Wettelijke rente verhoogd

Wettelijke rente verhoogd

Per 1 januari 2023 is de wettelijke vertragingsrente verhoogd van 2% naar 4%.[1]

Wat is de wettelijke vertragingsrente?

De wettelijke vertragingsrente is de schadevergoeding die verschuldigd is wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, aldus artikel 6:119 lid 1 BW.

Voordat de wettelijke rente is verschuldigd, moet de schuldenaar eerst in verzuim zijn. Wat verzuim is en hoe iemand in verzuim raakt, lees je in mijn blog Verzuim.

Telkens na een jaar (lees: periode van 12 maanden) wordt het bedrag waarover de wettelijke vertragingsrente wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. Dit betekent dat na 12 maanden de wettelijke rente wordt berekend over het onbetaald gelaten bedrag en de rente van de voorafgaande 12 maanden.

Andere soorten rente

Naast de wettelijke vertragingsrente bestaat de wettelijke handelsrente en de contractuele rente. De wettelijke handelsrente geldt, kort gezegd, voor handelstransacties tussen professionele partijen. De wettelijke handelsrente is geregeld in artikel 6:119a BW en bedraagt momenteel 10,5% per jaar.

De contractuele rente is het rentepercentage die partijen afspreken in een overeenkomst of in algemene voorwaarden. Partijen kunnen in beginsel zelf afspreken hoe hoog deze rente zal zijn

Nieuw rentepercentage

Per 1 januari 2023 is de wettelijke vertragingsrente verhoogd van 2% naar 4% per jaar. Dit is de eerste wijziging sinds 1 januari 2015. Toen werd deze rente verlaagd van 3% naar 2% per jaar.

De historische ontwikkeling van de wettelijke vertragingsrente zie je in onderstaande tabel.

IngangsdatumPercentage
1 januari 19345 %
1 maart 19719 %
1 november 19728 %
1 mei 197410 %
1 april 19768 %
1 januari 197910 %
1 april 198012 %
1 januari 19839 %
1 april 19878 %
1 januari 199010 %
1 juli 199011 %
1 januari 199212 %
1 juli 199310 %
1 januari 19949 %
1 januari 19958 %
1 januari 19967 %
1 juli 19965 %
1 januari 19986 %
1 januari 19996 %
1 januari 20006 %
1 januari 20018 %
1 januari 20027 %
1 augustus 20035 %
1 februari 20044 %
1 januari 20076 %
1 juli 20094 %
1 januari 20103%
1 juli 20114 %
1 juli 20123 %
1 januari 20152 %
1 januari 20234 %
Tarieven wettelijke vertragingsrente

[1] Stb. 2022, 520.

Borgtocht en hoofdelijk medeschuldenaar

Borgtocht en hoofdelijk medeschuldenaar

Borgtocht en (hoofdelijk) medeschuldenaar worden in de dagelijkse praktijk vaak door elkaar gebruikt. Maar er zijn belangrijke verschillen. In dit blog komen de belangrijkste verschillen aan bod.

Borgtocht

Er is sprake van borgtocht als iemand een prestatie voor een ander moet verrichten als die ander het niet doet. Of, zoals de wet het zegt in artikel 7:850 BW:

“Borgtocht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis, die een derde, de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen.”

Als iemand zich borg stelt voor de betaling van een factuur, dan moet hij/zij de factuur betalen als de hoofdschuldenaar niet betaalt. De borg staat dus in voor de verplichting van een ander (de hoofdschuldenaar).

De hoofdschuldenaar moet eerst worden aangeschreven om te betalen. Als de hoofdschuldenaar in gebreke wordt gesteld, dan moet de borg daarvan mededeling worden gedaan.

Net als de hoofdschuldenaar is de borg ook rente verschuldigd. Het verschil is dat de borg pas rente is verschuldigd als hijzelf in verzuim is.[1]

Is een borgtocht aangegaan buiten beroep of bedrijf, dan noemen we dat een private borg. Voor de private borg gelden aanvullende voorwaarden. Eén daarvan is dat een maximum bedrag moet zijn opgenomen in de overeenkomst van borgtocht als het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van aangaan van de borg niet vast staat.

Hoofdelijk medeschuldenaar

Hoofdelijk medeschuldenaar is iemand die naast de hoofdschuldenaar aansprakelijk is voor de hele schuld. De hoofdelijk schuldenaren zijn met z’n allen aansprakelijk voor hun gezamenlijke schuld.

De schuldeiser kan alle hoofdelijk medeschuldenaren aanspreken voor de gehele vordering. Als één hoofdelijk medeschuldenaar de gehele vordering betaalt, dan kan hij zich vervolgens verhalen op de andere hoofdelijk medeschuldenaren.

Voordat een hoofdelijk medeschuldenaar wordt aangesproken, hoeft niet eerst een aparte brief te worden verzonden, zoals bij borgtocht het geval is. Ook zijn alle hoofdelijk schuldenaren vanaf hetzelfde moment rente verschuldigd.


[1] Hierop bestaat een uitzondering. Namelijk als de situatie van artikel 6:83 sub b BW zich voordoet.

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger”. Yeah right!

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger”. Yeah right!

Download artikel

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger” is de titel van een opinie artikel in NRC van 15 februari 2022[1] van de hand van Alexander de Savornin Lohman. [2] Een pakkende titel die maakt dat je het artikel wil lezen. Helemaal toen bleek dat het artikel tot Kamervragen heeft geleid.[3] Soms ben ik kritisch op de Rechtspraak, maar dit leek me wel een heel boude uitspraak en een goede reden om dit artikel aan nader onderzoek te onderwerpen.

De strekking van de opinie is dat rechters in incassoprocedures, waarin de schuldenaar verstek laat gaan, zich niets aantrekken van de mogelijk penibele financiële situatie van de voor de rechter onbekende en niet in de procedure verschenen schuldenaar-gedaagde. Hierdoor faciliteert de rechter dat de zwakkeren in de samenleving nog meer in de schuldenproblemen komen. De Savornin Lohman klaagt verder dat de rechters de verstekzaken kil en onpersoonlijk afhandelen. Dit zou gebeuren op een manier waar veel partijen, zoals deurwaarders, incassobureaus, schuldopkopers en schuldhulpverleners, fors aan zouden verdienen. Ook de rechtbanken zouden er goed aan verdienen, omdat de kosten van een verstekzaak ongeveer 10% is van het laagste griffierecht. Kortom, de rechters zijn the bad guys en de incassoprocedure zou anders moeten worden ingericht.

De hierna te bespreken oplossing van De Savornin Lohman gaat uit van de foutieve aanname dat het doel van de Rechtspraak is “om maatschappelijk zwakkeren te beschermen tegen de sterkeren”. Echter, de missie van de Rechtspraak luidt: “De Rechtspraak beschermt rechten en vrijheden, komt op voor de democratische rechtsstaat, zorgt voor een goede toepassing van het recht en voor beslissingen door onafhankelijke, onpartijdige, integere en deskundige rechters.” [4] Daarmee kan de opinie meteen al de prullenbak in.

De Savornin Lohman, toch een oud-advocaat, lijkt te vergeten dat rechters weinig anders kunnen doen dan het toepassen van het recht op de aan hen voorgelegde casus. Het is niet hun taak om (ambtshalve) de financiële doopceel te lichten van iedere gedaagde in incassozaken die verstek laat gaan, om te bezien of er bemiddeld kan worden. Dat zal de Rechtspraak ook niet willen, omdat dit – net als bij de verplichte betalingsregeling[5] – leidt tot extra werk en daarop zit men niet te wachten. Er dienen immers doorlooptijden te worden verkort.

De oplossing die De Savornin Lohman aandraagt, is tweeledig. Ten eerste moet de eiser bij het aanhangig maken van een incassozaak al gedetailleerde informatie aan de rechtbank verschaffen. Denk aan informatie over het ontstaan van de schuld, de schuldhistorie van de schuldenaar en de mogelijkheden van de schuldenaar om de schuld af te lossen. Op basis van deze informatie kan de rechtbank vroegtijdig problematische schulden signaleren en met partijen in overleg treden over een oplossing. Ten tweede moet de rechter de mogelijkheid krijgen om een betalingsregeling op te leggen.

Dit klinkt aardig, maar hoe kan de schuldeiser weten wat de schuldhistorie en de aflossingscapaciteit is van een schuldenaar. Dat de overheid deze informatie ter beschikking heeft, kan ik me nog wel voorstellen. Maar de overheid vaardigt meestal zelf een dwangbevel uit en maakt de gang naar de civiele rechter niet.[6] Een natuurlijk persoon zal die informatie in het gros van de gevallen niet verstrekken aan zijn schuldeiser. Als hij al reageert op aanmaningen. In de opinie wordt dit verder niet toegelicht.

Dit brengt me bij het grootste probleem van problematische schulden. Zoals ook wordt onderkent in de opinie, laten de meeste schuldenaren-gedaagden verstek gaan. Uit onderzoek blijkt dat 70-80% van de schuldenaren verstek laat gaan in incassozaken.[7] Het is dus van het grootste belang dat minder schuldenaren verstek laten gaan. Dit is de achilleshiel van het slagen van het voorstel van De Savornin Lohman. Hoe dit te bewerkstelligen laat hij echter in het midden. Ook gaat hij eraan voorbij dat de Rechtspraak dit probleem onderkent[8] en dat de KBvG, in opdracht van de Rechtspraak, een incassodagvaarding heeft ontwikkeld die goed te begrijpen is.[9]

Verder bepleit De Savornin Lohman dat rechters de mogelijkheid moeten krijgen om schuldeisers een betalingsregeling op te leggen en dat het niet maatschappelijk verantwoord is dat artikel 6:29 BW de rechter deze bevoegdheid ontzegt.[10] Dit idee is mosterd na de maaltijd, omdat voormalig minister Dekker (Rechtsbescherming) al in juni 2021 toezegde om een wetsvoorstel zal voor te bereiden die het mogelijk maakt dat rechters betalingsregelingen opleggen.[11]

Dit alles overziend, blijft het onduidelijk wat het doel van de opinie is anders dan het generen van media-aandacht. De toonzetting nodigt in ieder geval niet uit om samen met het Center for Sustainable Justice naar oplossingen te zoeken. Ook op inhoudelijk vlak houdt het niet over. De voorstellen zijn gebaseerd op een verkeerd uitgangspunt, zijn praktisch onhaalbaar of zijn al in voorbereiding. En juist voor het grootste probleem (men laat verstek gaan) wordt geen oplossing aangedragen. Met deze opinie zetten De Savornin Lohman en het Center for Sustainable Justice zichzelf buitenspel.

Dit artikel is afgerond op 23 februari 2022.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Rechters maken de schulden van zwakkeren juist erger”. Yeah right!, BER 2022, afl. 2, p. 20-21.


[1] NRC 15 februari 2022, ‘Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger’, https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/15/rechters-maken-schulden-van-de-zwakkeren-juist-erger-a4089449.

[2] De Savorin Lohman is medeoprichter van het Center for Sustainable Justice, zo staat bij het artikel vermeld. Het Center bestaat uit twee man en een raad van advies, die zich inzetten voor duurzame rechtspraak in de wereld. Meer informatie: https://www.sustainablejustice.org/index.php?id=welkom&taal=ned.

[3] Zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2022Z03213&did=2022D06748.

[4] Https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Paginas/mva.aspx.

[5] J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel, BER 2021/6, p. 25-26.

[6] De overheid als schuldeiser is een ander probleem dat aandacht behoeft. Zie hierover mijn column ‘De overheid als schuldeiser: tijd voor nieuw leiderschap’, BER 2021/7-8, p. 41.

[7] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[8] Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak, februari 2019.

[9] KBvG 22 december 2021, Nieuwe dagvaarding in begrijpelijke taal klaar voor gebruik, https://www.kbvg.nl/nieuws-en-opinie/kbvg-nieuws/nieuwe-incassodagvaarding-in-begrijpelijke-taal-klaar-voor-gebruik.

[10] Artikel 6:29 BW luidt: “De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.”

[11] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 4.

Borgtocht en hoofdelijk medeschuldenaar

Verzuim

Misschien heb je wel eens gehoord of gelezen dat je in verzuim komt als je niet alsnog de rekening betaalt. Maar wat is verzuim nou precies en wat kunnen de gevolgen zijn?

Wat is verzuim?

De Van Dale omschrijft verzuim als “het niet doen van iets dat je wél moet doen”. En dit geldt in de basis ook voor het juridische begrip verzuim. In de juridische zin kan verzuim worden omschreven als het niet nakomen van verplichtingen uit een opeisbare verbintenis.

De verbintenis moet opeisbaar zijn. Denk aan een verstreken betalingstermijn van een factuur of niet geleverde spullen. Is de betalings- of leveringstermijn nog niet verstreken, dan kan de schuldeiser de vordering nog niet opeisen.

Hoe raak je in verzuim?

Je kan op meerdere manieren in verzuim komen. Soms gaat dat vanzelf en soms moet er actie worden ondernomen.

Spreken partijen geen termijn af voor nakoming, dan treedt het verzuim pas in nadat de schuldeiser een schriftelijke aanmaning stuurt aan de schuldenaar.[1] In deze aanmaning biedt de schuldeiser de schuldenaar een laatste redelijke termijn om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Deze aanmaning noemt men een ingebrekestelling.

In een aantal gevallen is een ingebrekestelling niet nodig. In de wet staan drie situaties waarin het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling., namelijk wanneer (artikel 6:83 BW):

  1. een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen;
  2. de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding die een gevolg is van het niet nakomen van de verbintenis en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen;
  3. de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.

Dit betekent niet dat er geen andere situaties zijn waarin het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Het verzuim kan namelijk ook intreden op grond van de redelijkheid en billijkheid.[2]

De gevolgen van verzuim

Is sprake van verzuim, dan kan de schuldeiser meerdere dingen doen.

Ontbinden overeenkomst

De eerste mogelijkheid is dat de schuldeiser de overeenkomst helemaal of deels ontbindt. Let op dat de tekortkoming ernstig genoeg is om dit te rechtvaardigen. Zo is het bijvoorbeeld vaste rechtspraak dat bij een huurachterstand van drie maanden of meer de huurovereenkomst mag worden ontbonden.

Rente

Als je in verzuim verkeert, dan ben je mogelijk rente verschuldigd. Dit kan de rente zijn die is afgesproken in de overeenkomst of algemene voorwaarden (contractuele rente). Als er niets is afgesproken, dan kan de schuldeiser de wettelijke handelsrente of de wettelijke vertragingsrente vorderen.

Meer informatie over de verschillende soorten rente lees je in mijn blog Welke soorten rente spelen bij incasso’s?

Buitengerechtelijke incassokosten

Ook kan de schuldeiser vaak aanspraak maken op buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten hangt af van de het onbetaald gelaten bedrag en de afspraken van partijen.

Voor consumenten geldt een verplichte wettelijke regeling (dwingend recht). De schuldeiser moet een brief sturen aan de in verzuim verkerende schuldenaar. Hierin gunt hij de consument een termijn van 14 dagen om alsnog te betalen. Betaalt de schuldenaar vervolgens niet, dan moet hij buitengerechtelijke incassokosten betalen.

Meer informatie over de veertiendagenbrief en buitengerechtelijke incassokosten lees je in de ‘opfrisser’ die ik schreef voor het Advocatenblad.


[1] Artikel 6:82 lid 1 BW.

[2] HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581, r.o. 3.2.1.

“Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger”. Yeah right!

[Column] Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening: symboolwetgeving?

De kwaliteit van de incassodienstverlening moet omhoog. Daar is de politiek het al een aantal jaar over eens en dit is ook opgenomen in het regeerakkoord.[1] In deze column wordt de verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag van het Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening kritisch bekeken.

Uit onderzoek blijkt dat er drie concrete problemen zijn met de huidige incassodienstverlening. Er zijn incassobureaus die consumenten:

  1. confronteren met onterechte schulden;
  2. confronteren met onterechte kosten of niet inzichtelijke kosten;
  3. op ontoelaatbare wijze onder druk te zetten om hun vordering te voldoen. Zij dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben, beweren stellig dat consumenten (proces)kosten moeten betalen en bejegenen consumenten agressief.[2]

Om deze problemen het hoofd te bieden, zag het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (‘WKI’) het leven.[3] Dit is niet het eerste wetsvoorstel over dit onderwerp. In 2016 lanceerden de Christen Unie en de PvdA al de initiatiefwet Wet aanpak misstanden incassodienstverlening. Op deze plek hield ik deze initiatiefwet al eerder tegen het licht.[4] Deze initiatiefwet is een stille dood gestorven.

Maar terug naar het huidige wetsvoorstel. Eén van de doelen van het WKI is het verhogen van de kwaliteit van de incassodienstverlening. Dit wil men bereiken door, onder andere, het instellen van een incassoregister[5] en door het verplicht stellen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (‘VOG’) voor personeel dat incassowerkzaamheden verricht.[6]

Er valt genoeg over de WKI te zeggen, maar hier focus ik op de verplicht gestelde VOG. De VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands strafrechtelijke verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag kijkt men of de aanvrager strafbare feiten op naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG is aangevraagd.[7]

Een VOG is dus geen standaard check die voor iedere functie hetzelfde is. Bij elke functie moet worden gekeken welke strafbare feiten relevant zijn voor die functie. Daarom kent de VOG algemene screeningsprofielen en een aantal specifieke screeningsprofielen voor bepaalde beroepen, zoals juridische dienstverlening (hieronder vallen deurwaarders en advocaten) en financiële dienstverlening.[8]

Het lijkt me dat de VOG voor incassomedewerkers moet worden afgegeven in het licht van de drie hiervoor opgesomde problemen. Incassowerkzaamheden zijn niet goed onder te brengen onder een van de standaardprofielen of een van de bestaande profielen voor bepaalde beroepen. Helaas zeggen de WKI en de toelichting hier niets over en ik vraag me af of dit punt wel is onderkend.

Overigens kan je je afvragen of een VOG voor incassopersoneel überhaupt wel een oplossing is voor de verbetering van de kwaliteit van de incassodienstverlening. Welke strafbare feiten zouden in de weg staan aan het correct verrichten van incassowerkzaamheden?

Een betere oplossing lijkt me om bestuurders, directeuren, managers en filiaalhouders van incassobureaus een VOG te laten overleggen. Hiervoor zou de VOG voor aansturen organisatie kunnen worden gebruikt. Het doel van deze specifieke VOG is om te voorkomen dat mensen hun macht over organisaties en daaraan verbonden personen misbruiken. Het gaat om het beteugelen van het gevaar dat deze mensen hun bevoegdheden gaan misbruiken, waardoor – in dit geval – debiteuren worden geconfronteerd met onterechte schulden, onterechte kosten of ontoelaatbare druk om een vordering te voldoen.

Omdat het nut van de VOG voor incassomedewerkers en de noodzaak en de praktische invulling niet blijken uit de WKI en de toelichting bekruipt mij het gevoel dat op dit punt sprake is van symboolwetgeving.

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening: symboolwetgeving?, BER 2020, afl. 3, p. 22-23.


[1] Vertrouwen in de toekomst, Regeerakkoord 2017-2021, p. 27.

[2] MvT WKI, p. 4-5.

[3] https://www.internetconsultatie.nl/kwaliteitincassodienstverlening.

[4] J.M. Veldhuis, Wet aanpak misstanden incassodienstverlening schiet z’n doel voorbijBER 2016, afl. 4, p. 28-29.

[5] Advocaten en deurwaarders vallen niet onder deze registratieplicht.

[6] Deze verplichting geldt niet voor alleen personeel van incassobureaus, maar ook voor personeel van advocaten- en deurwaarderskantoren.

[7] https://www.justis.nl/producten/vog/wat-is-een-vog.aspx.

[8] Brochure Verklaring Omtrent het Gedrag: Screeningsprofielen VOG NP.

Incassokosten dwangbevel aan banden gelegd

Bestuursorganen kunnen sinds 2009 bij de executie van dwangbevelen ook aanspraak maken op redelijke buitengerechtelijke kosten.[1]

 

Oude regeling

Tot voor kort gold de regel dat enkel redelijke buitengerechtelijke kosten in rekening konden worden gebracht met een maximum van 15% van de hoofdsom.[2] Voor hoge(re) bedragen slechts de redelijke kosten, omdat 15% in die gevallen onredelijk is.

 

Praktijk onredelijk

In de praktijk bleek dat bestuursorganen vaak standaard 15% in rekening brachten, dus ook bij (hele) hoge vorderingen. Dat was de aanleiding om de regeling aan te passen.[3]

 

Nieuwe regeling

In de nieuwe regeling worden de incassokosten berekend volgens een staffel die gelijk is aan de staffel van het op 1 juli 2012 in werking getreden Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (‘Besluit Incassokosten’), behorend bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (‘Wet incassokosten’). Dit betekent dat de maximaal in rekening te brengen incassokosten volgens een staffel worden berekend en dat de maximale incassokosten € 6.775 bedragen.[4]

 

 

Verschil met de Wet incassokosten is dat bij het Besluit buitengerechtelijke kosten geen minimum bedrag van € 40 geldt.

Daadwerkelijke kosten

Doel van de Wet incassokosten is onder andere om discussie over de hoogte van incassokosten te voorkomen. Daarom is in het Besluit incassokosten uitgegaan van een vaste vergoeding voor incassokosten waarbij geabstraheerd is van de daadwerkelijk door de schuldeiser gemaakte kosten voor verrichte incassohandelingen.[5] Voor dwangbevelen geldt dit niet, hierbij blijft de regel dat alleen incassokosten gevorderd kunnen worden als deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en als deze kosten de redelijkheidstoets kunnen doorstaan.[6]

Het verplichte gebruik van de staffel heeft dus enkel tot doel te voorkomen dat bij omvangrijke geldschulden standaard 15% buitengerechtelijke kosten wordt berekend, waardoor dat bedrag niet in verhouding staat tot de kosten die in het kader van de betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel daadwerkelijk zijn gemaakt.[7]

 

=====

 

[1] Artikel 4:120 lid 2 Awb juncto artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (oud), Staatsblad 2009, nr. 268.

[2] Artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (Staatsblad 2009, nr. 268).

[3] Besluit van 25 oktober 2017, houdende wijziging van het Besluit buitengerechtelijke kosten in verband met de nadere normering van de regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Staatsblad 2017, 419.

[4] Artikel 1 lid 1 Besluit buitengerechtelijke kosten.

[5] Staatsblad 2012, 141, p. 3.

[6] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

[7] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

 

Incassokosten: eindelijk duidelijkheid

Op 1 juni 2016 stelde de rechter zes prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over incassokosten en de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s.[1] Inmiddels beantwoordde de Hoge Raad deze vragen.[2]

Veertiendagentermijn

De kern van al het gedoe rond de veertiendagenbrief is artikel 6:96 lid 6 BW, waarin staat dat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is als vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.

De prejudiciële vragen zien op de start van de termijn, wie moet bewijzen dat een brief is ontvangen en wat is het uitgangspunt van het moment dat een brief bezorgd wordt?

Start termijn

De veertiendagentermijn begint te lopen op de dag nadat de consument de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De achterliggende gedachte is dat een consument in ieder geval de volle 14 dagen de gelegenheid heeft om de vordering te betalen zonder buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.

Moment van bezorging

In zaken waarbij de schuldenaar niet in de procedure verschijnt (verstekzaken), is het niet onredelijk om als uitgangspunt te nemen dat de brief is bezorgd op de tweede dag na verzending. Een zondag, maandag of officiële feestdag tellen niet mee als tussenliggende dag of als dag van bezorging.

Hoe moet het?

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn” niet afdoende is. Immers, de brief wordt niet ontvangen op de dag dat deze (per post) wordt verzonden. Hoe moet het dan wel?

De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet dus wel aan de wettelijke eisen, aldus de Hoge Raad.

Verkeerde termijn

Stel, je stuurt een brief met de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn”, wat zijn dan de gevolgen?

Het gevolg is dat je geen aanspraak kan maken op incassokosten. Maar je kan dit herstellen. Maar niet door een tweede brief te sturen met bijvoorbeeld een nieuwe sommatie om alsnog binnen 10 dagen te betalen om zodoende te termijn op te rekken en het gebrek te repareren. Je zult een nieuwe veertiendagenbrief moeten sturen die wel aan de wettelijke eisen voldoet.

Deelbetaling

Betaalt de consument de helft binnen de termijn gesteld in de (correcte) veertiendagenbrief, dan is hij incassokosten verschuldigd. De vraag is over welke hoofdsom? De gehele hoofdsom of over het onbetaalde gedeelte (de restant hoofdsom).

Het antwoord is: de consument is incassokosten verschuldigd over de restant hoofdsom.

Ambtshalve toetsing

Verschijnt de schuldenaar in de procedure, dan kan hij een beroep doen op het feit dat hem niet de juiste termijn is gegeven en dat hij geen incassokosten verschuldigd is. Maar ook als hij dit niet doet, staat het de rechter vrij om uit eigen beweging te controleren of aan de regels is voldaan.

In verstekzaken moet de rechter beoordelen of de schuldeiser voldoende gesteld heeft voor toewijzing van de gevorderde incassokosten en of de schuldeiser overeenkomstig die regels heeft gehandeld.

Bewijslast

Stel, de schuldenaar voert aan dat hij de brief niet heeft ontvangen of niet op de dag waarvan de schuldeiser zegt dat hij die heeft ontvangen. In dat geval moet de schuldeiser aantonen dat de brief ontvangen is.

=====

[1] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016 1 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3054. Zie ook Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.

[2] Hoge Raad 26 november 2016, ECLI:NL:HR:2704.

Wet aanpak misstanden incassodienstverlening schiet z’n doel voorbij

Recent lanceerden de Christen Unie en de PvdA een initiatiefwet genaamd Wet aanpak misstanden incassodienstverlening. Het doel hiervan is, de naam zegt het al, het tegengaan van misstanden in de incassobranche.

In mijn column voor het tijdschrift Beslag en executie in rechtspraktijk dat deze week verscheen, houd ik deze initiatiefwet tegen het licht. Mijn conclusie is dat er nog veel moet gebeuren voordat dit wetsvoorstel levensvatbaar is

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Wet aanpak misstanden incassodienstverlening schiet z’n doel voorbij, BER 2016, afl. 4, p. 28-29.

Digitaal beslagregister: wat is het en waarom bestaat het?

Digitaal beslagregister: wat is het en waarom bestaat het?

Het Digitaal Beslagregister (‘Beslagregister’) is een initiatief van de KBvG, de beroepsorganisatie voor deurwaarders, en ging op 1 januari 2016 van start. De uitvoering is ondergebracht in de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders.

Doel

Het doel van het Beslagregister is tweeledig: (i) voorkomen dat de schuldeiser onnodig proces- en/of executiekosten maakt, omdat hij niet op de hoogte is van de beslagpositie van de debiteur en (ii) bevorderen dat de beslagvrije voet op juiste wijze wordt vastgesteld en toegepast.[1] Dit laatste om te voorkomen dat het inkomen van de debiteur onder de beslagvrije voet komt, wat helaas geregeld voorkomt.

Wanneer

Niet voor alle ambtshandelingen moet de deurwaarder het Beslagregister raadplegen. Alleen als de deurwaarder opdracht heeft gekregen voor het betekenen van een dagvaarding, een oproeping of aanzegging die alleen ziet op een verhaalsvordering moet hij het Beslagregister raadplegen. Dit moet ook als hij opdracht heeft gekregen executoriaal beslag te leggen op een periodieke uitkering waarvoor de beslagvrije voet geldt. Dit geldt dus niet voor conservatoire beslagen.

Het raadplegen hoeft ook niet als, naast de verhaalsvordering, ook een vordering van niet-geldelijke aard wordt ingesteld. Hierbij kan je denken aan de vordering tot ontbinding van een overeenkomst of de ontruiming van een woning. Ook geldt de verplichting niet voor het instellen van verzet, hoger beroep of cassatie en voor vorderingen in kort geding.[2] Het is de bedoeling het Beslagregister in de toekomst uit te breiden met andere ambtshandeling die moeten worden geregistreerd, zoals het beslag op roerende zaken, zoals iemands auto of inboedel.

Voorkomen van onnodige kosten

Het voorkomen van onnodige kosten moet worden bereikt doordat de deurwaarder op basis van de gegevens in het Beslagregister een afweging moet maken of de vordering binnen drie jaar kan worden betaald. Is dit redelijkerwijs niet te verwachten, dan moet de deurwaarder dit aan zijn opdrachtgever meedelen.[3] Let wel, de deurwaarder mag enkel meedelen dat hij verwacht dat het incasseren meer dan drie jaar zal duren; wat hij ziet in het Beslagregister moet hij geheim houden.[4] Vervolgens is het aan de opdrachtgever om de procedure of het executoriaal beslag af te blazen of toch door te zetten. Wil de opdrachtgever de zaak doorzetten, dan moet hij dit ‘aantoonbaar’ aan de deurwaarder bevestigen.

Beslagvrije voet

Het voorkomen dat het inkomen van mensen met schulden onder de beslagvrije voet komt, is erg belangrijk. De beslagvrije voet is namelijk 90% van de bijstandsnorm en met minder kan je feitelijk niet leven. Het is het absolute minimum waar je recht op hebt. Komt je inkomen onder deze grens, dan ontkom je er eigenlijk niet aan om schulden te maken. Het spreekt voor zich dat dit zeer onwenselijk is. Door te verplichten dat deurwaarders het Beslagregister moeten raadplegen, krijgen ze inzicht in de schuldenpositie van de debiteur.

Als er beslag is gelegd waarvoor de beslagvrije voet geldt, zoals loonbeslag, en er wordt nog een keer loonbeslag gelegd, dan krijgt de deurwaarder die het eerste beslag legde een signaal vanuit het Beslagregister. Beide deurwaarders moeten dan in overleg bepalen of de beslagvrije voet moet worden aangepast voor de door hen gelegde beslagen. Hiermee wordt voorkomen dat het inkomen onder de beslagvrije voet komt, met alle gevolgen van dien.

=====

[1] Artikel 2 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.

[2] Artikel 8 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders juncto artikel 2 lid 1 en artikel 4 Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.

[3] Artikel 8 lid 4 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.

[4] Artikel 10 Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders.

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Wordt een vordering niet betaald, dan is de schuldenaar (vaak) ook rente en incassokosten verschuldigd. Als een vervolgens (deel)betaling wordt gedaan, dan strekt die betaling in eerste instantie in mindering op “de kosten”, vervolgens in mindering op de rente en tenslotte in mindering op de hoofdsom en de lopende rente. Dit is geregeld in artikel 6:44 BW en wordt de “imputatieregel” genoemd.

Lange tijd was er discussie over de vraag of de buitengerechtelijke incassokosten ook onder het begrip “de kosten” vallen. Rechtbanken en gerechtshoven oordeelden hier verschillend over. In haar arrest van 10 juli 2015 maakt de Hoge Raad een eind aan deze discussie.

(meer…)

Mag je contante betaling weigeren?

De vraag die in dit blog centraal staat, is of je als verkoper contante betaling mag weigeren. Met andere woorden, mag je als verkoper je klant verplichten om per bank te betalen?

De casus was als volgt. Eiseres heeft aan gedaagde goederen geleverd en zij vordert betaling van in totaal ruim € 25.000, vermeerderd met rente en kosten. In de dagvaarding zet eiseres uiteen dat gedaagde de ruim € 25.000 enkel in contanten wil betalen. Eiseres meent dat zij dit mag weigeren. Het was immers veel te gevaarlijk dat één van haar medewerkers met dit grote bedrag over straat zou moeten gaan. Daarbij komt dat eiseres niet verzekerd is als haar medewerker zou worden overvallen.

De rechtbank maakt hier korte metten mee:

De rechtbank kan eiseres niet in dit standpunt volgen en zij stelt daarbij voorop dat contant geld (eurobiljetten en -munten) in Nederland een wettig betaalmiddel is (zijn). In beginsel staat het een schuldenaar daarom vrij om een vordering van zijn schuldeiser te voldoen middels een contante betaling, waardoor de betalingsverplichting teniet gaat. Het is aan de contractspartijen om bij het sluiten van een overeenkomst over de wijze van nakoming van een betalingsverplichting – contant, bankoverschrijving of anderszins – onderlinge andersluidende afspraken te maken in die zin, dat een bepaalde betalingswijze wordt voorgeschreven of juist uitgesloten. Dat eiseres en gedaagde in casu een dergelijke afspraak hebben gemaakt is gesteld noch gebleken. Een grondslag voor eiseres om betaling middels bankoverschrijving te eisen van gedaagde ontbreekt dan. De stelling van eiseres dat zij niet inziet waarom een bankoverschrijving voor gedaagde bezwarend zou zijn, maakt dit niet anders.

Bijkomend punt van kritiek van de rechtbank is dat eiseres slechts betaling vordert en niet betaling per bank. De vordering wordt afgewezen.

Wil je niet dat iemand (grote) bedragen contant betaalt, dan zal je dat bij het sluiten van de overeenkomst onderling moeten afspreken. Doe je dat niet, dan mag de koper contant betalen. Zolang de koper zich bereid toont om contant te voldoen, heb je dat als verkoper te accepteren.

Het bijzondere aan deze uitspraak is dat de gedaagde partij (de koper) niet in de procedure is verschenen; hij heeft verstek laten gaan. In dat geval zal de rechter de vordering toewijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In dit geval kwam de vordering hem – dankzij stellingen van de eiser zelf – ongegrond voor. Dat is nogal knullig en kostbaar. Het betaalde griffierecht van € 1.892 en de kosten van de deurwaarder is eiser (een VOF) immers kwijt.

Het hele vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2014 kan je hier nalezen.

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.

In mijn blog van 13 maart 2014 schreef ik over de verwarring die het rapport BGK Integraal van 7 oktober 2013 met zich meebracht. In afwijking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013 vond ‘de Rechtspraak’ dat er na het versturen van de veertiendagenbrief minimaal nog één incassohandeling moet worden verricht. Dit was voor een Arnhemse kantonrechter aanleiding om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

Afgelopen vrijdag beantwoordde de Hoge Raad deze vraag ontkennend:

beantwoordt de prejudiciële vraag aldus dat art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten

Hiermee is er eindelijk duidelijkheid voor consumentenincasso’s: betaal je niet binnen de 14 dagen die je gegund worden dan ben je incassokosten verschuldigd.

De hoogte van de incassokosten is gekoppeld aan de hoogte van de onbetaald gelaten hoofdsom. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de volgende rekenwijze opgenomen (zie tabel 1).

15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 minimum € 40 maximum € 375
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 maximum € 250
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 maximum € 250
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 maximum € 1.900
0,5% over het meerdere van de hoofdsom maximale incassokosten € 6.775

Tabel 1

De minimumvergoeding bedraagt € 40. Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67 er € 40 aan incassokosten in rekening mag worden gebracht.

Voor een vordering met een hoofdsom van € 25.000 kan derhalve maximaal € 1.025 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. En voor een vordering met een hoofdsom van € 14.000 kan er maximaal € 915 aan incassokosten worden gerekend.

Het maximum aan incassokosten wordt bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6.775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6.775.

Wat veel mensen niet weten, is dat na afloop van een jaar (periode van 12 maanden) waarover de rente is berekend, je de rente van dat jaar bij de hoofdsom mag optellen. Dat betekent dat als de incasso langer dan één jaar duurt, je een hoger bedrag aan incassokosten in rekening mag brengen (tenzij je natuurlijk niet boven de € 266,67 uitkomt of aan het maximum zit).

Incasso: wettelijke rente en contractuele boete verschuldigd?

In een recent gepubliceerde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam wordt de knoop doorgehakt over de vraag of bij het incasseren van achterstallige betalingen zowel de wettelijke handelsrente als de contractuele boete kan worden gevorderd.

(meer…)

Wettelijke rente verhoogd

Cumulatie in het burgerlijk procesrecht

In het Advocatenblad dat vorige week donderdag bij alle advocaten in Nederland op de mat plofte, staat in de rubriek ‘Opfrissen’ een artikel van mijn hand.

Deze rubriek heeft als insteek – de naam zegt het al – het opfrissen van juridische kwesties die zijn weggezakt.

Het artikel heeft als titel ‘Cumulatie in het burgerlijk procesrecht’.

(meer…)

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende?

Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn  van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.

In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.

(meer…)

Handelstransacties: incasseren anno 2013

In de meest recente editie van het vakblad De Creditmanager, uitgegeven door de Vereniging voor Credit Management (VVCM), staat mijn artikel over de gevolgen van de Wet Incassokosten en de implementering van de Europese Richtlijn van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

(meer…)

Conservatoir beslag en termijnen: weet u het nog?

Conservatoir beslag en termijnen: weet u het nog?

In het Advocatenblad dat vandaag bij alle advocaten in Nederland op de mat ploft, staat in de rubriek “Even opfrissen’ een artikel van mij. Deze rubriek heeft als insteek – de naam zegt het al – het opfrissen van juridische kwesties die zijn weggezakt.

(meer…)

Proceskosten: kan je zekerheid vorderen?

Proceskosten: kan je zekerheid vorderen?

Het handelsverkeer is de laatste jaren veel internationaler geworden. Hierdoor moet de Nederlandse rechter steeds vaker oordelen over grensoverschrijdende geschillen.

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat een regeling die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen voor de proceskosten als de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.[1] Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde, die zich met succes verweert tegen de vordering, hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.

Deze regeling geldt dus niet voor eisers die zekerheid willen voor de proceskosten van  buitenlandse gedaagden.

Iedereen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter, kan verplicht worden om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit doet de rechter niet uit zichzelf. De gedaagde partij moet dit vorderen. Dit kan bij dagvaarding of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Het laatste is het meest praktisch. Oplettendheid is geboden, want de vordering moet uiterlijk tegelijk met het verweer (de conclusie van antwoord of de memorie van antwoord) worden ingesteld.[2]

Deze mogelijkheid geldt niet alleen voor partijen die een procedure beginnen als eiser, maar geldt ook voor partijen die als eiser in een procedure tussenkomen of zich als eiser voegen.

Het bereik van deze bepaling is nogal beperkt, omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland moet hebben.[3] Dit betekent onder andere dat de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen heeft als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland.

Recent bevestigde de het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beperkte werkingssfeer van deze regeling.[4] In die zaak stelt de gedaagde partij in hoger beroep dat de eisende partij in hoger beroep geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De in de memorie van grieven vermelde woonplaats van eiser in hoger beroep zou niet juist zijn. Verder verandert de eiser regelmatig van adres en het adres waar hij staat ingeschreven, is niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats. Hierdoor wordt het verhaal van de proceskosten bemoeilijkt. Volgens gedaagde is het zeer aannemelijk dat eiser, als hij de procedure verliest, ervoor zal zorgen dat hij op dat moment geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het gerechtshof gaat hierin niet mee en oordeelt:

“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.”

Als de vordering tot zekerheidstelling door de eiser slaagt, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag vast waarvoor de eiser zekerheid moet stellen. De zekerheidstelling bestaat meestal uit een bankgarantie. Wordt de vordering afgewezen, dan wordt de verliezer in de proceskosten veroordeeld.

Tot slot is van belang dat het vonnis over de zekerheidsstelling een tussenvonnis is. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tussentijds hoger beroep in te stellen.[5] Dit kan slechts nadat het eindvonnis is gewezen.[6]

Voetnoten:

[1] Artikel 224 Rv. Deze bepaling geldt ook voor hoger beroep, zie artikel 353 Rv.

[2] Artikel 224 lid 3 Rv.

[3] Vgl. Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.

[4] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, LJN: BY8193.

[5] Tenzij de rechter bepaalt dat tussentijds beroep wel mogelijk is (artikel 337 lid 2 Rv).

[6] Hof Amsterdam 6 juli 2010, NJF 2010/297, LJN: BN0799.

Het belang van een goede sommatiebrief

Het belang van een goede sommatiebrief

Uit een recente uitspraak van de rechtbank Arnhem blijkt maar weer eens dat het goed is om je sommatiebrief goed in te richten.

Doe je dat niet dan kunnen de gevolgen verstrekkend zijn.

Waar ging het over?

In deze kwestie ging de discussie over de vraag of de vordering van de eisende partij is verjaard. Verjaring houdt in dat je je vordering niet meer via de rechter kan afdwingen. Je vordering vervalt dus niet, maar je bent overgeleverd aan de goedheid van je debiteur en daar is – zeker in de huidige tijd – vaak wel wat op aan te merken.

De verjaringstermijn van een vordering tot betaling van een geldsom is vijf jaar. Deze termijn kan onder andere worden gestopt door een goede sommatiebrief. Als de termijn wordt gestuit, begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen. Meer informatie over verjaring vind je hier.

Een sommatiebrief moet niet alleen de mededeling bevatten dat je een vordering op je debiteur hebt. Je moet ondubbelzinnig duidelijk maken dat je ook na verloop van de verjaringstermijn van vijf jaar je recht op betaling nog geldend wil kunnen maken. De ratio hiervan is dat de schuldenaar voldoende is gewaarschuwd dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking behoudt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijk alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.

In de kwestie waarover de Arnhemse rechtbank moest oordelen stond in een sommatiebrief:

“Ik verzoek en zonodig sommeer ik u dan ook over te gaan tot betaling van het verschuldigde bedrag per 31 december 2007 (…). Bij gebreke van een inhoudelijke reactie uwerzijds binnen veertien dagen zal ik genoodzaakt zijn u in rechte te betrekken teneinde het verschuldigde bedrag inclusief kosten en rente alsnog op u te verhalen.”

De rechter oordeelde deze brief niet te zien als het verrichten van handelingen waarin eiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het gevolg was dat de verjaring niet was gestuit (en daarmee verjaard is) en dus werd de vordering afgewezen.

Conclusie

Gezien de verregaande gevolgen is het raadzaam om stil te staan bij de inhoud van je sommatiebrief, met name als het einde van de verjaringstermijn nadert. Neem in dat geval uitdrukkelijk op dat de brief op dat deze – eventueel naast het sommeren tot betaling – tot doel heeft om de verjaring te stuiten.

Beslag leggen voor een nog niet opeisbare vordering: kan dat?

Beslag leggen voor een nog niet opeisbare vordering: kan dat?

Recent nam een collega advocaat contact over het volgende. De voorzieningenrechter had zijn verzoek om beslag op een woning te mogen leggen, afgewezen omdat de vordering waarvoor beslag zou worden gelegd nog niet opeisbaar was. Hij vroeg zich af of dat juist was.

In dit blog beantwoord ik deze vraag en tevens zal aan bod komen wat je er tegen kan doen.

(meer…)

Financiering bij consumentenkoop: korte verjaringstermijn!

Het gebeurt geregeld dat een consument een auto koopt en de koopprijs financiert door middel van een geldlening. Zo ook in de casus waarover het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012 gaat (LJN: BW4992).

De vraag die speelt, is of de vordering tot betaling van de financieringstermijnen twee jaar is of vijf jaar. Dit verschil is voor de praktijk zeer relevant.

In de zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld, heeft een consument een auto gekocht voor zo’n € 8.200.  De consument heeft de auto deels gefinancierd middels een driepartijenovereenkomst van 11 september 1998, waarbij (i) de autodealer, (ii) de consument-koper en (iii) Defam Financieringen partij zijn. De auto is geleverd onder eigendomsvoorbehoud en koper dient 60 maandelijkse termijnen aan Defam te betalen. De koper stopt op enig moment met het betalen van de maandelijkse termijnen.

In een dergelijk geval kan er een dermate samenhang bestaan dat de bepalingen van consumentenkoop ook gelden voor de financiering. Meer concreet zou dat betekenen dat de verjaringstermijn van de onbetaald gelaten financieringstermijnen niet vijf jaar (artikel 3:307 BW), maar slechts twee jaar (artikel 7:28 BW) bedraagt. De Hoge Raad verwoordt het als volgt:

“Tussen een overeenkomst van consumentenkoop en een overeenkomst tot financiering van de daarbij overeengekomen koopprijs door een derde kan een dusdanige verbondenheid bestaan, dat de bescherming die art. 7:28 aan de consument-koper beoogt te bieden zich mede uitstrekt tot de vordering tot aflossing van het krediet (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, JLN ZC2555, NJ 1999/97, HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000/307, HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2012/496 en HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012/60). Of van een zodanige verbondenheid sprake is, dient te worden vastgesteld door uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden. In omstandigheden als door het hof vastgesteld – in het bijzonder dat ook de verkoper partij was bij de financieringsovereenkomst – ligt een dergelijke verbondenheid voor de hand.”

Wat betekent dit voor de praktijk?

Als de verjaringstermijn twee jaar bedraagt – en deze wordt niet gestuit -, dan kan de financieringsmaatschappij na verloop van twee jaar betaling van haar vordering niet in rechte afdwingen. Zij staat dus met lege handen als de koper weigert om te betalen.

Het belang van – in dit geval – Defam lijkt me evident. En mocht je wellicht aan de andere kant staan, dat kan je er natuurlijk ook je voordeel mee doen.

Meer informatie over het verjaren van rechtsvorderingen vind je hier.

Verrekening na derdenbeslag: mag dat?

Inleiding

In mijn blogs van 20 oktober 2011 en 10 november 2011 ging ik in op het fenomeen derdenbeslag en wat je als derdebeslagene wel en niet mag doen.

In dit blog concentreer ik me op de vraag: Mag je verrekenen als er derdenbeslag onder je is gelegd?

Casus

Stel, je hebt een vordering op Janssen B.V. van € 50.000 en een schuld aan Janssen B.V. van € 75.000. Vervolgens wordt er derdenbeslag onder je gelegd voor een vordering van € 200.000 die meneer Van Ieperen heeft op Janssen B.V. Dit betekent dat je je schuld niet meer aan Janssen B.V. mag betalen en dat Janssen B.V. zijn vordering op jou niet meer mag opeisen.

Ben je verplicht om de vordering die Janssen B.V. op jou heeft aan Van Ieperen te voldoen of mag je jouw vordering op Janssen B.V. verrekenen met de vordering van Janssen op jou?

Antwoord

Je mag verrekenen, maar alleen als aan minimaal één van de volgende twee voorwaarden is voldaan:

  1. jouw vordering moet uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien als de beslagen vordering, of
  2. jouw vordering was opeisbaar vóórdat het beslag is gelegd.

Voldoe je aan één (of beide) vereisten en beroep je je op verrekening, dan betekent dat dat jouw vordering is voldaan en dat je schuld aan Janssen B.V. met € 50.000 is verminderd. Je hebt dus nog een restschuld van € 25.000. Deze € 25.000 moet je afdragen aan de deurwaarder die namens meneer Van Ieperen beslag heeft gelegd.

Voldoe je niet aan één van de twee vereisten, dan moet je € 75.000 afdragen aan de beslagleggend deurwaarder. Vervolgens moet je maar zien of je jouw vordering van € 50.000 op Janssen B.V. kan incasseren.

Conclusie

Wordt er derdenbeslag onder je gelegd, ga dan na of je een tegenvordering hebt en of je een beroep op verrekening kan doen.

Borgtocht en hoofdelijk medeschuldenaar

Beslag: wat is dat nou precies?

In de dagelijkse praktijk merk ik dat er veel onduidelijkheid bestaat over het leggen van beslag en wat wel en niet kan. In deze blog zal ik hierover duidelijkheid scheppen aan de hand van het onderscheid conservatoir – executoriaal beslag.

Ook zal ik kort ingaan op een misverstand over beslag en faillissement en de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Conservatoir beslag

Het doel van conservatoir beslag is het bewaren van de rechten van de beslaglegger. Denk hierbij aan het bevriezen het saldo op de bankrekening (derdenbeslag onder de bank) en het leggen van conservatoir beslag op een woning.

Wordt de woning verkocht terwijl er beslag op ligt, dan kan de beslaglegger in de executiefase toch de woning executoriaal verkopen ook al is er inmiddels een andere eigenaar!

Conservatoir beslag kan worden gelegd voorafgaand aan een gerechtelijke procedure of tijdens een gerechtelijke procedure. Hiervoor moet een gemotiveerd verzoek worden ingediend bij de voorzieningenrechter, waarin ook de bekende verweren van de debiteur moeten worden vermeld.

Wordt er na verlof van de rechter voorafgaand aan de procedure conservatoir beslag gelegd, dan moet de dagvaarding over het algemeen binnen 14 dagen na het (eerst gelegde) beslag aan de debiteur worden betekend.

Als de gerechtelijke procedure met succes wordt afgerond en het vonnis wordt aan de debiteur betekend, dan wordt het beslag vanzelf executoriaal.[1]

Executoriaal beslag

Als je een executoriale titel (een rechterlijke uitspraak of een grosse van een notariële akte) hebt en deze is betekend door de deurwaarder, dan kan je executoriaal beslag leggen. Dit beslag is als het ware het begin van het executietraject.

Na het leggen van executoriaal beslag of het executoriaal worden van het eerder gelegde conservatoir beslag, kan de deurwaarder het beslag gaan uitwinnen. Dit kan door de bank de opdracht te geven om het onder het beslag vallende geld uit te betalen of door de woning te gaan verkopen. Het spreekt voor zich dat de debiteur geen medewerking behoeft te verlenen aan deze executiemaatregelen.

Faillissement

Een veel voorkomend misverstand is dat het leggen van (conservatoir of executoriaal) beslag beschermt tegen faillissement van de debiteur. Dat is dus niet zo.

In de Faillissementswet is bepaald dat met het uitspreken van het faillissement alle beslagen komen te vervallen.[2] Heb je het sterke vermoeden dat je debiteur binnenkort failliet gaat, dan heeft het over het algemeen geen zin om beslag ten laste van hem te leggen.

Voorts geldt dat de lopende executie van een gerechtelijke uitspraak of een notariële akte komt te eindigen door de uitspraak van het faillissement.[3]

Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)

Is de debiteur toegelaten tot de wettelijke schuldsanering dan geldt dat alle beslagen komen te vervallen met ingang van de dag dat de toepasselijkheid is uitgesproken.[4] Lopende executies worden geschorst voor de looptijd van de schuldsaneringsregeling.[5] Deze regeling komt overeen met de regeling bij faillissement.

 


[1] Artikel 704 lid 1 Rv.

[2] Artikel 33 lid 2 Fw.

[3] Artikel 33 lid 1 Fw.

[4] Artikel 301 lid 3 Fw.

[5] Artikel 301 lid 2 Fw.

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Incassokosten: nieuwe regeling per 1 juli 2012

Op 5 april 2012 is de Wet inzake de normering van buitengerechtelijke incassokosten[1] gepubliceerd in het Staatsblad[2] en op diezelfde dag is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in het Staatsblad gepubliceerd.[3] Beide regelingen treden op 1 juli 2012 in werking.

(meer…)

Executie notariële akte: voorkom een gang naar de rechter

Zijn afspraken vastgelegd in een notariële akte en komt de andere partij de gemaakte (financiële) afspraken niet na, dan is de kans groot dat je meteen het executietraject kan opstarten in plaats dat je moet gaan procederen bij de rechter. Het spreekt voor zich dat dit grote voordelen – kosten en tijdswinst – met zich meebrengt.

Voordat je tot tenuitvoerlegging kan overgaan, moet je wel eerst een grosse van de akte opvragen bij de notaris. De grosse is een door de notaris afgegeven afschrift van de akte met daarop de woorden “In naam van de Koning”. Deze grosse moet de deurwaarder aan je wederpartij betekenen. Wordt er vervolgens niet betaald, dan kan je direct executiemaatregelen nemen, zoals het leggen van beslag op de bankrekening of op het loon van je wederpartij. Gaat het om een hypotheek waarvoor een achterstand bestaat, dan kan je de woning gaan verkopen.

Je moet er wel op bedacht zijn dat niet elke door een notaris opgestelde akte kan worden uitgewonnen. Enkele vereisten waaraan een notariële akte moet voldoen, zijn dat partijen (al dan niet middels volmacht) voor de notaris moeten verschijnen en de voornamen, namen, geboortedatum en geboorteplaats van partijen moeten worden weergegeven in de akte. Ook aan de tekst (goed leesbaar en geen afkortingen) en kwaliteit van het papier van een notariële akte worden eisen gesteld.

Misschien zou je verwachten dat elke akte van de notaris aan deze vereisten voldoet, maar de praktijk wijst helaas anders uit. Recent deed zich de situatie voor dat de notaris een ‘overeenkomst beëindiging geregistreerd partnerschap’ had opgesteld. De man komt zijn verplichtingen niet na. Omdat deze overeenkomst niet voldoet aan enkele vereisten, is het geen notariële akte. In plaats van een snelle executie moest de vrouw eerst een gerechtelijke procedure voeren.

Staat eenmaal vast dat de akte een ‘echte’ notariële akte is, dan rijst de vraag voor welke vorderingen de akte ten uitvoer kan worden gelegd. De Hoge Raad heeft hiervoor een tweetal criteria opgesteld:

(i)      vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan en in de akte zijn opgenomen en toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding;

(ii)    heeft de akte betrekking op één of meer vorderingen, die aan de onder (i) bedoelde vereisten voldoet, maar wordt niet de grootte van het verschuldigde bedrag vermeld, dan is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld.

Met andere woorden, als uit de akte afdoende blijkt wat de debiteur verschuldigd is, dan levert de akte een executoriale titel op.

Het vastleggen van bijvoorbeeld een geldlening in een notariële akte, kost in eerste instantie misschien iets meer (de notaris moet immers ook betaald worden), maar op termijn kan je er veel voordeel bij hebben.

%d bloggers liken dit: