door Jeroen Veldhuis | 16 dec 2022 | Deurwaarder, Procesrecht, Rechtspraak
Minister Weerwind maakte in zijn brief van 5 december 2022 bekend dat het de bedoeling is dat de coronabetekening definitief verdwijnt.[1] Voordat ik hier op inga, is het goed om op te frissen hoe het ook alweer zat met de coronabetekening.
Even opfrissen
Als het mogelijk is moet de deurwaarder een exploot, zoals een dagvaarding, in persoon betekenen. Dit houdt in dat de deurwaarder het exploot overhandigt aan degene voor wie het bestemd is of aan diens huisgenoot.[2] Wordt niemand aangetroffen, dan kan de deurwaarder het exploot achterlaten in een gesloten envelop.[3] Laat de deurwaarder een exploot in een gesloten envelop achter, dan moet hij vermelden waarom hij dat doet.[4]
In plaats van te proberen om een exploot in persoon te betekenen, meende de KBvG dat in coronatijd kon worden volstaan met het achterlaten in een gesloten envelop.[5]
Dit was niet onomstreden, maar de Hoge Raad gaf uiteindelijk zijn fiat. Momenteel staat de coronabetekening in artikel 1 Verzamelspoedwet COVID-19:
“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46, eerste lid, van de wetboek bedoelde personen afschrift te laten, steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”
Verlenging niet noodzakelijk
De diverse tijdelijke coronamaatregelen worden steeds voor bepaalde tijd verlengd. Nu we de coronapandemie achter ons hebben gelaten, kijkt men per maatregel of verlenging nog aan de orde is. Dit geldt ook voor de coronabetekening.
Minister Weerwind meent dat de coronabetekening niet meer nodig is. Daarom wil hij artikel 1 Verzamelspoedwet COVID-19 per 1 februari 2023 laten vervallen. Daarmee is de coronabetekening definitief verleden tijd.
Voor de deurwaarders verandert er weinig. De RIVM-maatregel van 1,5 meter afstand houden verviel op 25 februari 2022. De coronabetekening was daaraan gekoppeld en werd sindsdien niet meer gebruikt.
Wel verlengen: digitale zittingen
Interessant is de minister sommige maatregelen wel wil verlengen. Eén zo’n maatregel is de mogelijkheid van videoconferentie in de rechtspraak. Oftewel het digitaal houden van zittingen.
De motivatie is dat het aannemelijk is dat bij een toename van het aantal besmettingen of de ernst van het ziektebeeld direct weer behoefte aan deze voorzieningen zal bestaan. De minister vindt het te kwetsbaar om nu al tot het verval van de grondslag hiervan te besluiten.
Daarnaast wil de minister een permanente wettelijke basis creëren voor digitale zittingen. Omdat dit de nodige tijd kost, blijft deze maatregel voorlopig bestaan.[6]
[1] Brief van 5 december 2022, Vervallen tijdelijke voorzieningen COVID-19.
[2] Artikel 46 lid 1 Rv.
[3] Artikel 47 lid 1 Rv.
[4] Artikel 47 lid 1, slot Rv.
[5] Corona update KBvG voor haar leden d.d. 16 maart 2020.
[6] Brief van 5 december 2022, Vervallen tijdelijke voorzieningen COVID-19, p. 2 en Nota Beëindiging tijdelijke maatregel COVID-19.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 16 sep 2022 | Opinie, Procesrecht, Rechtspraak
Sinds 2017 stelt het kabinet zich tot doel om problematische schulden van burgers te voorkomen.[1] Een nobel streven. Eén van de manieren om dit te bereiken, is volgens de minister Weerwind van Rechtsbescherming om de rechter de bevoegdheid te geven om betalingsregelingen op te leggen. Momenteel kan de rechter nog geen betalingsregeling opleggen. Artikel 6:29 BW staat hieraan in de weg. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser toestemming moet geven aan de schuldenaar om het verschuldigde in gedeelten te voldoen.
Na een toezegging van voormalig minister Dekker van Rechtsbescherming in juni 2021[2] ging op 22 juni 2022 eindelijk het wetsvoorstel Wet opleggen betalingsregeling door de rechter in consultatie.[3] Het is wetsvoorstel voegt een tweede lid aan artikel 6:29 BW toe:
“2. In afwijking van het eerste lid kan de rechter, wanneer naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij een verschuldigde geldsom in een
keer betaalt en de schuldeiser niet onevenredig wordt benadeeld, een betalingsregeling opleggen.
De rechter stelt partijen vooraf in de gelegenheid zich over de regeling uit te laten.”
De door de rechter op te leggen betalingsregeling moet worden opgenomen in een vonnis.[4]
Het lange wachten is met dit wetsvoorstel niet beloond. Er zijn veel dingen nog niet duidelijk. In deze column bespreek ik twee belangrijke onduidelijkheden, te weten de reikwijdte van het wetsvoorstel en in welke concrete gevallen de rechter een betalingsregeling mag opleggen.
Reikwijdte
De reikwijdte van de regeling uit het wetsvoorstel is op twee onderdelen te ruim geformuleerd.
Ten eerste is de aanpak van problematische schulden enkel gericht op schulden van particulieren/burgers. Het wetsvoorstel moest erin voorzien dat passende betalingsregelingen kunnen bijdragen aan het voorkomen “dat mensen (verder) in de financiële problemen komen”.[5] Wat bevreemdt, is dat de bevoegdheid tot het op opleggen van een betalingsregeling nu moet gaan gelden voor zowel vorderingen op burgers als vorderingen op bedrijven.[6] Niet duidelijk is waar deze significante uitbreiding van de reikwijdte vandaan komt of op is gebaseerd.
Ten tweede ligt aan het wetsvoorstel de gedachte ten grondslag dat het grote aantal verstekzaken leidt tot hogere schulden. Als de gedaagde wel bij de kantonrechter verschijnt, dan is dat vaak om een betalingsregeling af te spreken. Als kantonrechters een betalingsregeling kunnen opleggen, dan leidt dat er naar verwachting toe dat meer schuldenaren op de rolzitting bij de kantonrechter zullen verschijnen.[7] De bevoegdheid voor de rechters geldt in kantonzaken en in handelszaken (sector civiel).
Dit argument gaat alleen niet op voor procedures bij de sector civiel, omdat daar verplichte procesvertegenwoordiging geldt.[8] De taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt te vertegenwoordigen en als de cliënt baat heeft bij een betalingsregeling, dan zal de advocaat een voorstel voor een betalingsregeling doen. In die zin zal de nieuwe bevoegdheid van de rechter geen toegevoegde waarde hebben. De drempel om een advocaat in te schakelen wordt er niet lager door. Hetzelfde geldt voor hoger beroep.[9]
Het ligt dan ook voor de hand om de bevoegdheid tot het opleggen van betalingsregelingen enkel toe te kennen aan kantonrechters. Door deze bevoegdheid op te nemen bij de specifieke bepalingen voor kantonzaken in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, kan daarover geen discussie bestaan.
Wanneer bevoegdheid uitoefenen?
Een tweede cruciale onduidelijkheid betreft de vraag wanneer sprake is van een situatie waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van een schuldenaar gevergd kan worden dat hij een vordering niet in één keer betaalt. Anders gezegd, in welke concrete gevallen mag de rechter een betalingsregeling opleggen?
Een betalingsregeling biedt alleen uitkomst bij beginnende schulden en tijdelijke betalingsonmacht. Ook moet de schuldeiser op termijn wel uitzicht hebben op betaling van de gehele vordering.[10] Alleen in deze gevallen mag de rechter een betalingsregeling opleggen. Neem dit dan ook op in het nieuwe artikellid.
De vervolgvraag is wanneer sprake is van beginnende schulden en tijdelijke betalingsonmacht. En wat is een redelijke termijn waarbinnen de vordering moet zijn voldaan? De wettekst en de memorie van toelichting zwijgen hierover. De memorie van toelichting komt niet verder dan de mysterieuze redenering dat de rechter een betalingsregeling kan opleggen “als hij de zaak op grond van de in de regeling opgenomen criteria geschikt acht”. De rechter bepaalt dus zelf in zijn vonnis wat de voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan, wil hij gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen. Tja…
Dit zijn nog maar een paar onduidelijkheden. Het wetsvoorstel lijkt niet goed doordacht en het heeft er alles van weg dat het een spoedklus was. Kortom, er is werk aan de winkel.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, “De Wet opleggen betalingsregeling door de rechter: onduidelijkheid troef“, BER 2022, afl. 6, p. 29-30.
[1] Regeerakkoord 2017-2021, Vertrouwen in de toekomst, p. 27.
[2] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021.
[3] Https://www.internetconsultatie.nl/rechterlijkebetalingsregeling/b1. De internetconsultatie sluit op 14 september 2022.
[4] Dat de betalingsregeling in een vonnis wordt opgenomen en niet in een proces-verbaal blijkt uit p. 6 (‘het dictum’) en p. 7 (‘dat het de nakoming van vonnissen kan bevorderen’) Consultatieversie MvT.
[5] Consultatieversie MvT, p. 2.
[6] Consultatieversie MvT, p. 3.
[7] Consultatieversie MvT, p. 2 en Kamerstukken II 2021/22, 29279, 700, p. 3.
[8] Artikel 79 lid 2 Rv.
[9] Artikel 6:29 lid 2 BW bevat geen beperking ten aanzien van en hoger beroep en de MvT rept enkel over eerste aanleg.
[10] Consultatieversie MvT, p. 3.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties