[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

Iedere procespartij kan de eerste roldatum vervroegen, oftewel kan anticiperen (art. 126 Rv). Dit geldt in eerste aanleg en in hoger beroep. Een eerste roldatum naar een later tijdstip verzetten kan niet. Dat een gedaagde dit niet kan, is op zich logisch. Maar een eiser kan dit ook niet. En dat is raar.

Een eiser kan wel op lange termijn dagvaarden, maar kan – als de dagvaarding eenmaal is betekend – niet alsnog de datum van de eerste rolzitting verzetten naar een latere roldatum. Een enkele uitzondering om fouten te herstellen daargelaten. Soms is de oplossing om de dagvaarding niet aan te brengen en om opnieuw te dagvaarden. Maar dat is niet altijd een optie. Denk aan de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak na conservatoir beslag en de appeltermijn.

Momenteel kan de oorspronkelijke roldatum alleen verzet worden als alle procespartijen daarmee akkoord gaan, de dagvaarding een gebrek heeft dat de nietigheid met zich meebrengt of een onjuiste vermelding van de naam van een procespartij of een onjuiste verschijningsdatum of -tijdstip. Deze gebreken kan eiser herstellen door het uitbrengen van een herstelexploot voor de eerste rolzitting (art. 120 lid 2 Rv). Met dit herstelexploot kan eiser gedaagde tegen een latere roldatum oproepen.

Een andere situatie waarin de oorspronkelijke roldatum wordt verzet, is als eiser nalaat de dagvaarding tijdig aan te brengen (en de gedaagde brengt de dagvaarding ook niet aan). In dat geval kan eiser dit herstellen door binnen twee weken na de oorspronkelijke roldatum een herstelexploot uit te brengen (art. 125 lid 5 Rv).

Het verzetten van de aangezegde roldatum wegens lopende onderhandelingen of omdat eiser in afwachting is van een opinie, wordt ontoelaatbaar geacht. Kleeft er geen gebrek aan de dagvaarding en wil eiser de in de dagvaarding aangezegde roldatum verzetten, dan moet hij ‘vergeten’ om de dagvaarding (tijdig) aan te brengen. Dan heeft eiser één kans om de zaak op een later tijdstip aan te brengen.

Waarom heeft eiser niet de mogelijkheid om de aangezegde roldatum te verzetten? Waarom moet eiser doen alsof hij is vergeten de dagvaarding aan te brengen? Het blijkt een kwestie te zijn van het afwegen van het belang van partijautonomie en het belang van de gedaagde om helderheid te hebben over wat eiser met de zaak aan wil. Door de aangezegde roldatum steeds te verschuiven, wordt dit onzeker. In hoger beroep zou dit extra fnuikend zijn vanwege de schorsende werking van het hoger beroep en omdat onzeker wordt of het vonnis in eerste aanleg kracht van gewijsde krijgt, aldus A-G Wesseling-Van Gent in 2000.1 Deze visie deel ik niet.

De redenen waarom het verlaten van de oorspronkelijke roldatum voorafgaand aan die roldatum niet mogelijk is, overtuigen niet anno 2023. Het argument van de schorsende werking lijkt me met de gebruikelijk standaard gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad niet meer houdbaar.

Het is niet uit te leggen dat op lange termijn dagvaarden wel mag en dat partijen kunnen anticiperen, maar dat dagvaarden op korte termijn en vervolgens de aangezegde roldatum verzetten niet mag.

Het huidige verbod is dus niet logisch en dat moet anders. Eiser moet de mogelijkheid krijgen om de aangezegde roldatum te verzetten naar een latere datum. De belangen van gedaagde komen niet in het gedrang, omdat gedaagde immers kan anticiperen en zodoende de verplaatste roldatum vervroegen als het hem te lang duurt. Bijkomend voordeel voor de Rechtspraak is dat de zaak voorlopig niet behandeld hoeft te worden. Met de huidige doorlooptijden en hoge werkdruk lijkt me dat een welkome bijkomstigheid.

Het beginsel van partijautonomie is zeer belangrijk in de rechtspraak. De partijautonomie kalft steeds verder af. Denk aan de maximale omvang van processtukken in hoger beroep (er gaan geruchten dat een dergelijke beperking ook in eerste aanleg gaat gelden) en de plannen die de rechter de mogelijkheid geven om een schikking aan partijen op te leggen.2

De partijautonomie moet voor wat betreft de aangezegde rolzitting worden uitgebreid. Eiser moet de eerste rolzitting kunnen verzetten bij deurwaardersexploot. En wel tot het uitroepen van de eerste rolzitting. Het kan dus ook als de dagvaarding al is aangebracht. In dat geval moet het gerecht gedaagde actief informeren over het verzetten van de eerste rolzitting. Dit is in lijn met de recente uitspraak van de Hoge Raad over de actieve mededelingsplicht bij anticipatie.3

Kan een gedaagde zich niet vinden in het verzetten van de eerste zittingsdatum, dan kan hij anticiperen of de dagvaarding aanbrengen. Als gedaagde anticipeert of de dagvaarding aanbrengt, dan kan eiser de aangezegde roldatum niet meer verzetten.

Mocht eiser de eerste roldatum keer op keer verzetten op een termijn dat anticipatie niet mogelijk is, dan zou gedaagde de mogelijkheid moeten hebben om de dagvaarding aan te brengen tegen één van de verplaatste rolzittingen. Een andere optie is dat eiser de eerste roldatum maar een maximum aantal keer, bijvoorbeeld drie keer, kan verzetten.

Deze column is afgesloten op 1 augustus 2023.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten“, BER 2023, afl. 6, p. 23-24.

Nieuwe Beslagsyllabus 2023

Nieuwe Beslagsyllabus 2023

Het is inmiddels traditie te noemen dat er in augustus een nieuwe beslagsyllabus verschijnt. Zo ook dit jaar.

In de beslagsyllabus staan richtlijnen voor advocaten over de voorwaarden die worden gesteld aan het verzoekschrift waarin je vraagt om beslag te leggen (met een duur woord: ‘beslagrekest’). Voor rechters geeft de beslagsyllabus richtlijnen c.q. ‘best practises’ voor het toe- of afwijzen van een verzoek om beslag te mogen leggen.

Er zijn vele soorten beslagen die allemaal hun eigen eigenaardigheden hebben, maar in de beslagsyllabus worden de diverse beslagen kort en bondig besproken.

Een aantal jaren geleden waren de wijzigingen (erg) groot, maar de laatste paar keer waren de wijzigingen beperkt. Ook in de beslagsyllabus, editie augustus 2023 zijn er maar beperkt aantal wijzigingen:

  • P.21 en p.63: daar is ter verduidelijking toegevoegd dat als de vordering in kort geding wordt afgewezen, het beslag vervalt zodra de appeltermijn ongebruikt verstreken is. Dat geldt niet als tijdig een bodemzaak (als hoofdzaak) aanhangig is gemaakt;
  • P.21: de alinea over de aanhangigheid van KEI-zaken wordt verwijderd;
  • P. 32: in de nieuwe voetnoot nr. 36 is recente jurisprudentie verwerkt.

Hieronder lees je de beslagsyllabus, versie augustus 2023.

beslagsyllabus-augustus-2023

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Op 14 september 2022 sloot de internetconsultatie van de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter. Het doel van de wet is om, de titel zegt het al, de rechter de mogelijkheid te geven om een betalingsregeling op te leggen. Ook al wil de schuldeiser dat niet. Momenteel kan dat niet. Dit volgt uit artikel 6:29 BW:

“De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.”

Veel kritiek

Er was het nodige aan te merken op het voorstel van de internetconsultatie. Onder andere advocaat Jan Spanjaard schreef een column met de nodige aandachtspunten.[1] In mijn column in het tijdschrift BER was ik kritisch op de reikwijdte van het voorstel en de onduidelijkheid over wanneer de rechter een betalingsregeling mag opleggen.[2] De Nederlandse Orde van Advocaten adviseerde zelfs om het wetsvoorstel niet door te zetten.[3]

Geen voorstel Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter

Op 23 november 2022 sprak de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen nog de verwachting uit dat het wetsvoorstel voor de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter voor de zomer aan de Tweede Kamer zal worden toegezonden.[4] Dat is niet gebeurd. Sinds november 2022 is het stil voor wat betreft het wetsvoorstel.

In Bijlage 1 bij de brief van 27 juni 2023 van minister Weerwind (Justitie en Veiligheid) staat:

“De reacties op de consultatie waren kritisch. Daarom ben ik voornemens na het zomerreces een ronde tafel te organiseren met alle betrokken partijen om te kijken of en hoe we hiermee verder kunnen.”

De minister ziet ook in dat het wetsvoorstel flink onder handen genomen moet worden en dat nader overleg nodig is. Ik ben dan ook heel benieuwd of het wetsvoorstel er komt en zo ja, hoe de regeling er dan uit komt te zien.

Wordt vervolgd… of niet.


[1] J.H.M. Spanjaard, “Betalingsregeling door rechter: onwenselijke inbreuk op contracteervrijheid”, Contracteren 2022, afl. 4, p 133-136.

[2] J.M. Veldhuis, “De Wet opleggen betalingsregeling door de rechter: onduidelijkheid troef“, BER 2022, afl. 6, p. 29-30.

[3] Nederlandse Orde van Advocaten, “Wetgevingsadvies: Wijziging boek 6 bw ivm toekennen bevoegdheid rechter om betalingsregeling op te leggen” d.d. 14 september 2022.

[4] Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 24 515, nr. 655.

[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

[Column] Principes verhogen de werkdruk

Rechtbanken en gerechtshoven moeten procespartijen actief informeren over de volgende stap in de procedure als zij niet zijn verschenen na anticipatie. Deze verplichting gaat verder dan alleen bij anticipatie in hoger beroep.

Waar gaat het om? Een gerechtelijke procedure is aanhangig vanaf de dag van dagvaarding. Dit geldt ook als de eerste rolzitting maanden in het verschiet ligt. De gedaagde heeft er mogelijk belang bij om de inhoudelijke procedure eerder te laten beginnen en kan dan anticiperen.

Anticipatie is het vervroegen van de (eerste) rechtsdag door de gedagvaarde partij (artikel 126 Rv). Anticipatie geschiedt bij deurwaardersexploot. Anticipatie is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep mogelijk.[1] De gedagvaarde partij moet het exploot vervolgens aanbrengen bij het desbetreffende gerecht.

In hoger beroep bevat de appeldagvaarding meestal niet de grieven. Anticipeert geïntimeerde, dan dwingt hij appellant om zijn memorie van grieven eerder in te dienen. Als geïntimeerde het anticipatie-exploot (en de appeldagvaarding) aanbrengt en appellant vervolgens geen advocaat stelt, dan kan geïntimeerde het gerechtshof verzoeken om verval van instantie te verlenen. Het gerechtshof is echter verplicht om appellant een laatste termijn te geven om alsnog in de procedure te verschijnen.[2] Deze termijn wordt geregistreerd op de rol. Verschijnt appellant wederom niet, dan wordt appellant ontslagen van instantie. Dit is funest in hoger beroep, omdat de hoger beroepsprocedure daarmee ten einde komt. Herstel is meestal niet meer mogelijk. De appeltermijn zal in het merendeel van de gevallen al verstreken zijn en het vonnis in eerste aanleg is onherroepelijk.

Recent oordeelde de Hoge Raad over een dergelijke casus.[3] In deze casus vervroegde geïntimeerde bij anticipatie-exploot van 23 november 2020 de eerste rolzitting van 9 november 2021 naar 8 december 2020. Het anticipatie-exploot werd betekend op het kantooradres van de advocaten van appellanten. Geïntimeerde bracht de appeldagvaarding en het anticipatie-exploot aan bij het hof. Op de rolzitting van 8 december 2020 verschenen appellanten niet (er stelde zich geen advocaat namens appellanten). Het hof stelde appellanten in de gelegenheid om op de zitting van 22 december 2020 alsnog te verschijnen. Ook toen verschenen zij niet. Op 22 januari 2021 stelde zich wel een advocaat. Het gerechtshof oordeelde dat dit te laat was en ontsloeg geïntimeerde van instantie.[4]

Appellanten gingen met succes in cassatie. Het hof had de advocaten, die in de appeldagvaarding vermeld staan, actief moeten informeren. Dat deed het hof niet. Omdat een partij zich doorgaans niet bewust is van dit verzuim, heeft hij geen reden om de rol te raadplegen, voor zover zij daartoe al toegang heeft, om te bezien of gelegenheid is gegeven tot herstel. Om dezelfde reden kan niet worden verwacht dat de partij navraag doet bij de griffie of de wederpartij. Het gerechtshof kon daarom niet volstaan met het enkel op de rol aantekenen van de hersteltermijn om alsnog advocaat te stellen. Omdat de partij die het aangaat daarmee niet daadwerkelijk in kennis is gesteld van de herstelmogelijkheid, wordt geen reële gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. Dat verdraagt zich niet met de eisen van een behoorlijke rechtspleging en met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de Hoge Raad. [5] Daarmee is het een principiële uitspraak van de Hoge Raad.

Het opvallende in deze casus is dat de anticipatie-exploten (want meerdere appellanten) zijn betekend aan het kantoor van de advocaten die de appeldagvaarding lieten betekenen. Deze advocaten waren dus op de hoogte van de anticipatie. Dat zij zich niet stelden op de vervroegde roldatum kan bewust zijn geweest. Mogelijk wilden ze wat extra tijd winnen. Er was immers op lange termijn gedagvaard. Als dit het geval is, dan wisten ze waarschijnlijk dat ze nog een uitstel van twee weken zouden krijgen. Waarom ze zich niet stelden op 22 december 2020 blijkt niet uit de uitspraken.

De Hoge Raad toont zich onverwacht coulant met zijn oordeel dat het hof de hersteltermijn aan de advocaten had moeten meedelen. De advocaten in kwestie waren immers op de hoogte van de datum waartegen appellanten zijn opgeroepen. Dat zij kennelijk niet in het roljournaal keken na de rolzitting van 8 december 2020, lijkt me een omstandigheid die voor hun rekening en risico komt. Ik zou denken dat sprake is van een beroepsfout. Maar niets blijkt minder waar. Het is het gerechtshof dat een fout maakte, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad beperkt zijn oordeel niet tot de appelprocedure. Dit roept de vraag op in welke andere gevallen de niet verschenen partij actief moet worden geïnformeerd over de stand van zaken in een procedure.

Voor de hand ligt de situatie dat gedaagde in eerste aanleg anticipeert en (de advocaat of gemachtigde van) eiser zich niet stelt in de procedure.

Voor verstek (in eerste aanleg en in hoger beroep) geldt mijns inziens dezelfde verplichting voor de rechtbanken en gerechtshoven. Na de eerste rolzitting wordt de procedure aangehouden voor de betaling van het griffierecht.[6] Ook dan weet de gedaagde/geïntimeerde dat hij is opgeroepen voor een rolzitting die vervolgens op grond van een wettelijke bepaling wordt verwezen naar een latere roldatum.[7] Kortom, een soortgelijk situatie. Van de niet verschenen gedaagde/geïntimeerde hoeft dan ook niet verwacht worden dat hij c.q. zijn advocaat de rol observeert. Ook hier geldt de informatieplicht van het gerecht.

Hetzelfde geldt als de kantonrechter de procedure verwijst naar de sector civiel van de rechtbank en vice versa. Ook in die gevallen moet de rechter waarnaar de procedure is verwezen de niet verschenen partij actief informeren over de voortgang van de procedure.

Voor al deze situaties in eerste aanleg en in hoger beroep moet de griffier een brief sturen. Al met al een behoorlijke toename van de werkdruk op de toch al zo zwaar belaste griffies.[8] Ook zullen de kosten stijgen. Daar zullen de gerechten niet blij mee zijn. Maar ook zij zullen zich moeten conformeren aan deze principiële uitspraak. Principes kosten tijd (werkdruk) en geld.

Deze column is afgesloten op 1 mei 2023.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Principes verhogen de werkdruk“, BER 2023, afl. 4, p. 28-29.


[1] Artikel 353 lid 1 Rv juncto artikel 126 Rv.

[2] Artikel 127 lid 2 Rv juncto artikel 123 lid 1 Rv.

[3] HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1387.

[4] Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1234.

[5] HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1387, r.o. 4.2.2.

[6] Artikel 127a Rv juncto artikel 3 lid 3 Wgbz.

[7] Al zijn er rechters op de eerste rolzitting direct verstekvonnis wijzen en de procedure niet aanhouden.

[8] De Rechtspraak, Jaarplan 2023, p. 30.

Nieuwe Beslagsyllabus 2023

Nieuwe procesreglementen per 1 juli 2023

Per 1 juli 2023 gelden een aantal nieuwe procesreglementen.

Voor iedere procedure heeft de Rechtspraak een procesreglement opgesteld. In een procesreglement staan de (veelal) praktische regels die gelden voor procedures. Hierbij moet je denken aan de regeling om uitstel te krijgen en hoeveel exemplaren van een processtuk je moet indienen.

De procesreglementen worden aangepast of aangevuld als daar behoefte aan is. Op 1 juli 2023 zijn de volgende procesreglementen voor civiele procedures op bepaalde punten aangepast:

Onduidelijk is waarom de gerechtshoven sommige reglementen ‘landelijk procesreglement’ noemen en sommige ‘slechts’ procesreglement.

Naar verwachting volgt in augustus 2023 een nieuwe beslagsyllabus. In de beslagsyllabus staan richtlijnen voor advocaten over de voorwaarden die worden gesteld aan het verzoekschrift waarin je vraagt om beslag te leggen (met een duur woord: ‘beslagrekest’). Voor rechters geeft de beslagsyllabus richtlijnen c.q. ‘best practises’ voor het toe- of afwijzen van een verzoek om beslag te mogen leggen.

[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

[Column] Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt

Sinds 1 september 2017 kan de civiele rechter mondeling einduitspraak doen op grond van artikel 30p Rv. Voorwaarde voor het doen van een mondelinge uitspraak is dat alle procespartijen op de zitting zijn verschenen. Van de mondelinge uitspraak maakt de rechter proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt binnen twee weken ter beschikking gesteld aan partijen.

Het mondeling eindvonnis is bedoeld voor zaken die zich daarvoor lenen en het moet in het belang van partijen zijn. Een rechter zal geen mondeling vonnis wijzen als hij de zaak daarvoor niet geschikt acht, bijvoorbeeld omdat deze complex is of meer aandacht behoeft. Het is niet de bedoeling om in ingewikkelde zaken mondeling uitspraak te doen.[1]

In het proces-verbaal hoeven enkel de overwegingen en de beslissing te staan. De feiten en het verweer hoeven geen onderdeel te zijn van het proces-verbaal. Hiermee ligt de lat lager dan de vereisten die de Hoge Raad formuleerde voor schriftelijke vonnissen:

“[…] de grondbeginselen van een goede procesorde waartoe behoort dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken.” [2]

De mondelinge einduitspraak kon de eerste jaren niet op veel populariteit rekenen.[3] De laatste tijd gaan er steeds meer stemmen op om het mondelinge vonnis in te zetten in de strijd tegen de te lange doorlooptijden bij de Rechtspraak.[4] Onder andere het Jaarplan 2023 van de Rechtspraak bestempelt het mondelinge vonnis als instrument om de doorlooptijd van procedures te verkorten.[5]

Het bestrijden van achterstanden bij de Rechtspraak is echter geen doel van het mondelinge vonnis. De mogelijkheid van het mondelinge vonnis is in het leven geroepen om tegemoet te komen aan behoeften van partijen en niet voor het verkorten van doorlooptijden.[6] Of het mondelinge vonnis ook daadwerkelijk tot tijdwinst c.q. verlichting van de werkdruk leidt, is tot op heden niet onderzocht. Het is slechts een aanname. De tijdwinst voor de rechtspraak moet dan ook niet worden overschat.[7]

In de juridische literatuur is een verhitte discussie gaande over de vraag of het mondelinge vonnis ook kan worden ingezet in complexe zaken om zodoende de doorlooptijden van rechtszaken te verkorten. Messer en Van Meegen[8] breken hiervoor al enige jaren een lans. Met name Messer werpt zich op als pleitbezorger van het mondelinge eindvonnis in complexe zaken.[9] Ahsmann & Hofhuis[10] en Van der Kraats & Schoenaker[11] zijn geen voorstander van de plannen van Messer.

Ik deel de mening dat het mondelinge vonnis niet als management instrument moet worden ingezet om doorlooptijden te verkorten. Als wordt gesproken over doorlooptijden, werkdruk en tijdwinst dan kijken de voorstanders enkel naar de procedure in eerste aanleg. Wat veelal wordt ‘vergeten’, is dat een proces-verbaal van een mondeling vonnis beperkter is dan een schriftelijk vonnis en dat enkel de gronden en de beslissing hoeven te worden opgenomen. De feiten en het verweer maken hier veelal geen onderdeel van uit. En daar wringt de schoen.

Hoe begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar is een mondeling vonnis als de feiten en het verweer ontbreken of slechts summier zijn weergegeven in het proces-verbaal? De vraag stellen, is hem beantwoorden. Zoals A-G De Bock terecht opmerkt, is een goed overzicht van de vaststaande feiten van cruciaal belang voor de juiste oordeelsvorming en het ontbreken van helderheid over de feitelijke gang van zaken is een recept voor onrechtvaardige of ondeugdelijke rechterlijke beslissingen.[12] Feitelijk worden de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partijen gedwongen om in hoger beroep te gaan om een begrijpelijk, controleerbaar en goed gemotiveerd oordeel te krijgen. Dit zal naar verwachting leiden tot een hausse aan hoger beroepen die te voorkomen waren. En dat terwijl  de gerechtshoven al kampen met grote achterstanden en personeelstekorten. De gewonnen tijd in eerste aanleg, als daar al sprake van is, wordt op die manier dubbel en dwars teniet gedaan. De roep om mondeling uitspraak te doen in complexe zaken is kortzichtig en verplaatst het probleem naar de gerechtshoven.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Mondeling vonnis ter bestrijding van doorlooptijden: schijn bedriegt“, BER 2023, afl. 2, p. 20-21.


[1] Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 2014/15, 34 318,  nr. 6, p. 6-7 en Mondelinge behandeling wetsvoorstel 34059 in de Eerste Kamer op 5 juli 2016, https://www.eerstekamer.nl/verslag/20160705/verslag.

[2] HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986 (Vredo/Veenhuis). Hier is een citaat opgenomen en dus inclusief typefouten.

[3] K.G.F. van der Kraats, De mondelinge uitspraak – dat smaakt naar méér, TCR 2019, afl. 1, p. 17.

[4] E.A. Messer, Het mondelinge vonnis in civiele zaken: Pippi Langkous revisited, AA 2022, afl. 5, p. 420-422, M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis, Mondeling vonnis in complexe civiele zaken: niet doen!, AA 2022, afl. 6, p. 484-486 en nawoord van Messer op p.487-488 en K.G.F. van der Kraats en M.M.J. Schoenaker, Mondelinge einduitspraak in civiele zaken; ter overdenking, AA 2022, afl. 10, p. 750-754. 

[5] De Rechtspraak, Jaarplan 2023, p. 21.

[6] K.G.F. van der Kraats 2019, p. 20.

[7] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022, p. 753.

[8] H.J.H. van Meegen, Mondelinge uitspraak: een onderschatte kans?, Trema 2018, nr. 6.

[9] E.A. Messer 2022 en Rechtspraak.nl, Mondeling uitspraak doen: draagt bij aan tijdige rechtspraak, https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Kwaliteit-van-de-rechtspraak/Paginas/mondeling-uitspraak-is-best-spannend.aspx (geraadpleegd op 7 februari 2023). Van Meegen citeert Messer in H.J.H. van Meegen 2018.

[10] M.J.A.M. Ahsmann & H.F.M. Hofhuis 2022.

[11] K.G.F. van der Kraats & M.M.J. Schoenaker 2022.

[12] Concl. A-G R.H. de Bock, ECLI:NL:PHR:2022:216, onder 1.12, bij HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1034.

 

[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

[Column] Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding

Is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. De Hoge Raad bepaalde recent dat hier coulant mee moet worden omgegaan. Dit is echter nog niet altijd staande praktijk, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt.]

Als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding dan moeten alle partijen bij die rechtsverhouding in rechte worden betrokken. Als een derde zich verzet tegen de executie van een vonnis en een executiegeschil start, dan moet hij executant en geëxecuteerde dagvaarden.[1] Deze regel staat al meer dan een eeuw in de wet. Er is dus sprake van een door de wet geregelde processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dagvaardt eiser enkel de executant, dan volgt over het algemeen niet-ontvankelijkheid.

Het komt geregeld voor dat een derde die een executiegeschil in kort geding start alleen de executant dagvaardt en niet de geëxecuteerde. Vaak verklaart de voorzieningenrechter eiser dan niet-ontvankelijk.[2]

In het arrest van 10 maart 2017[3] oordeelt de Hoge Raad dat de rechter eiser/derde, al dan niet ambtshalve[4], een herstelmogelijkheid moet bieden als sprake is van ondeelbare rechtsverhouding en niet alle partijen bij die rechtsverhouding zijn in rechte betrokken. Deze herstelmogelijkheid bestaat eruit dat eiser alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de ontbrekende personen op te roepen op grond van artikel 118 Rv.[5], [6] Deze zaak betrof een bodemprocedure.

Mijn ervaring is dat de voorzieningenrechter na 10 maart 2017 in kort geding geen mogelijkheid tot herstel biedt na een beroep op de exceptio plurium litis consortium. De rechter verklaarde de wederpartij niet-ontvankelijk. Dit was een prima resultaat voor mijn cliënt, maar ik had verwacht dat de mogelijkheid tot herstel in ieder geval onderdeel zou zijn van het debat ter zitting. Uit jurisprudentieonderzoek blijkt dat de mogelijkheid van herstel wel vaker niet wordt geboden in kort geding.[7] Het waarom blijkt niet uit de uitspraken. Is het vanwege de spoedeisendheid? Geldt voor executiegeschillen in kort geding een uitzondering die ik niet ken? Is het omdat het een voorlopige voorziening betreft die geen gezag van gewijsde kan krijgen? Of doen ze het niet, omdat dit verweer pas op zitting bekend wordt en het aanhouden van de zitting tot een later tijdstip ongewenst is (zittingscapaciteit)?

Alle reden om hier verder in te duiken met als doel om er te zijner tijd een artikel over te schrijven. Een antwoord vond ik niet. Ook de Asser serie bood geen soelaas. Daar komt men niet verder dan dat moet worden aangenomen dat de derde niet-ontvankelijk is als hij niet zowel de geëxecuteerde als de executant dagvaardt. Men maakt geen melding van het arrest van 10 maart 2017.[8]

Voordat ik aan het schrijven van mijn artikel toekwam, maaide de Hoge Raad het gras voor m’n voeten weg. Op 9 september 2022 beantwoordde de Hoge Raad de vraag of in kort geding ook de mogelijkheid tot herstel moet worden geboden. De situatie was als volgt. De eiser in kort geding was één partij vergeten te dagvaarden en het hof bood niet de gelegenheid om dit alsnog te doen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof eiser de gelegenheid had moeten geven die partij alsnog in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door het hof te stellen termijn.[9]

Daarmee lijkt het duidelijk. Ook in kort geding moet de mogelijkheid tot herstel worden geboden als niet alle partijen bij een ondeelbare rechtsverhouding in rechte zijn betrokken. Dit moet ambtshalve gebeuren en dus is een beroep op de exceptio plurium litis consortium niet nodig (al is dat het wel handig om de rechter hier op te wijzen).

Er zijn logischerwijs weinig gepubliceerde uitspraken over de processueel ondeelbare rechtsverhouding van na 9 september 2022. Maar toch lijkt de praktijk weerbarstig. In kort geding past men soms nog steeds de oude regel toe en volgt direct niet-ontvankelijkheid als niet alle partijen bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding zijn gedagvaard. Een voorbeeld hiervan is het vonnis van de voorzieningenrechter Limburg van 10 oktober 2022.[10] Opvallend is dat dezelfde rechter in een bodemprocedure van eerder dat jaar wel de mogelijkheid van herstel biedt.[11] Het gaat gelukkig niet altijd fout, zoals het hof Arnhem-Leeuwarden aantoont.[12]

Het is duidelijk hoe het moet. Alleen is het nog niet altijd tot de werkvloer doorgedrongen. En dat is wel van belang in het kader van de rechtszekerheid.

Dit artikel is afgesloten op 11 november 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechtsonzekerheid bij ondeelbare rechtsverhouding in kort geding“, BER 2022, afl. 8, p. 21-22.


[1] Artikel 438 lid 6 Rv. Tot 1 oktober 2020 stond dit in artikel 438 lid 5 Rv.

[2] Enkele voorbeelden hiervan zijn Hof Arnhem 12 november 1929, ECLI:NL:GHARN:1929:25; Rb. Almelo 7 december 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY6440; Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BP3792 en Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6953.

[3] Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.

[4] Zo ook: Hof ’s-Hertogenbosch 24 april 1958, ECLI:NL:GHSHE:1958:43.

[5] In Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7452 werd deze mogelijkheid ook geboden aan de derde die niet alle benodigde partijen had gedagvaard. Zo ook Hof Amsterdam 15 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7374.

[6] Artikel 118 Rv is bedoeld voor gevallen waarin het voor de beslissing over de rechtsbetrekking noodzakelijk is of zinvol is om een partij in het geding te betrekken (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).

[7] Rb. Limburg 3 september 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:6567 en Rb. Overijssel 20 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1837.

[8] Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/198.

[9] Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1173, NJ 2022, 293.

[10] Rb Limburg 13 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8045, r.o. 4.5.

[11] Rb Limburg 25 mei 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:4151, r.o. 4.3.

[12] Hof Arnhem-Leeuwarden 20 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8115, r.o. 3.2.

Nieuwe Beslagsyllabus 2023

Griffierechten blijven in 2023 gelijk

Wat zijn griffierechten?

Griffierecht (ook wel bekend als vastrecht) is een bedrag dat een procespartij moet betalen voordat hij mag deelnemen aan een procedure.

Normaliter verhoogt de minister de civiele griffierechten jaarlijks. Maar voor 2023 maakt minister Weerwind een uitzondering. In plaats van de griffierechten te verhogen met het consumentenindexcijfer van juli 2022 (10,29%), blijven de griffierechten op het niveau van 2022. De reden hiervoor is de aanstaande Wet verlaging griffierechten.

Wet verlaging griffierechten

Deze wet (nu nog een wetsvoorstel) ziet op het aanpassen van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (‘Wgbz’). In de Wgbz staan de regels over wie griffierecht verschuldigd is, voor welke proceshandeling je griffierecht verschuldigd bent en het heffen, innen en bezwaar maken tegen griffierechten.

Het plan is om de griffierechten voor alle categorieën met 25% te verlagen. Dus ook voor de categorie vorderingen van meer dan € 100.000. Vooruitlopend op deze verlaging vindt de minister het onwenselijk dat de griffierechten in relatief korte tijd twee keer flink worden gewijzigd.

Inwerkingtreding

Het plan was om Wet verlaging griffierechten per 1 januari 2024 in werking te laten treden. Maar om de gevolgen van de verlaging budgetneutraal te kunnen realiseren, is deze datum verzet naar 1 april 2024.

Kamerlid Van Nispen (SP) is het hier niet mee eens, omdat de verbetering van de toegang tot het recht dan langer op zich laat wachten. Daarom diende hij op 7 december 2022 een motie in. Met deze motie wil hij ervoor zorgen dat de Wet verlaging griffierechten alsnog op 1 januari 2024 in werking treedt. De stemming over deze motie is op dinsdag 13 december a.s.

Meer weten?

Wil je meer weten over griffierechten en de Wgbz? Lees dan mijn blogs  Griffierecht: welke partijen betalen geen griffierecht?, Griffierecht: voor welke proceshandelingen niet verschuldigd? en Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Explootvrije dagen in 2023

Explootvrije dagen in 2023

Een deurwaarder mag niet 24/7 ambtshandelingen verrichten. Wat ambtshandelingen zijn, lees je hier. Een deurwaarder mag alleen ambtshandelingen verrichten tussen 7 uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds (artikel 64 lid 1 Rv). De dagen dat de deurwaarder geen ambtshandelingen mag verrichten, worden explootvrije dagen genoemd.

Zon- en feestdagen

Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag een deurwaarder in principe geen ambtshandelingen verrichten (artikel 64 lid 2 Rv).

De algemeen erkende feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag (1 januari), Eerste en tweede Paasdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, Koningsdag (27 april), Bevrijdingsdag (5 mei) en Eerste en Tweede Kerstdag (25 en 26 december).

Gelijkgestelde dagen

Daarnaast wijst men elk jaar een aantal dagen als ‘gelijkgestelde dagen’ aan. Goede vrijdag is elk jaar een gelijkgestelde dag. Dit is staat in de Algemene Termijnenwet. In 2023 valt Goede Vrijdag op 7 april. Ook vrijdag 28 april 2023 en vrijdag 19 mei 2023 zijn gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag.

Overzicht explootvrije dagen 2023

De deurwaarder mag in 2023, naast de zondagen, geen ambtshandelingen verrichten op:

vrijdag 7 april 2023 Goede Vrijdag
maandag 10 april 2023 Tweede Paasdag
donderdag 27 april 2023 Koningsdag
vrijdag 28 april 2023 Gelijkgestelde dag
vrijdag 5 mei 2023 Bevrijdingsdag
donderdag 18 mei 2023 Hemelvaartsdag
vrijdag 19 mei 2023 Gelijkgestelde dag
maandag 29 mei 2023 Tweede Pinksterdag
maandag 25 december 2023 Eerste Kerstdag
dinsdag 26 december 2023 Tweede Kerstdag

Benieuwd naar de explootvrije dagen in 2022? Daarover lees je in mijn blog 2022: de dagen dat een deurwaarder niet werkt.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

De appelgrens: wanneer kan je in hoger beroep?

In Nederland kan je niet altijd in hoger beroep (appel) gaan van een vonnis van de burgerlijke rechter. Dat kan meerdere oorzaken hebben. Eén van die oorzaken is de appelgrens.

De appelgrens houdt in dat je alleen in hoger beroep kan gaan als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen meer dan € 1.750 bedraagt. De appelgrens is dus € 1.750. Dit staat in artikel 332 lid 1 Rv.

Ook als de gedaagde partij in hoger beroep (de geïntimeerde) geen beroep doet op de stelling dat de vordering te laag is om in hoger beroep te gaan, dan moet het gerechtshof dit toch controleren. Anders gezegd, het gerechtshof moet ambtshalve beoordelen of hoger beroep open staat.[1]

Dit lijkt allemaal simpel, maar de afgelopen jaren – en ook recent – leidde de appelgrens tot discussie in de rechtszaal. Het is soms toch lastiger dan gedacht. In dit blog bespreek ik wat de appelgrens is, de gevolgen en een aantal aspecten en voorbeelden van problemen met de appelgrens.

Doel appelgrens

De ratio van de appelgrens is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.[2]

Bepalend is dus niet de vordering zoals die in hoger beroep wordt ingesteld of de toegewezen vordering in het vonnis, maar de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Dit betekent dat een vermeerdering of vermindering van eis tijdens de procedure hierop van invloed zijn. Hierover straks meer.

Gevolgen niet halen appelgrens

Als een partij hoger beroep instelt, terwijl de vordering lager is dan de appelgrens, dan zal het gerechtshof de eiser in hoger beroep (appellant) niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat appellant de deur wordt gewezen, zonder dat het gerechtshof de vordering inhoudelijk heeft beoordeeld. Appellant zal ook in de proceskosten worden veroordeeld.

Wat valt er onder de € 1.750?

Welke posten zijn bepalend voor de vraag of de appelgrens is overschreden? Is dit enkel de hoofdsom of moet daarbij ook de incassokosten, rente en proceskosten worden opgeteld?

Van belang zijn de gevorderde hoofdsom, de gevorderde incassokosten en de gevorderde rente tot aan de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg is betekend. Dit laatste is ook logisch, omdat de procedure aanhangig is vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (artikel 125 lid 1 Rv).

Toekomstige rente en de proceskostenveroordeling tellen dus niet mee. Net als gevorderde dwangsommen. De reden dat dwangsommen niet meetellen, is dat dwangsommen tot doel hebben het verzekeren van de nakoming van het te wijzen vonnis en dat het niet de bedoeling is dat de dwangsommen ook daadwerkelijk worden verbeurd.

Eiswijziging

Een wijziging van eis kan ervoor zorgen dat de appelgrens juist wel of juist niet wordt gehaald. Vermeerdert eiser zijn vordering van € 1.500 tot € 2.000, dan is hoger beroep mogelijk.

Een vermindering van eis kan ertoe leiden dat de appelgrens niet wordt gehaald. Een voorbeeld deed zich voor in de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2021. Tijdens de procedure verminderde eiser zijn vordering tot € 1.441,66. De kantonrechter wees de vordering af en eiser ging in hoger beroep. Het gerechtshof constateerde dat de vordering na de vermindering van eis onder de € 1.750 lag en verklaarde eiser niet-ontvankelijk en veroordeelde eiser in de proceskosten.

Het verweer dat eiser zijn vordering in hoger beroep nog wilde vermeerderen, passeerde het gerechtshof. Voor de bepaling of de appelgrens is gehaald, gaat het immers om de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest oordelen (en niet over de hoogte van de vordering in hoger beroep).[3]

Onbepaalde waarde

Een vordering van onbepaalde waarde is een vordering […]. Hierbij kan je denken aan een vordering tot ontbinding van een overeenkomst. Gaat het om een vordering van onbepaalde waarde, dan is de hoofdregel dat je in hoger beroep kan.

Dit is anders als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering niet meer bedraagt dan € 1.750. Het gaat om de objectieve waarde van de vordering en niet om de emotionele waarde die het voor een procespartij heeft.[4]

Het gerechtshof Den Haag oordeelde vrij recent dat een duidelijke aanwijzing is dat de waarde van de vordering tot ontbinding van een overeenkomst onder de appelgrens ligt, als het wegens die ontbinding gevorderde bedrag minder is dan € 1.750.[5]

Meerdere (deel)vonnissen

Beslist de rechter in meerdere (deel)vonnissen over de vorderingen, dan moet voor de appellabiliteit worden gekeken naar de totale waarde van alle vorderingen. De Hoge Raad oordeelde logischerwijs dat het onjuist is om enkel naar de waarde van een (deel)vonnis te kijken waartegen hoger beroep is ingesteld. Het is namelijk onwenselijk dat hoger beroep afhankelijk is van de manier waarop de rechter vorderingen toe- of afwijst.[6]

Reconventionele vordering

Als de gedaagde partij een tegenvordering (een reconventionele vordering) instelt, dan moeten beide vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Voor de reconventionele vordering telt mee de gevorderde rente tot de dag dat de reconventionele vordering is ingesteld. Zie mijn blog over de eis in reconventie voor meer informatie over de tegenvordering.

Maar let op, er is een uitzondering als de beide vorderingen samenvallen. Het gaat dan om een reconventionele vordering die enkel tot doel heeft dan om de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de vordering in conventie.[7] Hierbij kan je denken aan een reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie betaling vordert. Wordt in reconventie een schadevergoeding gevorderd, dan geldt deze uitzondering niet.[8]

Een tweede uitzondering is de voorwaardelijke eis in reconventie. Dit betekent dat de eis in reconventie alleen wordt ingesteld als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. Is niet aan de voorwaarde voldaan, dan hoeft de rechter geen oordeel te geven over de eis in reconventie en telt de eis in reconventie niet mee voor de vraag of de appelgrens is gehaald.

Kort geding

In de wet staat niets over een appelgrens voor vonnissen in kort geding. De Hoge Raad besliste dat voor de beoordeling of in hoger beroep kan worden gegaan voor een kort geding  dezelfde gelden regels als bij een bodemprocedure.[9]

Trekt de eiser het kort geding voor de zitting, dan kan de gedaagde binnen 14 dagen na de datum waartegen hij was gedagvaard, aanspraak maken op een proceskostenveroordeling.[10] Doet een gedaagde dat, dan blijft het kort geding toch aanhangig en zal de voorzieningenrechter[11] een vonnis wijzen over de proceskosten. Wat als de gedaagde vergoeding wil van zijn volledige proceskosten en de rechter wijst de proceskosten toe volgens de staffel van het liquidatietarief. Is hoger beroep dan mogelijk? Ja, dat is mogelijk als de gevorderde proceskosten hoger zijn dan de appelgrens.[12]

De appelgrens geldt ook in executiegeschillen als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv bij de voorzieningenrechter.[13]

Subjectieve cumulatie

Van subjectieve cumulatie is sprake als in een procedure meerdere zelfstandige vorderingen van meerdere eisers worden samengevoegd, terwijl die ook in aparte procedures berecht kunnen worden.[14] Een voorbeeld hiervan is meerdere passagiers die een vliegtuigmaatschappij aanspreken voor compensatie voor een vertraagde vlucht. De compensatie per passagier bedraagt meestal minder dan € 1.750, maar de totale vordering van alle passagiers overtreft de appelgrens meestal wel. Stel dat dit het geval is en de rechter bepaalt dat de vliegtuigmaatschappij aan de groep passagiers ieder een claim van ruim € 900 moet betalen. Kan de vliegtuigmaatschappij dan hoger beroep instellen van dit vonnis?

Deze vraag moest de Hoge Raad vorig jaar beantwoorden. Het gerechtshof had geoordeeld dat vliegtuigmaatschappij Qatar Airways niet-ontvankelijk was, omdat de appelgrens niet was gehaald en Qatar Airways ging in cassatie.

De Hoge Raad volgt de conclusie van AG Drijber en verwerpt het cassatieberoep van Qatar Airways. AG Drijber zet uitvoerig uiteen dat bij subjectieve cumulatie ieder van de 20 eisers een afzonderlijke rechtsvordering heeft en dat wordt niet anders als eisers hun vorderingen in een gezamenlijke dagvaarding opnemen. Het hadden ook allemaal aparte dagvaardingen kunnen zijn. De conclusie is dat, omdat het allemaal zelfstandige vorderingen zijn, per vordering moet worden gekeken of de appelgrens wordt gehaald. Qatar Airways mag de vorderingen dus niet bij elkaar optellen om zo de appelgrens te halen.[15]

Verstek

Verschijnt de gedaagde niet in de procedure, dan geldt de appelgrens niet. De reden hiervan is dat de bij verstek veroordeelde gedaagde niet in hoger beroep kan komen. Hij zal verzet moeten instellen. Meer over de verzetprocedure lees je in dit blog.


[1] HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7032, r.o. 3.3 en Hof ’s-Hertogenbosch 4 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2309.

[2] HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, r.o. 3.6.

[3] Hof ’s-Hertogenbosch 14 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2849.

[4] Hof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10751.

[5] Hof Den Haag, 3 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1397. Een ander voorbeeld is Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4433.

[6] HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:946.

[7] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698 en HR 8 december 1995, NJ 1996, 284.

[8] Hoge Raad 8 december 1995, NJ 1996, 284.

[9] Concl. A-G E.M. Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2013:917, bij HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1468 en HR 3 april 1981, NJ 1982, 184.

[10] HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087.

[11] De voorzieningenrechter is de rechter in kort geding.

[12] Hof ’s-Hertogenbosch 15 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:853.

[13] Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2018:262, bij HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:876.

[14] Wil je meer weten over cumulatie in het burgerlijk procesrecht, dan verwijs ik je graag naar mijn artikel over dit onderwerp: J.M. Veldhuis, “Cumulatie in het burgerlijk procesrecht”, Adv.bl. 2014-4, p. 47.

[15] Concl. A-G B.J. Drijber, ECLI:NL:PHR:2020:1085, bij HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:530.

[Column] Geef eiser het recht om aangezegde roldatum te verzetten

Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel

Sinds 2017 is het aanpakken van problematische schulden en het zonder kosten innen van vorderingen onderdeel van het regeerakkoord. In dit kader wil het kabinet dat schuldeisers eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling moeten onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.[1]

Erg veel prioriteit bleek dit niet te hebben, want pas vier jaar later meldt demissionair minister Dekker dat hij met de Raad voor Rechtspraak in gesprek is om verplicht in de dagvaarding op te nemen of partijen overleg hebben gehad over een minnelijke oplossing, dit noemt men met een ambtelijke term “inverbindingstelling”.[2]

Is er geen overleg geweest over een minnelijke regeling, dan moet de rechter daarmee rekening mee houden bij de vaststelling van de proceskostenveroordeling. Hiervoor moet de rechter de hardheidsclausule van artikel 237 lid 5 Rv gebruiken, zodat de rechter de schuldeiser kan straffen door de schuldenaar-consument[3] te veroordelen in een lager griffierecht dan de schuldeiser heeft betaald. Een snelle zoekopdracht op rechtspraak.nl leert dat, sinds de inwerkingtreding op 1 april 2013, weinig gebruikt wordt gemaakt van dit artikel. Dit moet nu gaan veranderen.

Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures.”

Het gaat erom dat de afweging tussen de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij en de financiële positie van de in het ongelijk gestelde partij tot de conclusie leidt dat laatstgenoemde niet veroordeeld kan worden tot betaling van hogere griffierechten van haar wederpartij dan die zij zelf betaald heeft of zou hebben. Het starten van een gerechtelijke procedure valt onder de term proceshouding. De Parlementaire geschiedenis geeft als voorbeelden het rauwelijks dagvaarden zonder geprobeerd te hebben om in den minne uit het geschil te komen en het toch dagvaarden, ondanks dat er een betalingsregeling loopt. De achterliggende gedachte is dat de machtspositie van de kapitaalkrachtiger partij wordt gematigd en daarmee dat misbruik van die positie zoveel mogelijk wordt voorkomen.[4] Het niet praten over een betalingsregeling voorafgaand aan een procedure moet ook zo’n situatie worden. Erg overtuigend is dit niet, omdat dan geen sprake is van machtsmisbruik door de schuldeiser als het minnelijke traject verder wel is doorlopen. Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures. Het kost ze altijd geld (en negatieve energie). De proceskostenveroordeling is immers niet kostendekkend in incassozaken. Anders gezegd, procederen kost geld.

De Raad voor de Rechtspraak is niet enthousiast over dit plan, omdat dit tot praktische problemen en extra werk zal leiden voor schuldeisers, incassogemachtigden en rechters. En met de huidige doorlooptijden zit men niet op extra werk (lees: langere doorlooptijden) te wachten. Onduidelijk is of rechters, ook in verstekzaken, ambtshalve moeten nagaan of gesproken is over een betalingsregeling. Als dat het geval is, zal dat de doorlooptijden al helemaal niet ten goede komen.

De komende periode zal de demissionair minister bezien of deze problemen kunnen worden ondervangen en of dit een meerwaarde heeft en of het betalingsregelingen stimuleert. Ik verwacht het niet. Om aan de verplichting te voldoen, zullen schuldeisers een extra zinnetje opnemen in hun standaard sommatiebrief in de trant van “Als u dit bedrag niet in één keer kunt betalen, kunt u contact opnemen voor een betalingsregeling.” Het gros van de schuldenaren zal hier overheen lezen of zal, als ze het lezen, dit niet doen. Lijdelijkheid bij schuldenaren is immers één van de oorzaken van het ontstaan van problematische schulden en de reden waarom 70-80% van de schuldenaren verstek laten gaan.[5] Neemt de schuldenaar wel contact op, dan zal hij moeten aantonen welk bedrag hij maandelijks kan betalen. Dit door het geven van inzage in inkomsten en uitgaven onderbouwd met bewijsstukken. Vaak wordt op een dergelijk verzoek om informatie niet gereageerd of wordt volstaan met een opsomming van kosten zonder dat deze onderbouwd worden. De schuldeiser kan dan afvinken dat hij z’n best heeft gedaan en zal gaan dagvaarden.

Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt.”

Demissionair minister Sander Dekker heeft geen goed track record opgebouwd als minister van rechtsbescherming. Denk aan het beperken van de toegang tot de rechtspraak, de niet aflatende bezuinigingen op de rechtspraak en het jarenlang financieel de nek omdraaien van de sociale advocatuur. De voorgestelde verplichting maakt dat track record niet beter. De doorlooptijden zullen nog langer worden en de drempel om je rechten af te dwingen, zal hoger worden. Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt. Een goed doordachte Wet kwaliteit incassodienstverlening lijkt me van groter belang om problematische schulden aan te pakken.[6]

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: met het mes op de keelBER 2021, afl. 6, p. 25-26.


[1] Regeerakkoord 2017-2021 Vertrouwen in de toekomst, p. 27.

[2] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021.

[3] De parlementaire geschiedenis rept over “burgers tegemoet te komen bij de proceskostenveroordeling”, Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[4] Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[5] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[6] Wetsvoorstel 35733.

Executiegeschil

Executiegeschil

Het executiegeschil is geregeld in artikel 438 Rv en is algemeen geformuleerd: “Geschillen die in verband met een executie rijzen”.[1] Dit betekent dat de executant en de geëxecuteerde een executiegeschil kunnen beginnen, maar ook een derde kan dit doen.  

Het executiegeschil kan een bodemprocedure zijn, maar veelal zal het een kort geding zijn in verband met de spoedeisendheid. Bij een kort geding wordt de spoedeisendheid al snel aangenomen, omdat het voortvloeit uit de aard van de vordering. Mocht de voorzieningenrechter van mening zijn dat de zaak niet geschikt is voor kort geding, dan kan hij ofwel de zaak afwijzen ofwel de zaak op verlangen van eiser verwijzen naar de rechtbank.

Per 1 oktober 2020 is ook de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van executiegeschillen als het de executie van een door die kantonrechter afgegeven executoriale titel betreft (artikel 438 lid 1 Rv). Let op, wordt het executiegeschil in een bodemprocedure aanhangig gemaakt, dan is de kantonrechter absoluut bevoegd als aan de voorwaarden van artikel 93 Rv is voldaan. Begin je een executiegeschil als kort geding, dan kan de eiser kiezen voor de rechtbank of voor de kantonrechter.[2]

Net als bij een ‘gewoon’ kort geding, geldt ook bij het executie kort geding bij de rechtbank dat de gedaagde bij advocaat of in persoon kan verschijnen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is. Treedt de kantonrechter op als voorzieningenrechter in het executiegeschil, dan kunnen zowel eiser als gedaagde bij advocaat, in persoon of bij gemachtigde die geen advocaat is procederen.

Voorbeelden van een derde die zich tegen de executie verzet, zijn de deurwaarder die meent dat de executie niet kan worden voortgezet[3] en iemand die pretendeert eigenaar te zijn van een roerende zaak, waarvoor een executieveiling is gelast. Artikel 438 lid 6 Rv bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. Ondanks dat het expliciet in de wet staat, gebeurt het toch nog dat de derde wel de executant dagvaardt, maar niet de geëxecuteerde. Is de geëxecuteerde of de executant niet gedagvaard, dan dient de derde niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen.[4] Het is niet mogelijk om executant en geëxecuteerde in twee aparte gedingen te dagvaarden en om vervolgens om voeging te verzoeken, om het gebrek op die wijze te herstellen.[5]

Een voor de hand liggende voorwaarde voor een executiegeschil ex. artikel 438 Rv is dat sprake moet zijn van een dreigende of lopende executie. Dit geldt voor zowel executoriaal als conservatoir beslag. Is de executie afgerond, dan is geen sprake meer van een executiegeschil.[6] Dit betekent dat artikel 438 Rv niet als ingang kan dienen. Er zal een reguliere procedure aanhangig moeten worden gemaakt met de daarvoor geldende regels van absolute en relatieve competentie, die kunnen afwijken van de competentieregels voor executiegeschillen. De grondslag van de vordering zal zijn dat de executie onrechtmatig is geweest jegens de eiser.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Executiegeschil, meerdere wegen naar Rome, Adv.bl. 2021


[1] Opkomen tegen een conservatoir beslag is geregeld in artikel 705 Rv.

[2] Dit volgt uit artikel 438 lid 2 Rv: “is ook de kantonrechter bevoegd”.

[3] Het deurwaardersrenvooi in geregeld in artikel 438 lid 5 Rv.

[4] Hof Arnhem 12 november 1923, ECLI:NL:GHARN:1926:25, Rb Almelo 7 december 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY6440, Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BP3792 en Rb Limburg 3 september 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:6567.

[5] Rb Amsterdam 6 maart 1916, ECLI:NL:RBAMS:1916:97 en HR 21 mei 1999, NJ 2000, 291.

[6] Rb Amsterdam 6 maart 1916, ECLI:NL:RBAMS:1916:97, Hof Amsterdam 20 juni 1922, NJ 1923, NJ 1923, 878, Rb Breda 18 januari 1933, NJ 1934, 514 en Rb Noord-Nederland 5 februari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:350.

Proceskosten: hoofdelijkheid?

Proceskosten: hoofdelijkheid?

De rechter veroordeelt de verliezende partij in een procedure doorgaans in de proceskosten van de andere partij. Hoe de proceskosten worden vastgesteld, staat in mijn blog proceskosten: hoe werkt het?

Wie voor welk deel?

Maar hoe zit het als twee partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Kan de winnaar elk van zijn wederpartijen enkel voor de helft aanspreken? Of zijn ze altijd hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de proceskosten? Of zijn ze alleen hoofdelijk aansprakelijk als je dat vordert?

Wat is hoofdelijkheid?

Zijn meerdere partijen hoofdelijk aansprakelijk, dan betekent dat de schuldeiser de hoofdelijke partijen voor het gehele bedrag kan aanspreken. Dit heeft tot gevolg dat de schuldeiser kan kiezen wie hij aanspreekt en voor welk bedrag.

Betaalt één partij het gehele bedrag aan de schuldeiser, dan kan hij de andere partijen aanspreken zodat ze allemaal een gelijk deel betaald hebben. Dit noemt men intern regres.

Hoe het zit

Terug naar de proceskostenveroordeling. Is sprake van ‘automatische hoofdelijkheid’ of moet een procespartij dat vorderen?

De Hoge Raad zegt hierover:

“Bij de beoordeling van de incidentele vordering moet worden vooropgesteld dat de veroordeling van Oracle en [verweerder] door het Hof tot betaling van de kosten van het geding in hoger beroep meebrengt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden.”[1]

In normaal Nederlands zegt de Hoge Raad dat een proceskostenveroordeling tegen meerdere partijen altijd een hoofdelijke veroordeling is als deze partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdvordering. Het gevolg hiervan is dat een procespartij niet expliciet een hoofdelijke veroordeling van de proceskosten hoeft te vorderen.

Er is in dat geval dus automatisch sprake van hoofdelijkheid en beide partijen zijn dus voor het hele bedrag aansprakelijk. De winnende partij mag zelf bepalen wie hij aanspreekt voor de proceskosten.

Meer over proceskosten

In de serie over proceskosten is dit het vierde deel. Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:


[1] Hoge Raad 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000, 353.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Berusting

In dit blog bespreek ik de juridische term berusting in de context van het burgerlijk procesrecht. Aan bod komt wat berusting is, wat het gevolg is en wat de voorwaarden zijn.

Wat is berusting?

Berusting is als een procespartij zich neerlegt bij de uitspraak. Het ziet dus op het doen van afstand van het recht om een rechtsmiddel in te stellen tegen de rechterlijke uitspraak.[1] Of, zoals de Hoge Raad het in 1941 verwoord, “dat verdere strijd wordt opgegeven”.[2]

Berusting vind je daarom op meer plaatsen terug in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv’), waaronder de volgende situaties:

  1. het geldt als er verzet wordt aangetekend tegen een verstekvonnis in (artikel 143 lid 4 Rv):

“De veroordeelde die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen”;

2. het geldt voor hoger beroepsprocedures (artikel 334 Rv):

“Elke partij welke zal berust hebben in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger beroep”;

3. en het geldt in cassatie (artikel 400 Rv):

“Het beroep in cassatie staat niet open voor hem, die in de uitspraak heeft berust”.

Bovenstaande voorbeelden zien op de dagvaardingsprocedure, maar het geldt ook voor de verzoekschriftprocedure. Zie artikel 358 lid 1 Rv voor hoger beroep en artikel 426 lid 4 juncto artikel 400 Rv voor cassatie.

Gevolgen berusting

Uit voorstaande citaten wordt wel duidelijk dat de (proces)partij die heeft berust in een uitspraak daartegen geen rechtsmiddel meer kan aanwenden. Anders gezegd, de uitspraak kan niet meer worden aangevallen en staat daarmee vast tussen partijen.

Eens berust, blijft berust

Een berusting kan niet worden ingetrokken.[3] Het is dus van belang om je te realiseren hoe berusting werkt en wat je wel en vooral niet moet zeggen en doen.

Voorwaarden berusting

De berusting moet blijken uit een mededeling of uit de houding van een procespartij nadat de uitspraak is gedaan. Berusting is vormvrij, wat betekent dat er geen regels zijn over de manier waarop het gebeurt. Het kan dus bijvoorbeeld schriftelijk, mondeling, maar ook via rooksignalen. Al kan het in de laatste twee gevallen lastig zijn om het aan te tonen.

Gericht aan wederpartij

De mededeling van berusting is een eenzijdige rechtshandeling die moet worden gedaan aan de wederpartij. De wederpartij hoeft er dus niet mee in te stemmen. Verklaart een partij enkel tegen de griffier dat hij geen hoger beroep zal instellen, dan geldt dat dus niet als berusting.[4]

Een ander praktijkvoorbeeld is de situatie dat een woordvoerder van een bedrijf tegen een persbureau zegt dat het bedrijf niet in cassatie gaat en dat het bedrijf zich neerlegt bij de uitspraak van het gerechtshof. Het persbureau zet dit vervolgens op haar website en meerdere media nemen dit vervolgens over. Het bedrijf gaat vervolgens toch in cassatie en de wederpartij stelt zich op het standpunt dat is berust in de uitspraak en dat het bedrijf niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad deelt deze mening niet, omdat de verklaring aan het persbureau is gericht en niet aan de wederpartij. Dat de wederpartij het nieuwsitem heeft gelezen, is daarbij niet relevant.[5]

Ondubbelzinnig

Een tweede vereiste is dat de berustingsverklaring ondubbelzinnig is en daarmee dat er geen twijfel bestaat over de intentie. Dit geldt voor zowel de mededeling als de houding waaruit de berusting blijkt. Gezien de verstrekkende gevolgen van de berusting – de uitspraak is definitief –, is dit een logische voorwaarde.

Dit betekent dat het feit dat een partij vrijwillig en zonder protest aan een veroordeling voldoet, niet berust in dat vonnis.[6] Nadat aan een vonnis is voldaan, schreef de advocaat van de veroordeelde partij “Hiermede is derhalve deze zaak van de baan” aan de advocaat van een partij aan de advocaat van de andere partij is voor meerdere uitleg vatbaar. Het kan gaan over het hoger beroep, maar het zou ook kunnen gaan over de executie van het vonnis. Daarom is hier geen sprake van berusting.[7]

Er is wel sprake van berusting als de advocaat van een procespartij aan de advocaat van de andere procespartij schrijft dat zijn cliënt afziet van hoger beroep of cassatie.

Houding

Niet alleen een ondubbelzinnige mededeling kan tot berusting leiden, maar het kan ook volgen uit de gedragingen van een partij. Een zeer recent voorbeeld hiervan is de situatie dat partijen na het vonnis in eerste aanleg gaan onderhandelen. Partijen bereiken een schikking tegen finale en die schikking wordt nagekomen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in zijn uitspraak van 24 augustus 2021:

“In dit geval hebben [appellant1] en [appellant2] – direct nadat het Pensioenfonds hun verzocht tot betaling van het bedrag waartoe zij bij het vonnis van de kantonrechter waren veroordeeld – aangeboden een substantieel lager bedrag te betalen, zulks tegen finale kwijting. Met dit voorstel is het Pensioenfonds na rijp beraad akkoord gegaan en [appellant1] en [appellant2] hebben na de instemming van het Pensioenfonds daaraan uitvoering gegeven. In het algemeen wijst de formulering ‘finale kwijting’ erop dat partijen een eind willen maken aan hun materiële geschil. Het Pensioenfonds heeft het voorstel van [appellant1] en [appellant2] dienovereenkomstig mogen opvatten.”

Het hof voegt hieraan toe dat als appellanten niet wilden berusten in het vonnis, zij dit kenbaar hadden moeten maken. Door dit niet te doen is de indruk gewekt dat zij, na acceptatie en uitvoering van het voorstel, hebben berust in het vonnis. Het Pensioenfonds mocht hier ook gerechtvaardigd op vertrouwen.[8]

Niet ambtshalve

De rechter mag niet uit zichzelf (ambtshalve) oordelen dat een procespartij berust in een gerechtelijke uitspraak. De wederpartij zal daar een expliciet beroep op moeten doen.[9]

Wanner een beroep doen op berusting?

Het beginsel van goede procesorde maakt dat een beroep op berusting zo spoedig mogelijk moet worden gedaan. Dit betekent dat een procespartij dit in zijn eerste processtuk moet doen.[10]


[1] HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138.

[2] HR 3 april 1941, NJ 1941, 835.

[3] HR 3 juni 1988, NJ 1988, 808, r.o. 3.

[4] HR 3 april 1941, NJ 1941, 835.

[5] HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:412, r.o. 3.4.

[6] HR 8 februari 1991, NJ 1992, 98.

[7] HR 6 december 1985, NJ 1986, 196.

[8] Hof Arnhem-Leeuwarden 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8167.

[9] HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2008:AZ6096, r.o. 3.5.2.

[10] HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2008:AZ6096, r.o. 3.5.2.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Eiswijziging: wat zijn de gevolgen voor het griffierecht?

Heeft een eiswijziging invloed op de hoogte van het te betalen griffierecht? Voordat ik die vraag beantwoordt, bespreek ik eerst het fenomeen griffierecht.

Griffierecht

Griffierecht is een bedrag dat je aan de griffie moet betalen aan het begin van de procedure. De griffie is het secretariaat van het gerecht. Griffierecht wordt ook wel vastrecht genoemd.

De hoofdregel is dat zowel eiser als de verschenen gedaagde griffierecht verschuldigd zijn. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Bij procedures bij de kantonrechter en de pachtkamer hoeft de gedaagde geen griffierecht te betalen. Verder is de oorspronkelijk gedaagde die een tegenvordering instelt, daarvoor geen griffierecht verschuldigd. Voor de overige uitzonderingen verwijs ik naar artikel 4 Wgbz.

Hoogte griffierecht

Welk bedrag aan griffierecht verschuldigd is, hangt af van de hoogte van de vordering en of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon de vordering instelt. Bepalend is de hoogte van de vordering in de dagvaarding, het verzoek in het verzoekschrift of het beroepschrift. Hierna ga ik uit van de dagvaardingsprocedure, maar voor de verzoekschrift- en de beroepsprocedure geldt hetzelfde.

Eiswijziging

Het gebeurt geregeld dat de eiser een eiswijziging doorvoert tijdens procedure. De eiswijziging zal een vermeerdering of vermindering van de vordering inhouden. Een eiswijziging moet bij conclusie of akte worden gedaan en het kan niet in de pleitnota worden gedaan.

Hebben eiswijzigingen invloed op de hoogte van het verschuldigde griffierecht? Het antwoord op deze vraag is: dat hangt er vanaf.

Vermindering eis

De eis kan worden verminderd als de gedaagde een deel van de vordering betaalt tijdens de procedure.

Wordt de eis verminderd, dan blijft het oorspronkelijke griffierecht verschuldigd. Het griffierecht wordt dus niet alsnog verminderd. Maar let op dat een vermindering van eis wel invloed kan hebben op het al dan niet kunnen instellen van hoger beroep.

Vermeerdering eis

Als de gedaagde bijvoorbeeld een aantal nieuwe facturen ook niet betaalt, dan kan je je eis vermeerderen.

Een vermeerdering van eis kan leiden tot een hoger griffierecht. Valt de vordering in een hogere categorie na de eisvermeerdering, dan zal de rechtbank een aanvullende griffierechtnota sturen.

De tarieven voor griffierecht worden jaarlijks aangepast (lees: verhoogd). Je bent het griffierecht verschuldigd, zoals geldt op het moment van de vermeerdering van de eis, vermindert met het reeds betaalde griffierecht.

Conservatoir beslag

Heb je voorafgaand aan de gerechtelijke procedure een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ingediend, dan wordt het daarvoor betaalde griffierecht in mindering gebracht op het verschuldigde griffierecht.[1]

Het is raadzaam om dit in de gaten te houden, omdat dit niet altijd gebeurt. Mocht het eerder betaalde griffierecht niet in mindering zijn gebracht, dan kan je verzet aantekenen tegen het in rekening gebrachte griffierecht. Dit doe je door het indienen van een verzoekschrift, waarin je verzoekt om het griffierecht te verlagen. Voor het indienen van dit verzoekschrift is overigens geen griffierecht verschuldigd.[2]


[1] Artikel 11 Wgbz.

[2] Artikel 29 Wgbz.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

Spoedwet KEI: einde digitaal procederen en wijzigingen burgerlijk procesrecht

Vandaag (1 oktober 2019) treedt de Spoedwet KEI in werking. Deze wet regelt het einde van de KEI-pilots bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.

Concreet betekent dit dat er geen nieuwe digitale procedures meer worden begonnen; we moeten dus weer verplicht op papier procederen. De reeds lopende digitale procedures worden natuurlijk wel afgemaakt. Voor deze rechtbanken geldt vanaf vandaag het ‘gewone’ burgerlijk procesrecht weer en ze lopen dus weer in de pas met de overige rechtbanken. Bij de twee pilotrechtbanken begint een procedure vanaf vandaag  dus ook weer met een dagvaarding in plaats van een procesinleiding en oproepingsbericht.

Wijzigingen burgerlijk procesrecht

Het ‘gewone’ burgerlijk procesrecht is per vandaag ook op enkele punten gewijzigd. Het doel hiervan is om de rechter een sterkere regiefunctie te geven en het uitbreiden van de mogelijkheden tijdens de mondelinge behandeling (voorheen comparitie). Ook schaft de Spoedwet KEI het pleidooi af. Deze wijzigingen zijn overgenomen uit het burgerlijk procesrecht zoals dat voor KEI gold (artikel 30k-30n Rv KEI).

Mondelinge behandeling

De grootste verandering is het vervangen van de mondeling behandeling in de plaats van de comparitie. De rechter kan de mondelinge behandeling naar eigen goeddunken inrichten. De mondelinge behandeling is meer omvattend dan de comparitie. De rechter zal mondelinge behandeling nog steeds gebruiken om inlichtingen te krijgen en om te proberen om een schikking te bereiken. Maar de rechter kan meer. Zo kan de rechter bevelen dat een partij een getuige of deskundige meeneemt naar de zitting. Overigens kunnen partijen dit ook uit eigen beweging doen, maar de partij die de getuige of deskundige wil meenemen moet dit wel ruim van tevoren aangeven (zie de procesreglementen onder aan dit blog).

Geen proces-verbaal

Wat ook verandert, is dat het opmaken van een proces-verbaal van de zitting niet meer wettelijk verplicht is. In de praktijk werd het opmaken van een proces-verbaal al vaak achterwege gelaten. Vooral kantonrechters maakten zich hier schuldig aan. Vanaf vandaag mag dat dus. Een proces-verbaal moet worden opgemaakt op verzoek van een partij als die partij daar belang bij heeft of op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad. Ook kan de rechter het uit eigen beweging doen.

Pleidooi afgeschaft

Het pleidooi is niet meer. Althans het is geen aparte proceshandeling meer. Ook dit is overgenomen uit het burgerlijk procesrecht onder KEI. De redenatie is dat partijen hun standpunten altijd mondeling kunnen toelichten tijdens de mondelinge behandeling en daarom is het pleidooi niet meer nodig. Ik ben benieuwd hoe dit in de praktijk zal uitpakken.

Het pleidooi in cassatie blijft wel bestaan, omdat dit het karakter heeft van rechtsgeleerde toelichting op de cassatiemiddelen. Het karakter is dus anders dan het pleidooi in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus de Minister.

Nieuwe procesreglementen

Vanzelfsprekend zijn de procesreglementen van de rechtbanken en de gerechtshoven aangepast naar dit nieuwe procesrecht. De nieuwe procesreglementen vind je hier:

Nieuwe Beslagsyllabus 2023

Griffierechten 2019

De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2017 tot en met 31 juli 2018 gestegen met 2,13%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2019 zullen stijgen.

De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.

Overzicht griffierechten 2019

Hieronder een overzicht van de griffierechten voor burgerlijke zaken per 1 januari 2019:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek Griffierecht voor niet-natuurlijke personen Griffierecht voor natuurlijke personen Griffierecht voor onvermogenden
Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 121 € 81 € 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500 € 486 € 231 € 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 € 972 € 486 € 81
Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde € 639 € 297 € 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000 € 1.992 € 914 € 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 € 4.030 € 1.599 € 81
Griffierechten bij de Gerechtshoven
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 741 € 324 € 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 € 2.020 € 741 € 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 € 5.382 € 1.684 € 324
Griffierechten bij de Hoge Raad
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 811 € 336 € 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 € 2.692 € 811 € 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 € 6.731 € 2.020 € 336

bron: Staatscourant 22 november 2019, nr. 65542

Overgangsrecht

Niet iedereen is per 1 januari 2019 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2018 verschuldigd.

Alle procedures

Voor eisers en verzoekers die het griffierecht voor 1 januari 2019 verschuldigd zijn geworden.

Dagvaardingsprocedure

In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2018 verschuldigd als (i) de dagvaarding is betekend in 2018 en (ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan. Dit geldt voor procedures in eerste aanleg en voor procedures in hoger beroep.

Verzoekschriftprocedure

In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2019 dan gelden de oude tarieven.

Vorderingsprocedure onder KEI

In de vorderingsprocedure van het Programma KEI moet een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de manier waarop de verweerder is opgeroepen.

Is begonnen met de indiening van een procesinleiding bij de rechtbank, dan zal de griffier een oproepingsbericht opstellen en de datum van het oproepingsbericht is bepalend.

Wordt gekozen voor het zelf opstellen van de procesinleiding met oproepingsbericht en worden deze vervolgens direct betekend aan de verweerder, dan is de datum van betekening beslissend.

In beide gevallen gelden de oude tarieven als de bedoelde datum ligt vóór 1 januari 2019. Zo niet, dan gelden de nieuwe tarieven.

Verjaring van rechtsvordering

Verjaring van rechtsvordering

Als een debiteur je facturen niet betaalt, dan gebeurt het vaak dat je niet meteen actie onderneemt. Debiteuren achter de broek aanzitten, is niet leuk en heeft vaak geen prioriteit. En daarnaast kiest men er in het huidige economische klimaat er toch vaak voor om zo min mogelijk kosten te maken en kiest men er vaak voor om geen actie te ondernemen tegen debiteuren. Dit brengt echter wel een risico met zich mee.

Zit je te lang stil, dan verjaart je vordering. Dit betekent niet dat je vordering vervalt, maar dat je je vordering niet bij de rechter kan afdwingen.

Een belangrijke verjaringstermijn is de termijn die ziet op de betaling van geldsommen, dividend, rente, huur, pacht en verder alles wat per jaar of kortere termijn moet worden betaald. Hiervoor geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.[1]

Ook voor vorderingen gebaseerd op onverschuldigde betaling, schadevorderingen, vorderingen tot nakoming van verbintenissen en vorderingen die gaan over een tekortkoming in de nakoming en ontbinding van verbintenissen verjaren na vijf jaar.[2]

Begin verjaring

De verjaring begint in principe te lopen op de dag die volgt op de dag waarop onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.[3] Als bijvoorbeeld een geldlening op 1 januari 2019 opeisbaar wordt, dan begint de verjaringstermijn te lopen op 2 januari 2019.

Voor de verjaring van vakantiedagen geldt een aparte regeling. Daarvoor verwijs ik naar mijn blog over dat onderwerp.

Stuiting

Het is mogelijk om de verjaring te stoppen (in jargon: het stuiten van de verjaring). Als je dat doet, dan begint de verjaringstermijn weer opnieuw te lopen.

Stuiten kan door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Voorwaarde is wel dat de aanmaning/mededeling de schuldenaar moet hebben bereikt.[4] Als de ontvangst van de aanmaning wordt betwist, dan moet de schuldeiser aantonen dat de aanmaning/mededeling door de schuldenaar is ontvangen.[5]

Men neemt vaak aan dat het sturen van een aangetekende brief de oplossing is. Maar ook dit is niet zonder risico’s. Wat nu als de postbode de aangetekende brief niet kan overhandigen aan de schuldenaar en deze haalt de aangetekende brief vervolgens niet af. Vervolgens verweert de schuldenaar zich met de stelling dat de vordering verjaard is en dat hij geen afhaalbericht van de postbode heeft ontvangen. In dat geval moet de schuldeiser aantonen dat (i) hij de brief aangetekend heeft verzonden en (ii) de brief (tijdig) aan de schuldenaar is aangeboden.[6] Dit probleem kan je voorkomen door de deurwaarder de aanmaning te laten betekenen (sommatie-exploot). Dan weet je zeker dat de sommatie de schuldenaar bereikt. Deurwaarders mogen zelf bepalen hoeveel ze in rekening brengen voor een sommatie-exploot. De prijs varieert tussen ongeveer € 55 en € 100 per sommatie-exploot. Neem gerust contact met me op als je een suggestie wilt voor een goedkope deurwaarder.

Een andere manier om de verjaring te stuiten, is door beginnen van een gerechtelijke procedure waarin je betaling van de onbetaald gelaten facturen vordert.

Ook de schuldenaar kan er – al dan niet bewust – voor zorgen dat de verjaring wordt gestuit, namelijk door de vordering te erkennen.[7] De erkenning kan bestaan uit het doen van een aanbod tot betaling, het doen van een deelbetaling of het vragen om uitstel van betaling of het vragen om een betalingsregeling.[8] Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Ook hiervoor geldt dat de schuldeiser moet aantonen dat de vordering door de schuldenaar is erkend.[9] Dus vraag altijd of de schuldenaar zijn verzoek om uitstel of om een regeling schriftelijk of per e-mail wil doen. Dit versterkt je bewijspositie in een eventuele gerechtelijke procedure aanmerkelijk.

 


[1] Artikel 3:308 BW.

[2] Artikelen 3:309, 310 en 311 BW.

[3] Artikel 3:313 BW.

[4] Artikel 3:37 BW.

[5] Artikel 150 Rv en Gerechtshof Arnhem 8 mei 2012, ECLI:NL:GHARN:BW5311. Weliswaar zag de casus waarover het Gerechtshof Leeuwarden oordeelde op de vraag of de gedaagde in verzuim was komen te verkeren, maar de onderliggende regel over het aantonen dat de aangetekende brief is aangeboden, geldt ook voor verjaring.

[6] HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR2004:AO5122.

[7] Artikel 3:318 BW.

[8] Rechtbank Rotterdam 25 februari 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BH5975.

[9] Artikel 150 Rv.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

De dagvaarding

Een gerechtelijke procedure begint, behalve bij de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Gelderland, met een dagvaarding of een verzoekschrift.

In dit blog leg ik uit hoe een dagvaarding is opgebouwd en wat er in een dagvaarding moet staan.

 

HEDEN DE

Bovenaan de eerste pagina staat de datum waarop de deurwaarder de dagvaarding heeft betekend.

 

OP VERZOEK VAN

Vervolgens worden de naam en het adres van de persoon of het bedrijf dat de dagvaarding heeft laten betekenen, vermeld; de eiser(es). Is het een natuurlijke persoon, dan kan je niet volstaan met het vermelden van de voorletters, maar moet je voornamen voluit vermelden.

Wordt een eiser bijgestaan door een advocaat of gemachtigde, dan vermeld je de naam en het kantooradres van je advocaat of gemachtigde. Eiser moet in Nederland woonplaats kiezen. Procedeert de eiser zelf, dan zal dit zijn eigen adres zijn. Heeft hij een advocaat of gemachtigde, dan wordt dit adres opgenomen in de dagvaarding.

 

HEB IK

Daarna zet de deurwaarder meestal zijn stempel. In de stempel staan de voornamen, achternaam en het kantooradres van de deurwaarder.

 

GEDAGVAARD

Vervolgens komen de naam en het adres van de persoon of bedrijf voor wie de dagvaarding bestemd is; de gedaagde. De deurwaarder zal vermelden aan wie hij een afschrift van de dagvaarding heeft gegeven of dat hij de dagvaarding heeft achtergelaten in een gesloten envelop.

 

OM

Natuurlijk staat in de dagvaarding waar en wanneer de eerste zitting plaatsvindt en hoe de gedaagde in het geding kan verschijnen. Bij zaken voor de kantonrechter kan de gedaagde in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde verschijnen. In zaken bij de rechtbank, sector civiel kan hij alleen verschijnen bij advocaat.

 

MET DE AANZEGGING DAT

Het volgende onderdeel is de ‘aanzegging’. In dit stuk tekst staat wat de gevolgen zijn als de gedaagde niet op de juiste manier in het geding verschijnt. Ook wordt vermeld of de gedaagde griffierecht verschuldigd is en als dat het geval is, wat de gevolgen zijn als hij het griffierecht niet tijdig betaalt. Verder wordt gedaagde gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand (ook wel bekend als ‘toevoeging’). Als er meerdere gedaagden zijn, wordt nog vermeld wat er gebeurt als niet alle gedaagden in het geding verschijnen.

 

TENEINDE

Na al deze formaliteiten, volgt ‘het lichaam’ van de dagvaarding. In het lichaam worden de relevante feiten en omstandigheden weergegeven en onderbouwt en specificeert de eiser zijn vordering.

Het spreekt voor zich dat deze voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid moeten worden vermeld. Na dat de feiten zijn uiteengezet, wordt aangegeven wat op basis van deze feiten wordt gevorderd.

Een belangrijke verplichting is dat ook de bij de eiser bekende verweren van de gedaagde moet worden vermeld. Dit wordt de substantiëringsplicht genoemd.

Om je stellingen te bewijzen, zal je de relevante schriftelijke stukken, zoals een overeenkomst of factuur, bij de dagvaarding moeten voegen. Daarnaast is het raadzaam om een bewijsaanbod te doen. In het bewijsaanbod biedt je aan om bepaalde stellingen te onderbouwen door het horen van getuigen. Een bewijsaanbod moet voldoende concreet zijn: duidelijk moet zijn welke persoon iets kan verklaren over welke stelling. Een algemeen bewijsaanbod mag de rechter negeren.

 

MITSDIEN

De dagvaarding eindigt met het formuleren van de eis (het ‘petitum’). Het petitum moet aansluiten op wat in het lichaam van de dagvaarding staat.

Als de eiser gelijk krijgt van de rechter, dan zal de gedaagde veroordeeld worden conform wat in het petitum staat. Het is dus belangrijk dat het petitum juist en volledig is. Bijvoorbeeld: in het lichaam motiveer je dat de gedaagde ook rente verschuldigd is, maar je vergeet dit in het petitum te zetten. Win je de zaak, dan zal de rechter geen rente toewijzen.

Tot slot ondertekent de deurwaarder de dagvaarding en vermeldt hij zijn kosten.

 

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

KEI: drama in veel bedrijven

Vandaag werd bekend dat de Rechtspraak de koers van het Programma kwaliteit en innovatie (‘KEI’) weer wijzigt. Zelf spreekt de Rechtspraak over het resetten van KEI.[1]

 

Extern onderzoek

Begin januari lekte uit dat de verdere invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. De reden was dat alles complexer bleek te zijn dan voorzien en de het uitstel zal worden gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.

De eerste stap is inmiddels gezet en op 5 april jl. werd een ‘quick scan review KEI’ gepresenteerd. De resultaten van dit externe onderzoek zijn ontluisterend te noemen. Zo is er geen sturing, is men niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. Kortom, het Programma KEI was vanaf het begin af aan gedoemd te mislukken. Je zou verwachten dat de overheid zou hebben geleerd van eerdere IT-drama’s, maar dat blijkt niet het geval en dat is zeer kwalijk.

Voor een uitgebreider overzicht van gebreken verwijs ik naar de websites van de Rechtspraak en het Advocatenblad.

Saillant detail is dat de Raad van State in januari 2014 al adviseerde om de vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht en de digitalisering los te koppelen.[2] Dit vond men bij de Rechtspraak toen niet nodig.

 

Wat verandert er?

De grote vraag is wat er nou precies gaat veranderen en voor wie. Dit komt niet duidelijk naar voren in de wollige brief van de Rechtspraak aan minister Dekker van Rechtsbescherming.

Mede op basis van het onderzoeksrapport is besloten dat “KEI wordt gereset”. De Rechtspraak had geen controle meer en om de controle terug te krijgen, wordt gestopt met het digitaliseren van de werkprocessen binnen de Rechtspraak. De reset moet leiden tot een nieuwe aanpak die inhoudt dat werkprocessen eerst worden verbeterd, vereenvoudigd en op elkaar worden afgestemd en pas daarna worden deze nieuwe werkprocessen gedigitaliseerd.

 

Advocaten en juristen

Voor advocaten en juristen verandert er vooralsnog weinig. Het digitaliseren van juridische procedures gaat op termijn wel door (processtukken uploaden via een portal en digitaal communiceren met de gerechten). Al is nog niet bekend in welk volgorde en wanneer dit gaat plaatsvinden.

Momenteel loopt er een pilot voor handelsvorderingen (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Komende zomer wordt een besluit genomen over de landelijk invoering van het digitaal procederen in handelsvorderingen. De Rechtspraak verwacht dat dit uiteindelijk wel landelijk zal worden ingevoerd.

 

Burgers

Burgers konden zelf digitaal procederen bij de eKantonrechter, maar dat kan nu niet meer. Er was zeer weinig animo voor deze digitale procedure en het past ook niet in het voornemen om te vereenvoudigen. Lees voor meer informatie mijn blog de eKantonrechter vertrekt met stille trom.

 

Veel bedrijven

Het Programma KEI ontwikkelt zich langzamerhand in een drama met veel bedrijven en ik betwijfel dat dit het laatste bedrijf is. Komende zomer wordt besloten of het digitaal procederen in handelsvorderingen landelijk wordt ingevoerd en dan wordt duidelijk of een volgend bedrijf aan dit drama wordt toegevoegd. Kortom, wordt vervolgd.

 

UPDATE 14 april 2018: Minister Dekker heeft gereageerd op de brief van de Raad voor de Rechtspraak.

 

=====

[1] Brief van de Raad voor de Rechtspraak aan minister Dekker (Rechtsbescherming) d.d. 10 april 2018.

[2] Brief Raad van State d.d. 14 januari 2014.

 

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

EET en de hypothecaire restschuld

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deed op 16 januari jl. een voor de internationale incassopraktijk belangwekkende uitspraak[1] over het waarmerken van een hypotheekakte als Europese Executoriale Titel, hierna: ‘EET’.

Voordat ik inhoudelijk inga op het oordeel van het gerechtshof, zet ik eerst uiteen wat een EET precies is, wat de voorwaarden voor waarmerking als EET zijn en wat de situatie was tot de uitspraak van 16 januari jl.

Download artikel

Wat is de EET?

De EET vindt haar oorsprong in Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (‘EET-Vo’).[2] In de Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel (‘UW EET-Vo’) wordt de EET-Vo opgenomen in het Nederlandse burgerlijk procesrecht.[3]

De EET-Vo heeft tot doel het vereenvoudigen van het vrij verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten voor niet betwist schuldvorderingen in alle lidstaten.[4] Schuldeisers kunnen met een EET hun niet-betwiste vordering snel en eenvoudig in een andere lidstaat ten uitvoer leggen. Maar dit geldt enkel voor burgerlijke of handelszaken en dus niet voor bijvoorbeeld fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.[5]

De EET moet dienen als sneller en goedkoper alternatief van de exequaturprocedure van de EG-executieverordening (‘EEX-Vo’).[6]

Kernbegrip in de EET-Vo is de “niet-betwiste schuldvordering”. Een schuldvordering is een vordering tot betaling van een geldbedrag dat opeisbaar is of waarvoor in de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte de datum van opeisbaarheid is bepaald.[7] Omdat in dit artikel de authentieke akte centraal staat, richt ik me in dit artikel enkel op de authentieke akte.

Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd als de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.[8]

Een als EET gewaarmerkte notariële kan in alle Europese lidstaten ten uitvoer worden gelegd, behalve in Denemarken.[9]

 

Voorwaarden waarmerking EET

Naast de uitdrukkelijke erkenning, moet de vordering opeisbaar zijn of de datum van opeisbaarheid moet duidelijk in de authentieke akte staan.[10] Enkel notariële akten die zijn verleden op of na 21 januari 2005, zijnde de datum van inwerkingtreding EET-Vo, kunnen worden gewaarmerkt als EET.[11] Voor oudere akten kan een exequatur worden aangevraagd in de lidstaat waar de akte ten uitvoer moet worden gelegd.

Het verzoek moet worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in de plaats van vestiging van de notaris die de notariële akte heeft verleden.[12] Bij het verzoekschrift moet een volledig en authentiek afschrift van de authentieke akte worden gevoegd.[13] De schuldenaar wordt niet gehoord voordat op het verzoek wordt beslist.[14]

Tegen de toewijzing van waarmerking als EET staat geen hoger beroep open[15], maar tegen een afwijzing wel.

 

Casus

De rechtsvoorganger van ABN AMRO Hypothekengroep (‘ABN AMRO’) verstrekte een hypothecaire lening aan de schuldenaar. De grosse van een notariële akte levert een executoriale titel op.[16] De schuldenaar kwam zijn verplichtingen niet na en uiteindelijk werd de woning executoriaal verkocht op basis van de notariële hypotheekakte.

Na de uitwinning van het hypotheekrecht resteerde een aanzienlijke restschuld. De schuldenaar bleek op enig moment te zijn geëmigreerd (waarschijnlijk naar een andere EU-lidstaat) en ABN AMRO wenst haar vordering te kunnen incasseren in de lidstaat waar de schuldenaar verblijft en vraagt waarmerking als EET aan bij de voorzieningenrechter te Leeuwarden.[17]

De voorzieningenrechter oordeelt:

“2.3 dat het verzoek van ABN AMRO tot waarmerking moet worden afgewezen, omdat de (restant) schuldvordering van € 85.823,19 niet uitdrukkelijk bij authentieke akte wordt erkend door schuldenaar X (zie artikel 3 onder d EET-verordening). De akte waarvan waarmerking wordt verzocht, kan dan ook niet worden aangemerkt als een authentieke akte inzake een niet-betwiste schuldvordering.

2.4 Ten aanzien van de overgelegde akte is derhalve niet voldaan aan de vereisten die bij de EET-Verordening zijn voorgeschreven, zodat de gevraagde waarmerking als Europese executoriale titel niet kan worden verleend.” [18]

 

Wat was er loos?

Het verzoek om de hypothecaire akte voor de restschuld aan te merken als EET werd dus afgewezen, omdat de schuldenaar niet expliciet had ingestemd met de hoogte van de hypothecaire restschuld.

Dit is niet logisch. De schuldenaar erkent de oorspronkelijke geldlening expliciet in de notariële akte en de grosse van een hypotheekakte levert een geldige executoriale titel op voor de na uitwinning van het hypotheekrecht resterende schuld. Voorwaarde is wel dat de restvordering met voldoende bepaaldheid is omschreven.[19] Als de redenering van de voorzieningenrechter zou worden gevolgd, dan zou dit ertoe leiden dat zodra er bijvoorbeeld € 1 is afgelost, er geen EET meer kan worden aangevraagd. Overigens is dit ook in strijd met het doel en strekking van de EET-Vo, zijnde het verschaffen van een eenvoudiger en goedkoper alternatief voor de exequaturprocedure uit de EEX-Vo.

Uit de EET-Vo volgt ook niet dat de restant schuldvordering expliciet moet zijn erkend c.q. de EET-Vo stelt dit niet als vereiste voor het toewijzen van het verzoek tot waarmerking. Kortom, op deze beslissing valt het nodige af te dwingen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter te Leeuwarden lijkt te zijn gebaseerd op een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 september 2007.[20] De voorzieningenrechter te Alkmaar wees een verzoek tot waarmerking als EET af met als motivatie:

“Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat gerekwestreerde heeft ingestemd met de hoogte van de restschuld, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een onbetwiste schuldvordering in de zin van artikel 3 EET.”

Er is niet veel literatuur beschikbaar over de EET en de hypothecaire restschuld en in de beschikbare literatuur wordt verwezen naar deze uitspraak uit 2007.[21]

 

Hoger beroep

ABN AMRO kan zich niet vinden in de beschikking van de voorzieningenrechter en stelt hoger beroep in bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof volgt de redenatie van ABN AMRO, vernietigt de beschikking van de voorzieningenrechter en wijst het verzoek tot waarmerking als EET alsnog toe:

“De (oorspronkelijke) geldlening waarvoor hypotheek is verstrekt en die is vastgelegd in een authentieke (hypotheek)akte is niet betwist. In zoverre wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3 EET-Verordening. Verder geldt dat de hypotheekakte ook na uitwinning zijn executoriale kracht blijft behouden voor de restantschuld (ECLI:NL:HR:2013:BY4889), als de bestaande vordering met voldoende bepaaldheid is omschreven. Daaraan voldoet deze hypotheekakte, nu hieruit blijkt langs welke weg, de aard en de omvang van de restschuld op (een voor de schuldenaar bindende wijze kan) worden vastgesteld. Dit leidt tot het oordeel dat ook voor de restschuld geldt dat er sprake is van een schuldvordering die bij authentieke akte is erkend. De authentieke (hypotheek)akte leent zich dan ook voor waarmerking als Europese executoriale titel.” [22]

 

Belangrijk voor de praktijk

Deze uitspraak van het gerechtshof is erg belangrijk voor de praktijk. Ruim 10 jaar na de onterecht trendsettende uitspraak van de voorzieningenrechter te Alkmaar, is het eindelijk mogelijk om een authentieke akte voor een hypothecaire restschuld te laten waarmerken als EET.

Dit betekent voor Nederlandse hypotheekverstrekkers dat voor de restschuld op een eenvoudige en goedkope manier een Europese titel kan worden verkregen voor alle Europese lidstaten (behalve Denemarken) en dat de exequaturprocedure uit de EEX-Vo niet meer hoeft te worden gevolgd in het land waar de authentieke akte ten uitvoer moet worden gelegd. Voorwaarde is wel dat de restschuld met voldoende bepaalbaarheid in de notariële akte moet zijn omschreven.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, EET en de hypothecaire restschuld, debloggendeadvocaat.nl 24 januari 2018.

Download artikel

=====

Voetnoten:

[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:476.

[2] Pb EU L 143.

[3] Wet van 28 september 2005 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Pb EU L 143) (Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel).

[4] Artikel 25 EET-Vo bepaalt dat authentieke akten als EET kunnen worden aangemerkt.

[5] Artikel 2 EET-Vo en Rechtbank Den Haag 16 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2684.

[6] Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken en handelszaken (PbEG L 12).

[7] Artikel 4 lid 2 EET-Vo.

[8] Artikel 3 lid 1 sub d EET-Vo.

[9] § 25 Considerans EET-Vo.

[10] Artikel 4 lid 2 EET-Vo juncto artikel 33 EET-Vo.

[11] Artikel 26 EET-Vo.

[12] Artikel 7 UW EET-Vo.

[13] Artikel 7 UW EET-Vo juncto artikel 2 UW EET-Vo.

[14] Artikel 2 lid 1 UW EET-Vo.

[15] Artikel 10 lid 4 EET-Vo.

[16] Artikel 430 Rv.

[17] Artikel 27 EET-Vo.

[18] Rb Noord-Nederland (vzr.) 27 juli 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:5167.

[19] HR 8 februari 2013, NJ 2013, 123, ECLI:NL:HR:2013:BY4889 en Rb Midden-Nederland 3 februari 2017,ECLI:NL:RBMNE:2017:894.

[20] Rb rechtbank Alkmaar (vzr.) 20 september 2007, ECLI:NL:RBALK:2007:BB3937.

[21] M. Zilinsky, ‘Incasso met EET’, in: P. Vlas (red.) Internationale incasso van geldvorderingen, IPR Thema Reeks 1, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2008, p. 78.

[22] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:476, r.o. 4.6.

Download artikel

Digitaal procederen wederom uitgesteld

Digitaal procederen wederom uitgesteld

De eerste officiële stap van het digitaal procederen in civiele zaken is de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.

Eerder werd de invoering al uitgesteld van 1 februari 2017 naar 1 april 2017, maar ook deze datum is niet haalbaar. Dit was in de wandelgangen al langer bekend, maar vandaag bevestigt de Rechtspraak dit in een interview met Monique Commelin, directeur Programma KEI.[1]

Redenen uitstel

Commelin geeft aan dat pas wordt gestart “als de techniek zich heeft bewezen”. Dat blijkt nog niet het geval te zijn. Men wacht op de uitslagen van een aantal tests, maar met name de snelheid van de digitale werkomgeving voor de medewerkers van de Rechtspraak blijkt een probleem te zijn.

Voordat de eerste officiële pilot kan beginnen, moet een Koninklijk Besluit worden aangevraagd. Dat wordt volgens Commelin pas gedaan als de hiervoor genoemde tests een positief resultaat hebben. Na de aanvraag duurt het nog minimaal twee maanden voordat de eerste officiële pilot van start kan gaan. Commelin hoopt dat het Koninklijk Besluit voor de zomer kan worden aangevraagd.

Vrijwillig digitaal procederen

Advocaten kunnen al wel vrijwillig digitaal procederen in vorderingszaken van meer dan € 25.000 (de prepilot), maar dit is vooralsnog niet populair. Tot op heden zijn er slechts drie digitale procedures gevoerd.

Als redenen hiervoor voert Commelin aan dat de drempel hoog is, omdat de digitale werkwijze nieuw is, het nieuwe procesrecht onbekend is en beide partijen in een procedure akkoord moeten gaan. Ook zal niet meehelpen dat de advocatuur niet de meest vooruitstrevende beroepsgroep is.

Opvallend

Commelin zegt over het ervaring opdoen in de prepilot: “Wat civiele zaken betreft is het dus echt wachten op de verplichte fase om meer ervaring op te kunnen doen.”

Dit is opvallend, omdat het gebrek aan animo voor het vrijwillig digitaal procederen (de prepilot) de reden was van het vorige uitstel. De Nederlandse Orde van Advocaten en de Rechtspraak durfden het niet aan om de eerste officiële pilot te starten zonder voldoende ervaringen te hebben opgedaan in de prepilot. Advocaten werden daarom opgeroepen mee te doen met de prepilot. Mochten er desondanks toch niet voldoende zaken worden aangemeld, dan wordt bezien in hoeverre de eerste pilot van start kan gaan.[2]

Dit strookt niet met de hiervoor geciteerde opmerking van Commelin. Of men moet hebben besloten dat ervaringen met de prepilot niet meer relevant zijn voor het starten van de officiële pilot. Maar dat lijkt me, gezien het vorenstaande, sterk en daarover vind ik niets terug op de websites van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Rechtspraak en de Tweede Kamer.

Nieuw procesrecht

Behalve de manier van procederen, verandert ook de civiele procedure zelf. Meer informatie over de nieuwe civiele procedure lees je in mijn artikel Programma KEI: de nieuwe basisprocedure onder de loep en in mijn blogs KEI: oproepen verweerder en Termen in het nieuwe burgerlijk procesrecht.

=====

[1] ‘Pas verplicht digitaal procederen als we helemaal zeker zijn’, Rechtspraak.nl 15 februari 2017.

[2] Kamerstukken I 2016/17, 34059, L, p. 4 en 5.

Digitaal procederen wederom uitgesteld

Invoering digitaal procederen wederom vertraagd

Het plan was om in februari 2017 te starten met de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland (fase Civiel 1.0). Maar er blijkt niet voldoende te zijn getest en daarom wordt de pilot uitgesteld tot april 2017. Een vertraging dus van twee maanden.

Mocht de komende periode toch niet voldoende getest worden en niet alle kinderziektes worden verholpen, dan ligt een verder uitstel voor de hand. De huidige planning ziet er als volgt uit:

KEI digitaal procederen rechtspraak

In dit kader is het misschien veelzeggend dat de nieuwe planning van Civiel 1.0 (zie hieronder) niet meer rept over specifieke maanden, maar over “voorjaar 2017”  en “zomer 2017”. Bij de onderdelen Civiel 2.0 t/m civiel 5.0 staat al helemaal geen startdatum pilot en landelijke invoeringsdatum meer vermeld. De vorige planning c.q. tijdlijn vind je hier.

Niet alleen moeten we verplicht digitaal gaan procederen, maar ook de civiele procedure zelf verandert. Hoe de veranderde procedure er uit komt te zien, lees je in mijn artikel Programma KEI: de nieuwe basisprocedure onder de loep en mijn blogs KEI: oproepen verweerder en Termen in het nieuwe burgerlijk procesrecht.

Hoe is het met de Wet opleggen betalingsregelingen door de rechter?

De comparitie van partijen

UPDATE: Per 1 oktober 2019 bestaat de comparitie niet meer, maar is er de mondelinge behandeling… Meer informatie.

=====

Nadat de dagvaarding is betekend en de gedaagde zijn verweer (conclusie van antwoord) heeft ingediend, volgt in het overgrote deel van de gevallen een comparitie van partijen.

Wat een comparitie van partijen is en hoe die verloopt, bespreek ik in dit blog.

Wat is een comparitie?

Een comparitie is een bijeenkomst van partijen bij de rechter. Uitgangspunt is dat de rechter bepaalt dat er een comparitie komt. Mocht de rechter van mening zijn dat de zaak niet geschikt is voor een comparitie, dan kan hij een comparitie achterwege laten.[1]

Bij de kantonrechter mag een partij alleen of met een gemachtigde verschijnen. Bij de rechtbank, sector civiel moet een partij op de comparitie verplicht met een advocaat verschijnen.[2]

Doel comparitie

Een comparitie kan twee doelen hebben, namelijk (i) de rechter wil nadere inlichtingen van partijen ontvangen en (ii) het beproeven van een minnelijke schikking. Over het algemeen komen beide onderdelen aan bod. Ik heb nog maar één keer meegemaakt dat de rechter alleen maar inlichtingen wenste en geen poging deed een schikking te bereiken.

In de rechtszaal

Als iedereen plaats heeft genomen, zal de rechter vragen wie er allemaal aanwezig zijn. Vervolgens zal hij uitleggen wat de bedoeling is. Als de inhoudelijke behandeling begint, zal de rechter vaak beginnen met het stellen van vragen aan partijen en hun advocaat/gemachtigde. Ook is er ruimte voor discussie. Op enig moment zal de rechter de informatie hebben die hij nodig acht. Meestal wordt dan de vraag gesteld of partijen bereid zijn om alsnog te schikken. Hierbij geeft de rechter aan beide partijen de zwakke(re) punten van hun zaak aan en veelal wordt ook aangegeven dat doorprocederen wel eens tot hele hoge kosten kan leiden. Partijen ervaren vaak dat de rechter veel druk op hun uitoefent om toch te gaan schikken. Dat is vervelend, maar de rechter kan je niet dwingen om te gaan schikken.

Komt een schikking tot stand, dan wordt dat ter plekke vastgelegd in een proces-verbaal. Dit proces-verbaal wordt uitgegeven in executoriale vorm. Dat betekent dat het wordt voorzien van een stempel met de tekst “In naam van de Koning”. Het gevolg hiervan is dat als de wederpartij de schikking niet nakomt, de deurwaarder het proces-verbaal kan betekenen. Daarna kan bijvoorbeeld beslag op de woning van de wederpartij worden gelegd en uiteindelijk kan de woning worden verkocht.

Komt geen schikking tot stand, dan bepaalt de rechter op welke roldatum de zaak weer op de rol zal komen. Op deze rolzitting wordt dan vonnis gewezen of de zaak wordt aangehouden. Helaas komt dat laatste vaak voor. Wordt (eindelijk) vonnis gewezen, dan kan dit een eindvonnis of een tussenvonnis zijn.

Een eindvonnis maakt – de naam zegt het al – een eind aan de procedure. Er wordt een definitieve beslissing gegeven over de vordering. Een tussenvonnis is een vonnis waarbij geen eind wordt gemaakt aan het geding. In een tussenvonnis kan bijvoorbeeld een bewijsopdracht worden gegeven. Het kan ook zijn dat een vonnis deels eindvonnis en deels tussenvonnis is.

==========

[1] Artikel 131 Rv.

[2] Artikel 87 lid 2 Rv en artikel 88 lid 1 Rv.

Vanaf vandaag geen “In naam des Konings” meer!

Vanaf vandaag geen “In naam des Konings” meer!

Eerder blogde ik al over het voornemen om de aanhef van vonnissen, grossen en dwangbevelen die een executoriale titel verschaffen te moderniseren. Het ouderwetse “In naam des Konings” wordt vervangen door “in naam van de Koning”.

En vandaag is het zover!

(meer…)

%d bloggers liken dit: