedure heeft de winnende eiser een dagvaarding laten betekenen en heeft hij met z’n advocaat een comparitie van partijen bijgewoond. De rechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

De dagvaarding en het bijwonen van de comparitie tellen beiden als één punt; dus in totaal twee punten. Het belang van de zaak is € 75.000 en daarbij hoort een liquidatietarief van € 1.074 per punt. De verliezende gedaagde zal dus worden veroordeeld tot betaling van € 2.148 aan salaris van de advocaat.

Niet kostendekkend

Het is goed om je te realiseren dat het toegewezen salaris van de advocaat in de meeste gevallen niet de daadwerkelijke advocaatkosten dekt. Je moet de proceskostenveroordeling daarom zien als een tegemoetkoming in de advocaatkosten.

Overzicht

Een volledig overzicht van de waardering van werkzaamheden en de liquidatietarieven vind je op de website van de Rechtspraak.

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere delen zijn:

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: hoe werkt het?

Aan procederen kleven risico’s. De rechter kan je vordering afwijzen, dan heb je kosten gemaakt voor je advocaat of gemachtigde en sta je alsnog met lege handen. Daarbij komt dat je meestal ook nog wordt veroordeeld in de proceskosten van je wederpartij.

In dit blog licht ik toe hoe de regeling van de proceskosten in elkaar zit.

Kostendekkend?

Een veel voorkomend misverstand is dat de wederpartij alle kosten vergoedt als je een procedure wint. 

Volledig vergoed

De kosten die in principe volledig vergoed worden zijn:

  • kosten voor betekening van de dagvaarding;
  • kosten die samenhangen met gelegde beslagen;
  • kosten van een deskundige.

Niet volledig vergoed

Voor advocaatkosten geldt dit niet. Deze kosten worden niet volledig vergoed. Behalve in intellectuele eigendomszaken, zoals een geschil over een handelsnaam of een merkrecht. De kosten van juridische bijstand worden vergoed conform een staffel. Hoeveel aan proceskosten moet worden betaald, is afhankelijk van de hoogte van de vordering, het aantal en type verrichte proceshandelingen. In Nederland moet je er vanuit gaan dat een procedure je altijd geld kost.

Voorbeeld proceskosten

Je dagvaardt iemand bij de rechtbank, omdat die persoon een lening van € 50.000 niet terugbetaalt. Nadat verweer is gevoerd, volgt een comparitie van partijen en uiteindelijk wijst de rechter een vonnis. Je wordt helemaal in het gelijk gesteld. Bij een vordering van € 50.000 geldt een tarief van € 849 per procespunt.

De twee proceshandelingen die je hebt verricht (dagvaarding en comparitie) worden elk gewaardeerd met 1 punt. Dat betekent dat je wederpartij aan jou € 1.698 (2*€ 849) aan proceskosten en de kosten van het betekenen van de dagvaarding moet betalen.

Lijst met bedragen

De volledige regeling met de bedragen per categorie vind je hier.

Ieder draagt de eigen proceskosten

Het gebeurt geregeld dat beide partijen deels gelijk krijgen. In dat geval zie je vaak dat beide partijen de eigen proceskosten dragen. Hetzelfde geldt in procedures tussen familieleden. Dan is de hoofdregel dat de rechter geen proceskostenveroordeling uitspreekt ten gunste van degene die (grotendeels) gelijk krijgt.

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere delen zijn:

Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Het ‘eigen beursje’ voor advocaten nader bezien

Tot de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002 konden advocaten, procureurs en deurwaarders worden veroordeeld in de proceskosten en tot schadevergoeding als zij de hun toevertrouwde belangen verwaarloosden. Dit noemde men een ‘eigen beursje’.

De wettelijke regeling

Het eigen beursje was geregeld in artikel 58 Rv (oud):

“De advokaten, procureurs en deurwaarders, die zich in hunne bedieningen te buiten mogten gaan, en alle diegenen, welke de belangen van het beheer dat hun is toevertrouwd verwaarlozen, zullen persoonlijk en uit hunne eigene beurs geheel of gedeeltelijk in de kosten verwezen mogen worden, en zelfs tot vergoeding van schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn, zonder die op hunne principalen te kunnen verhalen.”

In 2002 is de oude regeling vervangen door een nieuwe regeling (artikel 245 lid 1 Rv):

“Indien blijkt dat een partij niet bestaat, of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een daartoe niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van een geding opdracht heeft gegeven, geschiedt een veroordeling in de kosten, wanneer daartoe aanleiding is, in plaats van ten laste van de partij in naam van wie in rechte is opgetreden, ten laste van de gemachtigde of advocaat van die partij, of van degene die tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven, in het eerste geval onverminderd het verhaal van die advocaat of gemachtigde op zijn opdrachtgever.”

Het oude artikel 58 Rv was alles behalve makkelijk leesbaar, maar hetzelfde kan worden gezegd van de nieuwe regeling. De nieuwe regeling is beperkter dan de oude. Kort gezegd, kan een rechter een advocaat of gemachtigde in de proceskosten veroordelen als:

  • de procespartij die hij/zij vertegenwoordigt niet bestaat;

voorbeeld: de schuldeiser voor wie je een vordering instelt, bestaat juridisch niet (meer).[1]

  • de procespartij is niet rechtsgeldig in de procedure verschenen, omdat deze partij door een onbevoegd persoon is vertegenwoordigd;

voorbeeld: een voogd of advocaat die zonder machtiging in rechte optreedt.[2]

  • de procespartij is niet rechtsgeldig in de procedure verschenen, omdat deze de advocaat/gemachtigde geen opdracht heeft gegeven om namens haar op te treden.

voorbeeld: een advocaat wordt enkel om advies gevraagd over een dagvaarding die een B.V. heeft ontvangen en de advocaat dient ook een conclusie van antwoord in.

Soms kan de advocaat geen verwijt worden gemaakt, terwijl hij bijvoorbeeld wel optrad voor een niet meer bestaande partij. De rechter kan in dat geval de opdrachtgever van de advocaat (= de voormalig bestuurder) veroordelen in de proceskosten.[3]

Hoor en wederhoor

Voordat een rechter besluit een eigen beursje toe te kennen, moet hij de advocaat of gemachtigde eerst in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over dit voornemen (artikel 245 lid 2 Rv). Dit in het kader van hoor en wederhoor. Dit laatste gebeurde niet onder het oude recht en in al 1966 merkten Westerouen en Reinhold hierover op:

“Bedenkelijk is dat in deze gevallen veroordelingen uit de lucht kunnen vallen ten lasten van derden, die niet partij zijn in de procedure, zonder dat althans die derden vooraf in hun belang zijn gehoord.” [4]

Veroordeelt de rechter een advocaat of gemachtigde in de proceskosten, dan wordt de advocaat of gemachtigde met betrekking tot de proceskostenveroordeling partij in de procedure. De advocaat of gemachtigde kan hoger beroep of cassatie instellen tegen de proceskostenveroordeling.

Gemis

Helaas komt het anno 2015 ook voor dat iemand een volkomen kansloze procedure begint. Maar omdat dit niet valt onder de situaties van artikel 245 Rv, kan de rechter de advocaat of gemachtigde niet veroordelen in de proceskosten.

Vindt een rechtbank of gerechtshof dat de advocaat er een puinhoop van heeft gemaakt, dan adviseert de rechter de advocaat om de proceskosten toch voor zijn/haar rekening te nemen:

“8. Het hof ziet aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in beroep. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de procedure volstrekt nodeloos gevoerd en is de man bij herhaling verzocht het hoger beroep in te trekken teneinde te voorkomen dat de vrouw onnodig kosten zou maken. Het hof hecht er in dat kader aan op te merken dat het de advocaat van de man ten zeerste zou sieren als hij deze door de man te betalen proceskosten uit eigen middelen voor zijn rekening zou nemen.” [5]

Op die momenten mist de rechtspraak toch de mogelijkheid om een eigen beursje toe te kennen. Toch is de rechterlijke macht niet eenduidig over of het eigen beursje zou moeten terugkeren, zo blijkt uit het promotieonderzoek van Sluijter uit 2011.[6] Kennelijk behoorden de raadsheren die het arrest van 18 februari 2015 wezen tot de groep waarvan de “handen in sommige gevallen toch wel zouden jeuken om zo’n eigen beursje toe te passen”. En dat kan ik me heel goed voorstellen.

=====

[1] Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:702 en Rechtbank Amsterdam 20 februari 2013, ECLI:NL:RBAMS:BZ3576.

[2] Gerechtshof Leeuwarden, 17 november 2004, ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6440.

[3] Gerechtshof Leeuwarden, 1 maart 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0013 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4325.

[4] F.M. Westerouen en C.B. Reinhold, Mr. J.A.H.Coops, Grondtrekken van het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1966, p. 93.

[5] Gerechtshof Den Haag 18 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:378.

[6] P. Sluijter, Sturen met proceskosten: Wie betaalt de prijs van verstorend procesgedrag?, N.N. 2011, § 5.4.4.

Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Mag je procederen voor enkel de incassokosten?

Het komt geregeld voor dat een schuldeiser een vordering instelt voor enkel de rente en de incassokosten. Soms bedraagt de rente slechts een paar cent en de incassokosten slechts het laagste tarief van € 40.

Uit twee recente gerechtelijke uitspraken zou je kunnen afleiden dat er kantonrechters zijn die vinden dat je geen recht hebt op vergoeding van deze kosten.

Begin maart 2015 veroordeelden twee kantonrechters (één in Haarlem en één in Amsterdam) onafhankelijk van elkaar dat de eisende partij haar eigen proceskosten moet betalen, ondanks dat de incassokosten van € 40 werden toegewezen. Bij een dergelijke vordering bedragen de kosten voor de dagvaarding € 77,84 (excl. BTW) en het griffierecht € 116 voor een bedrijf. Per saldo is de eiser dus voor zo’n € 150 de bietenbrug opgegaan.

De overwegingen van de twee kantonrechters waren als volgt:

“De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een dusdanige proportionaliteit tussen het gevorderde – vier eurocent rente en veertig euro buitengerechtelijke incassokosten – enerzijds en de (te verwachten) proceskosten anderzijds, waarvan de dagvaardingskosten alleen al tweemaal zo hoog als het gevorderde belopen, dat de beslissing van [eiseres] om naar het middel van een gerechtelijke procedure te grijpen – welke beslissing haar op zichzelf bezien vrij staat – tot gevolg dient te hebben dat [eiseres] de eigen proceskosten draagt. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd.”

en

“Gelet op de wanverhouding tussen de gevorderde som en de proceskosten, alsmede de omstandigheid dat uit de tekst van de dagvaarding nauwelijks valt op te merken dat het hier alleen nog een geschil betreft over de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.”

Nu kan je je natuurlijk afvragen of je voor een vordering van € 40 moet gaan procederen. Maar interessanter is de vraag of deze twee rechters het bij het rechte eind hebben. Beide vorderingen zijn te laag om hoger beroep in te stellen (blog hoger beroep), dus deze principiële vraag kan niet aan een gerechtshof worden voorgelegd.

Een kantonrechter in Den Haag oordeelde in een soortgelijke situatie in februari 2015 overigens anders en veroordeelde gedaagde ‘gewoon’ in de proceskosten. Navraag bij De Rechtspraak leerde voorts dat het geen beleid is om dergelijke vorderingen af te wijzen. Kennelijk zijn er twee rechters ‘rogue’ gegaan.

Naar mijn mening doen deze twee rechters het niet goed. Er is in casu geen reden om de proceskosten te compenseren.

De rechter mag de proceskosten compenseren in de in artikel 327 lid 1 Rv genoemde gevallen. Beide rechters noemen de proceskosten disproportioneel c.q. spreken van een wanverhouding tussen gevorderde som en proceskosten. Dit zou dan vallen onder de laatste zin van artikel 237 lid 1 Rv:

“Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.”

In beide gevallen erkent de rechter dat de eisende partij betaling in rechte kan afdwingen. Dan is er mijns inziens geen sprake van nodeloos veroorzaakte kosten. Van onnodige kosten is bijvoorbeeld sprake als meerdere procedures worden aangespannen, terwijl de vorderingen in één procedure hadden kunnen worden opgenomen.[1] Ook zijn geen buitensporige bedragen gevorderd aan incassokosten[2] of is gedaagde niet in de gelegenheid gesteld om in den minne te betalen.[3] Van deze gevallen is geen sprake en er is juridisch bezien geen reden om de proceskosten te compenseren.

Een tweede argument is dat het hele systeem van incassokosten tot doel heeft om wanbetaling tegen te gaan. Dit volgt ook uit de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties.[4] Door de incassokosten toe te wijzen, maar de proceskosten niet wordt dit stelsel ondergraven. Immers, het loont om de incassokosten bij lage vorderingen onbetaald te laten. Ondanks dat de schuldeiser kosten moet maken en volledig in zijn recht staat, zal de rechter de schuldeiser de rekening presenteren. Hiermee wordt een verkeerd signaal afgegeven. Het wordt problematisch als je bijvoorbeeld een dierenkliniek hebt en het overgrote merendeel van je vorderingen uit lage bedragen bestaat. Soms moet je een signaal afgeven dat men gewoon moet betalen, ook al is de vordering laag. Dit miskennen deze rechters. Ook maken beide rechters niet duidelijk wanneer er dan wel sprake zou zijn van een normale verhouding tussen de vordering en de kosten. De griffierechten zijn bij mijn weten überhaupt niet kostendekkend, dus dit kan geen argument zijn.

Bijkomend argument is dat in geen van beide gevallen een partij procedeerde op basis van gefinancierde rechtsbijstand (‘toevoeging’). Er is dus geen sprake van misbruik van toevoegingsgelden, zoals in de kwestie van konijn Punkie of de veelbesproken ‘zandbakruzie’. [5]

Graag hoor ik of je vindt of de twee kantonrechters gelijk hebben. Hieronder kan je je mening achterlaten.

 

UPDATE: lees mijn blog “Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW” over de vraag of je na een deelbetaling procedeert voor de incassokosten of de restant hoofdsom.

 

 

=====

[1] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLEE:2012:BX1386.

[2] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBALK:2009:BJ6773.

[3] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBSHE:2010:BM1521.

[4] Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011. Lees mijn artikel Handelstransacties: incasseren anno 2013 voor meer informatie over deze richtlijn.

[5] Http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBHAA:2010:BM4040 en http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2013:2966.

De competentiegrens: bij welke rechter moet je zijn?

De competentiegrens: bij welke rechter moet je zijn?

In eerste aanleg kan je je vordering aanhangig maken bij de Kamer voor Kantonzaken (hierna: ‘kantonrechter’) of de Kamer voor andere zaken dan Kantonzaken (hierna: sector civiel’).

De belangrijkste verschillen tussen beide rechters zijn dat je bij de kantonrechter niet verplicht moet worden bijgestaan door een advocaat, dat het griffierecht dat je moet betalen als eiser aanzienlijk lager is bij de kantonrechter en dat gedaagde geen griffierecht verschuldigd is bij de kantonrechter.

De competentiegrens

Welke rechter bevoegd is, is afhankelijk van hoogte van je vordering. De hoofdregel is dat vorderingen tot € 25.000 tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren en vorderingen van meer dan € 25.000 behoren tot de bevoegdheid van de sector civiel.

Is er sprake van consumentenkrediet, dan geldt dat de kantonrechter bevoegd is als de kredietsom niet hoger is dan € 40.000. Is de kredietsom hoger, dan moet je je tot de sector civiel wenden.

De grens van € 25.000 voor geldvorderingen en de kredietsom van € 40.000 bij consumentenkrediet wordt de competentiegrens genoemd, omdat dit bepaalt welke rechter bevoegd (competent) is.

Kantonrechter altijd bevoegd

Daarnaast is er een aantal categorieën van vorderingen waarbij de kantonrechter altijd de bevoegde rechter is. De hoogte van de vordering is niet van belang. De belangrijkste categorieën zijn:

  • vorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst;
  • vorderingen van onbepaalde waarde, voor zover er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000;
  • geschillen tussen over koopovereenkomsten tussen een consument en niet-consument, bijvoorbeeld over de koop van een auto;
  • geschillen die betrekking hebben op huur-, huurkoop- of agentuurovereenkomsten.

Geldvorderingen tot € 25.000

Voor bepaling van de hoogte van de vordering moet rekening worden gehouden met de rente tot aan de dag dat de dagvaarding is betekend. Blijkt dat de vordering inclusief rente op de dag voor de betekening € 25.001 bedraagt, dan verklaart de kantonrechter zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de sector civiel.

Het gebeurt vaak dat een eiser meerdere vorderingen instelt. In dat geval moeten deze vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Beslissend voor de competentie is het totale beloop van alle vorderingen. Dit wordt de ‘optelregel’ genoemd. Dit lijkt allemaal eenvoudig, maar in de praktijk is er soms onduidelijkheid over de vraag welke posten wel en welke niet moeten worden opgeteld.

Op 12 december 2014 werd op rechtspraak.nl een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, sector civiel van 29 oktober 2014 gepubliceerd waarin werd gesteggeld over de vraag welke rechter bevoegd was. KPN c.s. vorderden van gedaagde de volgende bedragen:

  • hoofdsom                                          € 22.297,00
  • rente tot dag der dagvaarding      €    1.574,44
  • beslagkosten                                    €    1.252,63 +
  • totaal                                                 € 25.124,07

De totale vordering bedraagt meer dan € 25.000 en dus is de sector civiel bevoegd, aldus KPN c.s. Gedaagde meent dat de vordering van KPN c.s. lager is dan € 25.000 en vordert dat de sector civiel zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter.

De rechter geeft gedaagde gelijk, omdat de beslagkosten niet mogen meetellen bij het bepalen van de competentiegrens. De kosten van beslag bestaan uit kosten van ambtshandelingen van deurwaarders en dergelijke kosten behoren namelijk tot de proceskosten.[1] De partij die in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten behoren daartoe. De beslagkosten tellen dus niet mee voor de competentiegrens (net als de kosten van het betekenen van de dagvaarding en het griffierecht).

Bron: rechtbank Noord-Nederland 29 oktober 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5363.

 

—–

[1] Artikel 237 Rv juncto artikel 240 Rv.

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten betalen terwijl wederpartij niet-ontvankelijk is. Kan dat?

Op 4 maart jl. wees het Gerechtshof Den Haag een arrest (vonnis in hoger beroep) waarbij degene die in hoger beroep is gegaan (appellant) niet-ontvankelijk is, maar de gedaagde (geïntimeerde) de proceskosten moet betalen.[1]

De casus was als volgt…

Casus

A procedeert tegen de Vereniging van Eigenaren (VVE). A is in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis en heeft de VVE gedagvaard tegen de zitting van 5 maart 2013. De advocaat van A realiseert zich dat het niet mogelijk is van dit tussenvonnis in hoger beroep te komen. Op 1 februari 2013 meldt hij dit schriftelijk aan de rechtbank en hij trekt het hoger beroep in.

Einde oefening, zou je zeggen. Maar, de VVE maakt gebruik van haar recht om als gedaagde partij de zaak zelf aanhangig te maken. Vervolgens vraagt zij om veroordeling van A in de proceskosten van in totaal € 1.560.

Het gerechtshof is niet gediend van deze handelwijze en oordeelt:

Het hof overweegt, dat nu [appellant] de VVE ruimschoots vóór de eerst dienende dag ervan op de hoogte heeft gesteld de appeldagvaarding in te trekken en overigens niet aannemelijk is dat van enige kosten ter zake van het hoger beroep daterend van vóór dat tijdstip van intrekking sprake is geweest, niet valt in te zien waarom [appellant] kosten ter zake van dit hoger beroep aan de VVE zou moeten vergoeden. De door de VVE gevorderde kosten zullen daarom worden afgewezen.

Je denkt misschien dat het jammer is voor de VVE, maar niet geschoten is altijd mis. Maar het gerechtshof is nog niet klaar:

Daar [appellant] zijn vordering in hoger beroep heeft ingetrokken, dient hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Omdat de VVE de zaak heeft aangebracht uitsluitend met het oog op de proceskosten (de VVE heeft geen incidenteel appel ingesteld) en zij in dat kader als de in het ongelijk te stellen partij heeft te gelden, zal de VVE worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, LJN BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar als na te melden.

Misbruik van recht

Deze uitspraak van het gerechtshof juich ik toe. Naar mijn mening is dit is een typisch geval van misbruik van procesrecht door de VVE. Het enige doel is immers om de ander onnodig op kosten te jagen. De VVE krijgt daarom geheel terecht het deksel op de neus en mag ook nog eens de proceskosten van A betalen (€ 1.193).

De hele uitspraak kan je hier nalezen.


[1] Gerechtshof Den Haag 4 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2014:457.

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: kan je zekerheid vorderen?

Het handelsverkeer is de laatste jaren veel internationaler geworden. Hierdoor moet de Nederlandse rechter steeds vaker oordelen over grensoverschrijdende geschillen.

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat een regeling die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen voor de proceskosten als de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.[1] Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde, die zich met succes verweert tegen de vordering, hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.

Deze regeling geldt dus niet voor eisers die zekerheid willen voor de proceskosten van  buitenlandse gedaagden.

Iedereen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter, kan verplicht worden om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit doet de rechter niet uit zichzelf. De gedaagde partij moet dit vorderen. Dit kan bij dagvaarding of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Het laatste is het meest praktisch. Oplettendheid is geboden, want de vordering moet uiterlijk tegelijk met het verweer (de conclusie van antwoord of de memorie van antwoord) worden ingesteld.[2]

Deze mogelijkheid geldt niet alleen voor partijen die een procedure beginnen als eiser, maar geldt ook voor partijen die als eiser in een procedure tussenkomen of zich als eiser voegen.

Het bereik van deze bepaling is nogal beperkt, omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland moet hebben.[3] Dit betekent onder andere dat de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen heeft als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland.

Recent bevestigde de het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beperkte werkingssfeer van deze regeling.[4] In die zaak stelt de gedaagde partij in hoger beroep dat de eisende partij in hoger beroep geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De in de memorie van grieven vermelde woonplaats van eiser in hoger beroep zou niet juist zijn. Verder verandert de eiser regelmatig van adres en het adres waar hij staat ingeschreven, is niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats. Hierdoor wordt het verhaal van de proceskosten bemoeilijkt. Volgens gedaagde is het zeer aannemelijk dat eiser, als hij de procedure verliest, ervoor zal zorgen dat hij op dat moment geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het gerechtshof gaat hierin niet mee en oordeelt:

“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.”

Als de vordering tot zekerheidstelling door de eiser slaagt, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag vast waarvoor de eiser zekerheid moet stellen. De zekerheidstelling bestaat meestal uit een bankgarantie. Wordt de vordering afgewezen, dan wordt de verliezer in de proceskosten veroordeeld.

Tot slot is van belang dat het vonnis over de zekerheidsstelling een tussenvonnis is. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tussentijds hoger beroep in te stellen.[5] Dit kan slechts nadat het eindvonnis is gewezen.[6]

Voetnoten:

[1] Artikel 224 Rv. Deze bepaling geldt ook voor hoger beroep, zie artikel 353 Rv.

[2] Artikel 224 lid 3 Rv.

[3] Vgl. Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.

[4] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, LJN: BY8193.

[5] Tenzij de rechter bepaalt dat tussentijds beroep wel mogelijk is (artikel 337 lid 2 Rv).

[6] Hof Amsterdam 6 juli 2010, NJF 2010/297, LJN: BN0799.

%d bloggers liken dit: