In Nederland kan je niet altijd in hoger beroep (appel) gaan van een vonnis van de burgerlijke rechter. Dat kan meerdere oorzaken hebben. Eén van die oorzaken is de appelgrens.
De appelgrens houdt in dat je alleen in hoger beroep kan gaan als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen meer dan € 1.750 bedraagt. De appelgrens is dus € 1.750. Dit staat in artikel 332 lid 1 Rv.
Ook als de gedaagde partij in hoger beroep (de geïntimeerde) geen beroep doet op de stelling dat de vordering te laag is om in hoger beroep te gaan, dan moet het gerechtshof dit toch controleren. Anders gezegd, het gerechtshof moet ambtshalve beoordelen of hoger beroep open staat.[1]
Dit lijkt allemaal simpel, maar de afgelopen jaren – en ook recent – leidde de appelgrens tot discussie in de rechtszaal. Het is soms toch lastiger dan gedacht. In dit blog bespreek ik wat de appelgrens is, de gevolgen en een aantal aspecten en voorbeelden van problemen met de appelgrens.
Doel appelgrens
De ratio van de appelgrens is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.[2]
Bepalend is dus niet de vordering zoals die in hoger beroep wordt ingesteld of de toegewezen vordering in het vonnis, maar de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Dit betekent dat een vermeerdering of vermindering van eis tijdens de procedure hierop van invloed zijn. Hierover straks meer.
Gevolgen niet halen appelgrens
Als een partij hoger beroep instelt, terwijl de vordering lager is dan de appelgrens, dan zal het gerechtshof de eiser in hoger beroep (appellant) niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat appellant de deur wordt gewezen, zonder dat het gerechtshof de vordering inhoudelijk heeft beoordeeld. Appellant zal ook in de proceskosten worden veroordeeld.
Wat valt er onder de € 1.750?
Welke posten zijn bepalend voor de vraag of de appelgrens is overschreden? Is dit enkel de hoofdsom of moet daarbij ook de incassokosten, rente en proceskosten worden opgeteld?
Van belang zijn de gevorderde hoofdsom, de gevorderde incassokosten en de gevorderde rente tot aan de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg is betekend. Dit laatste is ook logisch, omdat de procedure aanhangig is vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (artikel 125 lid 1 Rv).
Toekomstige rente en de proceskostenveroordeling tellen dus niet mee. Net als gevorderde dwangsommen. De reden dat dwangsommen niet meetellen, is dat dwangsommen tot doel hebben het verzekeren van de nakoming van het te wijzen vonnis en dat het niet de bedoeling is dat de dwangsommen ook daadwerkelijk worden verbeurd.
Eiswijziging
Een wijziging van eis kan ervoor zorgen dat de appelgrens juist wel of juist niet wordt gehaald. Vermeerdert eiser zijn vordering van € 1.500 tot € 2.000, dan is hoger beroep mogelijk.
Een vermindering van eis kan ertoe leiden dat de appelgrens niet wordt gehaald. Een voorbeeld deed zich voor in de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2021. Tijdens de procedure verminderde eiser zijn vordering tot € 1.441,66. De kantonrechter wees de vordering af en eiser ging in hoger beroep. Het gerechtshof constateerde dat de vordering na de vermindering van eis onder de € 1.750 lag en verklaarde eiser niet-ontvankelijk en veroordeelde eiser in de proceskosten.
Het verweer dat eiser zijn vordering in hoger beroep nog wilde vermeerderen, passeerde het gerechtshof. Voor de bepaling of de appelgrens is gehaald, gaat het immers om de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest oordelen (en niet over de hoogte van de vordering in hoger beroep).[3]
Onbepaalde waarde
Een vordering van onbepaalde waarde is een vordering […]. Hierbij kan je denken aan een vordering tot ontbinding van een overeenkomst. Gaat het om een vordering van onbepaalde waarde, dan is de hoofdregel dat je in hoger beroep kan.
Dit is anders als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering niet meer bedraagt dan € 1.750. Het gaat om de objectieve waarde van de vordering en niet om de emotionele waarde die het voor een procespartij heeft.[4]
Het gerechtshof Den Haag oordeelde vrij recent dat een duidelijke aanwijzing is dat de waarde van de vordering tot ontbinding van een overeenkomst onder de appelgrens ligt, als het wegens die ontbinding gevorderde bedrag minder is dan € 1.750.[5]
Meerdere (deel)vonnissen
Beslist de rechter in meerdere (deel)vonnissen over de vorderingen, dan moet voor de appellabiliteit worden gekeken naar de totale waarde van alle vorderingen. De Hoge Raad oordeelde logischerwijs dat het onjuist is om enkel naar de waarde van een (deel)vonnis te kijken waartegen hoger beroep is ingesteld. Het is namelijk onwenselijk dat hoger beroep afhankelijk is van de manier waarop de rechter vorderingen toe- of afwijst.[6]
Reconventionele vordering
Als de gedaagde partij een tegenvordering (een reconventionele vordering) instelt, dan moeten beide vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Voor de reconventionele vordering telt mee de gevorderde rente tot de dag dat de reconventionele vordering is ingesteld. Zie mijn blog over de eis in reconventie voor meer informatie over de tegenvordering.
Maar let op, er is een uitzondering als de beide vorderingen samenvallen. Het gaat dan om een reconventionele vordering die enkel tot doel heeft dan om de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de vordering in conventie.[7] Hierbij kan je denken aan een reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie betaling vordert. Wordt in reconventie een schadevergoeding gevorderd, dan geldt deze uitzondering niet.[8]
Een tweede uitzondering is de voorwaardelijke eis in reconventie. Dit betekent dat de eis in reconventie alleen wordt ingesteld als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. Is niet aan de voorwaarde voldaan, dan hoeft de rechter geen oordeel te geven over de eis in reconventie en telt de eis in reconventie niet mee voor de vraag of de appelgrens is gehaald.
Kort geding
In de wet staat niets over een appelgrens voor vonnissen in kort geding. De Hoge Raad besliste dat voor de beoordeling of in hoger beroep kan worden gegaan voor een kort geding dezelfde gelden regels als bij een bodemprocedure.[9]
Trekt de eiser het kort geding voor de zitting, dan kan de gedaagde binnen 14 dagen na de datum waartegen hij was gedagvaard, aanspraak maken op een proceskostenveroordeling.[10] Doet een gedaagde dat, dan blijft het kort geding toch aanhangig en zal de voorzieningenrechter[11] een vonnis wijzen over de proceskosten. Wat als de gedaagde vergoeding wil van zijn volledige proceskosten en de rechter wijst de proceskosten toe volgens de staffel van het liquidatietarief. Is hoger beroep dan mogelijk? Ja, dat is mogelijk als de gevorderde proceskosten hoger zijn dan de appelgrens.[12]
Van subjectieve cumulatie is sprake als in een procedure meerdere zelfstandige vorderingen van meerdere eisers worden samengevoegd, terwijl die ook in aparte procedures berecht kunnen worden.[14] Een voorbeeld hiervan is meerdere passagiers die een vliegtuigmaatschappij aanspreken voor compensatie voor een vertraagde vlucht. De compensatie per passagier bedraagt meestal minder dan € 1.750, maar de totale vordering van alle passagiers overtreft de appelgrens meestal wel. Stel dat dit het geval is en de rechter bepaalt dat de vliegtuigmaatschappij aan de groep passagiers ieder een claim van ruim € 900 moet betalen. Kan de vliegtuigmaatschappij dan hoger beroep instellen van dit vonnis?
Deze vraag moest de Hoge Raad vorig jaar beantwoorden. Het gerechtshof had geoordeeld dat vliegtuigmaatschappij Qatar Airways niet-ontvankelijk was, omdat de appelgrens niet was gehaald en Qatar Airways ging in cassatie.
De Hoge Raad volgt de conclusie van AG Drijber en verwerpt het cassatieberoep van Qatar Airways. AG Drijber zet uitvoerig uiteen dat bij subjectieve cumulatie ieder van de 20 eisers een afzonderlijke rechtsvordering heeft en dat wordt niet anders als eisers hun vorderingen in een gezamenlijke dagvaarding opnemen. Het hadden ook allemaal aparte dagvaardingen kunnen zijn. De conclusie is dat, omdat het allemaal zelfstandige vorderingen zijn, per vordering moet worden gekeken of de appelgrens wordt gehaald. Qatar Airways mag de vorderingen dus niet bij elkaar optellen om zo de appelgrens te halen.[15]
Verstek
Verschijnt de gedaagde niet in de procedure, dan geldt de appelgrens niet. De reden hiervan is dat de bij verstek veroordeelde gedaagde niet in hoger beroep kan komen. Hij zal verzet moeten instellen. Meer over de verzetprocedure lees je in dit blog.
[14] Wil je meer weten over cumulatie in het burgerlijk procesrecht, dan verwijs ik je graag naar mijn artikel over dit onderwerp: J.M. Veldhuis, “Cumulatie in het burgerlijk procesrecht”, Adv.bl. 2014-4, p. 47.
Na het fiasco van het Programma KEI ging de Rechtspraak zich herbezinnen over het digitaal procederen. Dit leidde tot het Basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht (‘Basisplan’). Het Basisplan heeft als treffende ondertitel ‘reset digitalisering KEI’.
Basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht
Het Basisplan moet een nieuwe oplossing worden voor het digitaal procederen bij de rechtsgebieden civiel recht en bestuursrecht.
Project Digitale Toegang
Een uitvloeisel van het Basisplan is het Project Digitale Toegang. Dit project moet leiden tot een digitale brievenbus voor procespartijen, een digitale postkamer voor griffies en een digitaal dossier voor procesdeelnemers voor alle soorten civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. Gezien de ervaringen met het Programma KEI neemt men kleine stapjes.
Lang bleef het stil. Maar vandaag maakte de Rechtspraak bekend dat, in ieder geval voor civiel recht, het eerste kleine stapje wordt genomen. De eerste concrete toepassing van het Project Digitale Toegang start binnenkort en betreft een digitaal portaal om beslagrekesten in te dienen.
Pilot digitaal beslagrekesten indienen
Dit digitale portaal voor het indienen van beslagrekesten is een pilot die vanaf 28 juni 2021 gaat lopen bij de rechtbank Amsterdam. Deelname is vooralsnog vrijwillig.
Er is verder nog weinig bekend over de pilot. Alleen dat je via rechtspraak.nl moet inloggen met je advocatenpas, dat advocaten in dit portaal stukken kunnen uploaden (in pdf formaat) en met de rechtbank kunnen communiceren. Verder ontvangt de advocaat automatisch “een digitale ontvangstbevestiging” voor hun dossier (ik neem aan een e-mailtje).
Eind deze maand komt online een handleiding beschikbaar en wordt er hopelijk meer bekend over de werking en de functionaliteiten.
De pilot duurt zes weken en als de evaluatie positief is dan kunnen advocaten dit najaar bij alle rechtbank digitaal een beslagrekest indienen.
Volgende pilot
Volgens een eerder persbericht is de volgende stap in het digitaliseringsproces “de zaakstroom rijksbelastingen” bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het afgelopen jaar werden er schokkende feiten bekend over het Programma KEI. Hierbij moet je met name denken aan de uit de hand gelopen kosten, het gebrek aan sturing, draagkracht en kennis van zaken bij het implementeren van het Programma KEI.
Op 9 januari 2018 had ik de primeur dat de invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. In april 2018 schreef de minister dat het Programma KEI ‘on hold’ wordt gezet. Dit omdat hij het “onverantwoord [vindt] om op de nu voorgestane wijze door te gaan met het proces van digitalisering bij de rechtspraak”. Eind juni 2018 werd wereldkundig dat de pilot handelszaken van KEI, die bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland loopt, niet landelijk wordt ingevoerd.
Basisplan digitalisering
De presidenten van de rechtbanken en de Raad voor de rechtspraak hebben een ‘basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht’ opgesteld dat ziet op het beoogde vervolg van de digitalisering. Zeg maar de opvolger van het jammerlijk mislukte Programma KEI.
Eén hoofddoel
In het basisplan richt men zich op één hoofddoel en dat is het realiseren van een eenvoudige digitale toegang voor procespartijen en procesvertegenwoordigers. Dit moet op een beheerste, verantwoorde en realistische manier gebeuren. Dit laatste klinkt logisch en lijkt overbodig, maar het vat samen waar het fout ging bij KEI.
Het doel is om de correspondentie met de Rechtspraak en het bekijken van het zaaksdossier digitaal te laten verlopen. Om dat te realiseren, worden het webportaal Mijn Rechtspraak, het Aansluitpunt Rechtspraak en Mijn Werkomgeving aangepast van een alles-in-1-systeem naar een digitale brievenbus en postkamer met dossierfunctie.
Eén rechtsvordering
Daarnaast concludeert men dat het onwenselijk is om twee verschillende regimes van burgerlijke rechtsvordering te hebben. Hieraan moet volgens de presidenten en de Raad voor de Rechtspraak zo snel mogelijk een einde komen. Daarom zal men verzoeken om het nieuwe rechtsvordering (de basisprocedure) door middel van een wetswijziging buiten werking te stellen. Op die manier lopen de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland straks weer in de pas met de rest van de Nederlandse rechtbanken.
Het tweede hoofddoel van KEI – een nieuw burgerlijk procesrecht – is hiermee dus definitief afgeserveerd. Men koppelt de digitalisering en het nieuwe burgerlijke procesrecht los. Iets wat de Raad van State al in januari 2014 adviseerde.
Hoe nu verder?
Sommige delen van het nieuwe procesrecht zijn al wel landelijk ingevoerd, denk aan de mogelijkheid om mondeling uitspraak te doen. Van de Rechtspraak vernam ik dat men gaat kijken hoe hiermee om te gaan als de pilots worden gestopt. Er is een aparte werkgroep ingesteld die samen met het ministerie in kaart gaat brengen wat de mogelijkheden en de gevolgen zijn om de inhoudelijke wijzigingen los te koppelen van de invoering van digitaal procederen. Dit zal te zijner tijd duidelijk worden als het basisplan definitief is en in de openbaarheid wordt gebracht.
Aanpoten
Voor griffiemedewerkers betekent dit een nog hogere werkdruk. De presidenten en de Raad voor de Rechtspraak erkennen dit en “hebben hier oog voor”. Tegelijkertijd geven ze aan dat het nu nog te vroeg is om de precieze gevolgen van de plannen te voorspellen. Het kan nog wel enkele maanden duren voordat er op dit gebied meer duidelijkheid komt.
Ondanks de pas op de plaats van het Programma KEI gaan we op termijn allemaal digitaal procederen. Voor digitale procedures geldt een nieuw burgerlijk procesrecht en daarin staat dat de rechter mondeling een einduitspraak kan doen tijdens of na de mondelinge behandeling.
Waarom?
Op verzoek van de gerechten is de mogelijk om mondeling uitspraak te doen verruimd. Voorheen kon enkel in kort geding en in verzoekschriftzaken een mondelinge einduitspraak worden gedaan en in dagvaardingszaken kon alleen een mondelinge tussenuitspraak worden gedaan. Onder KEI is het ook mogelijk om een mondelinge einduitspraak te doen in civiele vorderingszaken.[1]
Dit past ook in het doel van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling moet het hart van de nieuwe basisprocedure worden, met als uitgangspunt dat na de mondelinge behandeling alle benodigde informatie over een zaak op tafel ligt en de rechter uitspraak kan doen.[2]
Wanneer
Niet alle zaken zijn geschikt om een mondelinge einduitspraak te doen. De wet zegt niet in welke gevallen een mondelinge uitspraak mag worden gedaan, maar uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een mondelinge uitspraak bedoeld is voor relatief, eenvoudige, feitelijke zaken, waarbij betrokkenen gebaat zijn bij het snel verkrijgen van duidelijkheid.[3]
Voorwaarden
De rechter mag niet altijd mondeling uitspraak doen. De formele voorwaarden waaraan moet voldaan, staan in artikel 30p van het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv nieuw’).
De eerste en belangrijkste voorwaarde is dat alle partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn. Ontbreekt één partij, dan mag de rechter niet mondeling uitspraak doen.
Daarnaast moet de rechter proces-verbaal opmaken van de mondelinge uitspraak. In dit proces-verbaal mogen alleen de beslissing en de gronden van die beslissing staan. Het procesverloop, de feiten en de standpunten van partijen worden niet in dit proces-verbaal opgenomen. Als de rechter een mondelinge einduitspraak heeft gedaan, dan mag hij alleen het proces-verbaal verstrekken. Het is niet toegestaan om ook nog een schriftelijke beslissing (vonnis of arrest) op te stellen.[4]
De rechter ondertekent het proces-verbaal en zorgt ervoor dat het binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan partijen wordt toegestuurd. De partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, krijgt een in executoriale vorm opgemaakt exemplaar van het proces-verbaal.
De praktijk
De wettelijke voorwaarden lijken helder, maar dat betekent niet dat ze ook worden toegepast in de praktijk, zo blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag.[5]
In hoger beroep was niet geklaagd over het doen van een mondelinge uitspraak en dat dit niet volgens de regels was gedaan, maar het Haagse hof koos ervoor om er in enkele overwegingen ten overvloede (‘obiter dictum’) aandacht aan te besteden.
Als eerste vroeg het gerechtshof zich af of het nieuwe procesrecht wel van toepassing was in deze zaak en dus of een mondelinge uitspraak überhaupt wel mogelijk was. De procedure bij de rechtbank was namelijk begonnen voordat het nieuwe procesrecht was ingevoerd op 1 september 2017.
Vervolgens stelt het hof vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle procespartijen op de mondelinge behandeling aanwezig waren of vertegenwoordigd waren.
Er was wel een proces-verbaal opgemaakt, maar daarin waren de mondelinge uitspraak en de gronden daarvan niet opgenomen. Ook was het proces-verbaal niet binnen 14 dagen aan procespartijen toegestuurd.
Verder verstrekte de rechter een uitgeschreven uitspraak aan partijen. Dit mag niet, omdat hij al een mondelinge uitspraak had gedaan.[6]
Omdat over al deze punten niet was geklaagd, verbond het gerechtshof hier geen gevolgen aan. Wel is duidelijk dat de rechter in eerste aanleg z’n dag niet had; hij deed werkelijk niets goed met betrekking tot de mondelinge uitspraak.
Deze week schreef Raad voor de Rechtspraak dat Programma KEI moet worden gereset (lees hier). Minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) is het hier niet mee eens; hij wil geen rest, maar wil een pas op de plaats maken met de digitalisering van de rechtspraak.
Erg geschrokken
De Minister zegt erg geschrokken te zijn van de inhoud van de brief van de Raad voor de Rechtspraak. Hij is nog niet overtuigd van het in die brief geschetste plan van aanpak:
“Daarom vind ik het vooralsnog onverantwoord om op de nu voorgestane wijze door te gaan met het proces van digitalisering bij de rechtspraak. Ik kan er niet mee instemmen dat middelen worden besteed aan een digitaliseringsproces dat in de basis nog zoveel onzekerheden kent.”
Dit neemt niet weg dat de minister meent dat de digitalisering van de rechtspraak onontkoombaar is. Maar voordat hiermee wordt verdergegaan moeten eerst alle neuzen dezelfde kant op staan, de juiste mensen op de juiste plek zitten en de moet duidelijk worden wie welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft.
Aanspreken verantwoordelijken
De minister vraagt zich af of de juiste mensen op de juiste plek zitten, maar er zijn geen maatregelen aangekondigd om de verantwoordelijke(n) aan te spreken op dit dramatisch verlopen IT-project. Een project dat in plaats van 8 miljoen euro in ieder geval 220 miljoen euro kost en waarvan het vervolg onduidelijk is en geen enkele verantwoordelijke neemt zijn verantwoordelijkheid en niemand wordt afgerekend op deze resultaten. Dit is op z’n zachtst gezet opvallend te noemen.
Vandaag werd bekend dat de Rechtspraak de koers van het Programma kwaliteit en innovatie (‘KEI’) weer wijzigt. Zelf spreekt de Rechtspraak over het resetten van KEI.[1]
Extern onderzoek
Begin januari lekte uit dat de verdere invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. De reden was dat alles complexer bleek te zijn dan voorzien en de het uitstel zal worden gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.
De eerste stap is inmiddels gezet en op 5 april jl. werd een ‘quick scan review KEI’ gepresenteerd. De resultaten van dit externe onderzoek zijn ontluisterend te noemen. Zo is er geen sturing, is men niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. Kortom, het Programma KEI was vanaf het begin af aan gedoemd te mislukken. Je zou verwachten dat de overheid zou hebben geleerd van eerdere IT-drama’s, maar dat blijkt niet het geval en dat is zeer kwalijk.
Voor een uitgebreider overzicht van gebreken verwijs ik naar de websites van de Rechtspraak en het Advocatenblad.
Saillant detail is dat de Raad van State in januari 2014 al adviseerde om de vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht en de digitalisering los te koppelen.[2] Dit vond men bij de Rechtspraak toen niet nodig.
Wat verandert er?
De grote vraag is wat er nou precies gaat veranderen en voor wie. Dit komt niet duidelijk naar voren in de wollige brief van de Rechtspraak aan minister Dekker van Rechtsbescherming.
Mede op basis van het onderzoeksrapport is besloten dat “KEI wordt gereset”. De Rechtspraak had geen controle meer en om de controle terug te krijgen, wordt gestopt met het digitaliseren van de werkprocessen binnen de Rechtspraak. De reset moet leiden tot een nieuwe aanpak die inhoudt dat werkprocessen eerst worden verbeterd, vereenvoudigd en op elkaar worden afgestemd en pas daarna worden deze nieuwe werkprocessen gedigitaliseerd.
Advocaten en juristen
Voor advocaten en juristen verandert er vooralsnog weinig. Het digitaliseren van juridische procedures gaat op termijn wel door (processtukken uploaden via een portal en digitaal communiceren met de gerechten). Al is nog niet bekend in welk volgorde en wanneer dit gaat plaatsvinden.
Momenteel loopt er een pilot voor handelsvorderingen (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Komende zomer wordt een besluit genomen over de landelijk invoering van het digitaal procederen in handelsvorderingen. De Rechtspraak verwacht dat dit uiteindelijk wel landelijk zal worden ingevoerd.
Burgers
Burgers konden zelf digitaal procederen bij de eKantonrechter, maar dat kan nu niet meer. Er was zeer weinig animo voor deze digitale procedure en het past ook niet in het voornemen om te vereenvoudigen. Lees voor meer informatie mijn blog de eKantonrechter vertrekt met stille trom.
Veel bedrijven
Het Programma KEI ontwikkelt zich langzamerhand in een drama met veel bedrijven en ik betwijfel dat dit het laatste bedrijf is. Komende zomer wordt besloten of het digitaal procederen in handelsvorderingen landelijk wordt ingevoerd en dan wordt duidelijk of een volgend bedrijf aan dit drama wordt toegevoegd. Kortom, wordt vervolgd.
UPDATE 14 april 2018: Minister Dekker heeft gereageerd op de brief van de Raad voor de Rechtspraak.
2017 was een veelbewogen jaar. Ten eerste vanwege de noodzakelijke naamswijziging van Ministerie van Veiligheid en Justitie in Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast bleek dat Fred Teeven toch mensen bij elkaar kan brengen en dat tegenwoordig volop doet.[1] Vlak voor het einde van het jaar bleek dat Peter R. de Vries de advocatuur is ingestapt. Weliswaar niet als advocaat, maar toch.[2] En 2018? Dat zou wel eens een teleurstelling kunnen worden op twee belangrijke onderdelen.
Van belang was de start per 1 september 2017 van het verplicht digitaal procederen in vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (fase civiel 1.0) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Inmiddels heb ik ook een oproepingsbericht met procesinleiding mogen opstellen (artikel 113 Rv nieuw). De opzet voelt onlogisch en onnatuurlijk aan. Het uploaden van stukken daarentegen is een vooruitgang ten opzichte van het toesturen van de originele dagvaarding en een kopie daarvan, vergezeld met een B-formulier dat je online invult en vervolgens uitprint. Wel is het onnodige werkverschaffing dat elke productie apart moet worden gescand en geüpload.
Half december berichtte het Advocatenblad dat de fase civiel 1.0 per 1 april 2018 landelijk zou worden ingevoerd[3], maar inmiddels doen hardnekkige geruchten de ronde dat de landelijke invoering met maar liefst een jaar is vertraagd. De achterstanden bij de gerechten zullen niet snel kleiner worden, aangezien het nodige ondersteunende personeel al is ontslagen c.q. herplaatst in verband met de invoering van KEI.[4] Wel is verdere uitdunning van het personeelsbestand stopgezet als gevolg van de vertraging in de implementatie.[5]
De bouw van het IT-systeem voor de volgende fases van KEI (civiel 2.0 t/m civiel 5.0) wordt waarschijnlijk op een andere manier aangepakt. Dit om de ellenlange vertragingen van civiel 1.0 te voorkomen.[6]
Modernisering beslagverboden
In mijn vorige column riep ik op om het Voorontwerp van de Wet modernisering beslagverbod roerende zaken nieuw leven in te blazen. Het is te gek voor woorden dat schuldenaren worden beschermd door een regeling uit 1838, terwijl men het erover eens is dat deze regeling niet voldoet aan de maatstaven die de huidige maatschappij stelt aan een menswaardig bestaansminimum.[7], [8]
Jasper van Dijk (SP) stelde Kamervragen over dit onderwerp en deze zijn inmiddels beantwoord.[9] De reden dat er tot op heden nog steeds geen actie is ondernomen, is dat uit de reacties op de internetconsultatie bleek dat er verschillend wordt gedacht over de uitwerking van het voorstel. Ja, u leest het goed. Niet iedereen die reageerde zat op één lijn. Kennelijk is dan het beleid om een voorstel weg te stoppen in een la op het ministerie. Dat mensen door de verouderde regeling onder het een menswaardig bestaansminimum komen, is dan kennelijk toch niet van belang.
Verder zou in 2015 en 2016 bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit zijn gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Dat in 2017 niets is gebeurd, zou te maken hebben met de kabinetsformatie. Dit overtuigt niet. Het was bijvoorbeeld wel mogelijk om een uitgebreid advies over de modernisering van het burgerlijk bewijsrecht op te tuigen. Als de politieke wil er echt zou zijn, dan waren er de afgelopen drie jaar echt wel stappen gemaakt.
Het streven is om dit jaar een wetsvoorstel over een ‘brede herziening’ van het beslag- en executierecht ter consultatie te starten. Of de modernisering van de beslagverboden roerende zaken hiervan onderdeel gaan uitmaken, wordt momenteel bezien.[10] Het is dus nog maar zeer de vraag of een wetsvoorstel modernisering beslagverboden roerende zaken in 2018 het levenslicht zal zien.
De geruchten over KEI deden al langer de ronde, maar vandaag maakte de Rechtspraak (intern) bekend dat de landelijke invoering van KEI voorlopig op de lange baan wordt geschoven. Deze tijd wordt gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.
Het blijkt allemaal complexer te zijn dan voorzien en de vertraging zal ook weer meer kosten met zich meebrengen en de verwachte besparingen zullen logischerwijs pas later gerealiseerd worden. Onduidelijk is wat de gevolgen zijn voor het personeel dat in het traject zit waarin ze wordt begeleid naar ander werk.
De pilotfase civiel 1.0 (vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging) startte op 1 september jl. bij twee rechtbanken. De landelijke uitrol hiervan zal op z’n vroegst eind 2018 plaatsvinden, maar dit is afhankelijk van de resultaten van de evaluatie van de pilotfase civiel 1.0.
Afgelopen 1 september startte de eerste pilotfase van het digitaal procederen en het nieuwe procesrecht (civiel 1.0). De pilot loopt alleen bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en geldt alleen voor schuldvorderingen van meer dan € 25.000.
Streven
Het streven was dat de pilot vanaf december zou worden geëvalueerd en dat het digitaal procederen voor deze vorderingen in het voorjaar van 2018 landelijk zou worden ingevoerd. Dit lijkt niet te gaan lukken, zo bericht het Advocatenblad.
De Nederlandse Orde van Advocaten (‘NOvA’) vindt dat er meer tijd moet worden vrijgemaakt voor de evaluatie van de pilot Civiel 1.0 en de Rechtspraak zou daarvoor open staan. Meer concreet zouden er eerst een aantal procedures volledig moet zijn doorlopen voordat er wordt geëvalueerd.
Hoeveel vertraging wordt opgelopen, is mij niet bekend.
Een beetje vreemd…
Dit uitstel krap drie weken na de start van de eerste pilot bevreemdt mij wel een beetje, omdat dit ook van tevoren kon worden bedacht en de NOvA steeds nauw betrokken is bij het programma KEI, de wijze van invoering en de planning.
Fases
De andere fases van het Programma KEI zijn voor wat betreft de civiele procedures:
Civiel 2.0 vorderingszaken in hoger beroep
Civiel 3.0 vorderingszaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging (kantonzaken)
Civiel 4.0 verzoekprocedures in alle instanties
Civiel 5.0 kort gedingzaken
Als een pilot naar behoren werkt, dan wordt die fase landelijk ingevoerd. Vervolgens wordt gestart met de pilot van de volgende fase.
Op 1 september jl. ging de pilot civiel 1.0 van het digitaal procederen (‘KEI’) van start. Alle reden voor een overzicht van mijn meest relevante blogs over KEI.
Fases
De fase civiel 1.0 is de eerste fase die wordt uitgerold. Lees hier wat de andere fases zijn en wat de planning is.
Klaar voor KEI. Toch?
Het is natuurlijk goed dat we in Nederland eindelijk digitaal gaan procederen, maar zijn we er eigenlijk wel klaar voor? In deze column ga ik hier nader op in.
De basisprocedure
Niet alleen moeten we digitaal gaan procederen, maar het burgerlijk procesrecht is ook vernieuwd. Over de nieuwe basisprocedure schreef ik een artikel voor het Advocatenblad.
Termen nieuw procesrecht
In de nieuwe basisprocedure (zie hiervoor) worden ook veel nieuwe termen gebruikt. Ik blogde over deze nieuwe termen.
Oproepen verweerder
Je wederpartij oproepen, kan in het nieuwe burgerlijk procesrecht op drie verschillende manieren.
Word je gedagvaard en verschijn je niet of betaal je je griffierecht niet (op tijd), dan zal de rechter verstek verlenen en een verstekvonnis uitspreken. Dit betekent niet dat je niets meer kan doen tegen het verstekvonnis. Je kan in verzet gaan.
Binnen vier weken nadat je bekend bent geworden met het verstekvonnis kan je verzet aantekenen. Dit doe je door een verzetdagvaarding te laten betekenen aan je wederpartij. Hiermee wordt de dagvaardingsprocedure heropend. Doordat de procedure heropend wordt, is het verloop hetzelfde als de dagvaardingsprocedure:
De terminologie is wel wat anders. De verzetdagvaarding geldt als conclusie van antwoord. De verzetsdagvaarding moet daarom de verweren tegen de vordering bevatten. Na de verzetsdagvaarding volgt ofwel een comparitie van partijen volgt ofwel een conclusie van antwoord in oppositie, gevolgd door een conclusie van repliek in oppositie en het eindvonnis. In schema ziet het er als volgt uit:
In het meest recente nummer van het Tijdschrift voor beslag en executie & rechtsvordering in de praktijk (BER), kijk ik in mijn column terug op het afgelegde digitaliseringstraject van de civiele procedure en kijk ik naar de toekomst.
Is de Rechtspraak wel klaar voor digitaal procederen?
Eerder berichtte ik dat er op 1 september 2017 (eindelijk) begonnen gaat worden met de eerste civiele pilotfase van het Programma KEI[1] (de fase civiel 1.0). Het is een pilot en dit betekent dat bij de geselecteerde rechtbanken in civiele zaken digitaal geprocedeerd gaat worden volgens het nieuwe burgerlijk procesrecht (de zgn. basisprocedure).
Fases van KEI
Het Programma KEI kent vijf fases voor wat betreft de civiele procedures:
Civiel 1.0 vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat (handelszaken)
Civiel 2.0 vorderingszaken in hoger beroep
Civiel 3.0 vorderingszaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging (kantonzaken)
Civiel 4.0 verzoekprocedures in alle instanties
Civiel 5.0 kort gedingzaken
Invoering
Als een pilot naar behoren werkt, dan wordt die fase landelijk ingevoerd. Vervolgens wordt gestart met de pilot van de volgende fase.
Cassatie
Cassatiezaken bij de Hoge Raad vallen niet onder het Programma KEI. De Hoge Raad is per 1 maart 2017 begonnen met digitaal procederen.
=====
[1] KEI staat voor het Programma Kwaliteit en Innovatie van de Rechtspraak.
Binnenkort start de eerste pilot waarbij partijen verplicht digitaal moeten procederen. Deze pilot vindt plaats bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland en duurt (minimaal) vijf maanden. De pilot geldt enkel voor zaken waarvoor je een advocaat moet inschakelen (kort gezegd: vorderingen van meer dan € 25.000).
De Rechtspraak heeft een animatiefilmpje op haar website gezet waarin het verloop van de procedure wordt uitgelegd. Het is een aardig filmpje, maar het gaat wel uit van een eenvoudige procedure waarin alles op de zitting helder is en de rechter doet direct mondeling uitspraak. Dit laatste is straks inderdaad mogelijk, maar ik denk niet dat dit de standaard zal worden. Andere kanttekening is dat zaken voor de kantonrechter, zoals in de animatie, niet voor de zomer van 2018 digitaal gevoerd zullen worden.
Eerder berichtte ik al dat het voornemen was om op 1 september 2017 te starten met digitaal procederen in civiele zaken. Vandaag is het Staatsblad gepubliceerd met het als inhoud het Koninklijk besluit van 24 april 2017, waarin wordt bepaald dat de eerste pilot van het Programma KEI (civiel 1.0) start op 1 september 2017.[1] Het is dus officieel!
Civiel 1.0
De pilot civiel 1.0 ziet op op vorderingszaken waarbij partijen verplicht zijn zich bij te laten staan door een advocaat. De pilot civiel 1.0 zal lopen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Er wordt dan niet alleen digitaal geprocedeerd, maar ook moet er volgens het nieuwe burgerlijk procesrecht geprocedeerd worden. Hoe de basisprocedure verloopt, lees je hier.
Digitaal procederen wordt verplicht invorderingszaken met advocaat die op of na 1 september 2017 bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland aanhangig worden gemaakt. Het moment van aanhangig maken van de zaak is dus beslissend.
Fases
Voor het civiel recht wordt het verplichte digitaal procederen en het nieuwe procesrecht in vijf etappes ingevoerd:
Civiel 1.0: vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging in eerste aanleg (de handelszaken);
Civiel 2.0: vorderingen in hoger beroep;
Civiel 3.0: vorderingen zonder verplichte procesvertegenwoordiging (de kantonzaken);
Civiel 4.0: verzoekzaken in alle instanties;
Civiel 5.0: kort geding zaken.
Landelijke invoering
Als de evaluatie van de pilot civiel 1.0 positief is, wordt het landelijk ingevoerd. De verwachting is dat dit in het voorjaar van 2018 zal zijn.[2] Vervolgens zal de pilot voor de fase civiel 2.0 starten. Bij een positieve evaluatie wordt civiel 2.0 landelijk ingevoerd, waarna civiel 3.0 zal starten, etc.
In mijn vorige blog vertelde ik dat komende september wordt begonnen met de eerste pilot van het digitaal procederen in civiele zaken.
Komend najaar zou meer informatie worden bekend gemaakt over de verdere tijdsplanning, maar inmiddels heeft de Rechtspraak een geactualiseerd overzicht van de invoering van de diverse fases gepubliceerd (zie hieronder). Het is de verwachting dat deze planning nog zal wijzigen.
De Rechtspraak hoopt op 1 september 2017 te starten met verplicht digitaal procederen in civiele handelsvorderingszaken van meer dan € 25.000. Dit is de pilot civiel 1.0 die gaat lopen bij twee rechtbanken, te weten de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Hiervoor is inmiddels het verplichte Koninklijk besluit aangevraagd.
De Nederlandse Orde van Advocaten (‘NOvA’) adviseert positief over deze stap en algemeen deken mr. Bart van Tongeren zegt dat vanwege de gemaakte vorderingen “heeft de NOvA vertrouwen dat gestart kan worden met de uitrol van de eerste verplichte fase voor civiel en bestuur.”[1]
Momenteel is digitaal procederen in civiele zaken nog vrijwillig bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland (de zgn. ‘prepilot’). In de prepilot zijn slechts drie zaken ingediend. Als redenen hiervoor wordt aangegeven dat behalve de nieuwe wijze van indiening van stukken ook geprocedeerd moet worden volgens het procesrecht. Daarbij komt dat beide partijen akkoord moeten gaan met digitaal procederen volgens het nieuwe procesrecht. Voor het digitaal procederen in hoger beroep loopt bij het gerechtshof Amsterdam inmiddels ook een prepilot.
Het gebrek aan animo was eerder al reden om voor civiele zaken af te zien van de eis dat pas gestart wordt met de pilot civiel 1.0 als voldoende ervaring is opgedaan in de prepilot. Zie mijn blog “Digitaal procederen wederom uitgesteld” en de reactie van De Rechtspraak onder dit blog.
De Rechtspraak verwacht dat de pilot civiel 1.0 tot het voorjaar van 2018 zal duren en dat dan het digitaal procederen dan ook bij de overige negen rechtbanken verplicht wordt voor handelszaken van meer dan € 25.000.
Komend najaar zal de Rechtspraak meer informatie over de planning voor de langere termijn bekend maken.
De eerste officiële stap van het digitaal procederen in civiele zaken is de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.
Eerder werd de invoering al uitgesteld van 1 februari 2017 naar 1 april 2017, maar ook deze datum is niet haalbaar. Dit was in de wandelgangen al langer bekend, maar vandaag bevestigt de Rechtspraak dit in een interview met Monique Commelin, directeur Programma KEI.[1]
Redenen uitstel
Commelin geeft aan dat pas wordt gestart “als de techniek zich heeft bewezen”. Dat blijkt nog niet het geval te zijn. Men wacht op de uitslagen van een aantal tests, maar met name de snelheid van de digitale werkomgeving voor de medewerkers van de Rechtspraak blijkt een probleem te zijn.
Voordat de eerste officiële pilot kan beginnen, moet een Koninklijk Besluit worden aangevraagd. Dat wordt volgens Commelin pas gedaan als de hiervoor genoemde tests een positief resultaat hebben. Na de aanvraag duurt het nog minimaal twee maanden voordat de eerste officiële pilot van start kan gaan. Commelin hoopt dat het Koninklijk Besluit voor de zomer kan worden aangevraagd.
Vrijwillig digitaal procederen
Advocaten kunnen al wel vrijwillig digitaal procederen in vorderingszaken van meer dan € 25.000 (de prepilot), maar dit is vooralsnog niet populair. Tot op heden zijn er slechts drie digitale procedures gevoerd.
Als redenen hiervoor voert Commelin aan dat de drempel hoog is, omdat de digitale werkwijze nieuw is, het nieuwe procesrecht onbekend is en beide partijen in een procedure akkoord moeten gaan. Ook zal niet meehelpen dat de advocatuur niet de meest vooruitstrevende beroepsgroep is.
Opvallend
Commelin zegt over het ervaring opdoen in de prepilot: “Wat civiele zaken betreft is het dus echt wachten op de verplichte fase om meer ervaring op te kunnen doen.”
Dit is opvallend, omdat het gebrek aan animo voor het vrijwillig digitaal procederen (de prepilot) de reden was van het vorige uitstel. De Nederlandse Orde van Advocaten en de Rechtspraak durfden het niet aan om de eerste officiële pilot te starten zonder voldoende ervaringen te hebben opgedaan in de prepilot. Advocaten werden daarom opgeroepen mee te doen met de prepilot. Mochten er desondanks toch niet voldoende zaken worden aangemeld, dan wordt bezien in hoeverre de eerste pilot van start kan gaan.[2]
Dit strookt niet met de hiervoor geciteerde opmerking van Commelin. Of men moet hebben besloten dat ervaringen met de prepilot niet meer relevant zijn voor het starten van de officiële pilot. Maar dat lijkt me, gezien het vorenstaande, sterk en daarover vind ik niets terug op de websites van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Rechtspraak en de Tweede Kamer.
De Hoge Raad is de hoogste Nederlandse rechter voor civiele, fiscale en strafzaken. De Hoge Raad is cassatie rechter en heeft tot doel het bevorderen van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming. In cassatie komen alleen rechtsvragen aan de orde komen en er vindt dus geen onderzoek plaats naar de feiten.
Digitaal procederen
De Hoge Raad gaat per 1 maart a.s. in civiele vorderingszaken digitaal procederen. Dit is een uitvloeisel van het Programma KEI. Het doel van het programma KEI is enerzijds het vereenvoudigen van de gerechtelijke procedures bij de burgerlijke rechter en de bestuursrechter en anderzijds het zoveel mogelijk digitaliseren van deze procedures.
Voor dagvaardingszaken die zijn gestart voor 1 maart 2017 geldt de huidige ‘papieren’ procedure en dit geldt vooralsnog ook voor verzoekschriftzaken. In de toekomst zullen alle cassatiezaken digitaal gevoerd worden.
Nieuw procesrecht
Niet alleen zullen per 1 maart a.s. processtukken en correspondentie digitaal worden uitgewisseld, maar dan ook geldt het nieuwe burgerlijk procesrecht. Dit betekent onder andere dat cassatie wordt ingesteld door het indienen van een procesinleiding in het webportaal van de Hoge Raad (in plaats van het betekenen van de cassatiedagvaarding door een deurwaarder).
Naast de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland is ook het gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht begonnen met een prepilot digitaal procederen. Dit om ervaring op te doen met het digitaal procederen.
De pilot voor digitaal procederen in hoger beroep (de fase civiel 2.0) staat momenteel gepland voor komend najaar (zie tijdlijn versie november 2016).
De prepilot heeft een beperkte omvang. Er zullen slechts enkele zaken worden geselecteerd voor digitaal procederen. De behandelend advocaten van die zaken zullen een verzoek krijgen van het gerechtshof om mee te werken aan het digitaal procederen. Deelname is aan deze prepilot geschiedt op vrijwillige basis. Bij de start van de pilot (najaar 2017) is digitaal procederen wel verplicht.
Het digitaal procederen ziet niet alleen op het digitaal indienen van de processtukken, maar de procedure volgt de regels van het nieuwe procesrecht. Dit betekent onder andere dat er andere (strengere) termijnen gelden. Voor deze zaken geldt het Landelijk procesreglement civiele zaken rechtbanken en gerechtshoven KEI.
Het plan was om in februari 2017 te starten met de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland (fase Civiel 1.0). Maar er blijkt niet voldoende te zijn getest en daarom wordt de pilot uitgesteld tot april 2017. Een vertraging dus van twee maanden.
Mocht de komende periode toch niet voldoende getest worden en niet alle kinderziektes worden verholpen, dan ligt een verder uitstel voor de hand. De huidige planning ziet er als volgt uit:
In dit kader is het misschien veelzeggend dat de nieuwe planning van Civiel 1.0 (zie hieronder) niet meer rept over specifieke maanden, maar over “voorjaar 2017” en “zomer 2017”. Bij de onderdelen Civiel 2.0 t/m civiel 5.0 staat al helemaal geen startdatum pilot en landelijke invoeringsdatum meer vermeld. De vorige planning c.q. tijdlijn vind je hier.
Begin 2017 treedt het nieuwe burgerlijk procesrecht en het digitaal procederen (Programma KEI) stapsgewijs in werking. Dit is reden voor een serie van blogs over verschillende onderdelen van het procederen in de civiele procedure. In dit blog bespreek ik de verschillende manieren waarop de verweerder kan worden opgeroepen.
Eén van de dingen die verandert, is de dagvaardingsprocedure. Deze wordt onder Programma KEI vervangen door de basisprocedure en de dagvaarding wordt vervangen door de procesinleiding en een oproepingsbericht. Onder het huidige procesrecht wordt een gedaagde door de deurwaarder opgeroepen door middel van het betekenen van de dagvaarding. Het procesrecht onder KEI kent niet de verplichting dat de deurwaarder de procesinleiding eerst aan de wederpartij betekent. Wel moet de verweerder bekend worden met de vordering, zodat hij zich kan verweren. Er komen drie manieren waarop de verweerder kan worden opgeroepen:
informele oproeping na indienen procesinleiding;
oproeping bij exploot na indienen procesinleiding;
oproeping bij exploot voor indienen procesinleiding.
Ad 1. Informele oproeping na indienen procesinleiding
Eiser of zijn advocaat of gemachtigde stelt een procesinleiding op met daarin de vordering met onderbouwing en de bewijsstukken, zoals een kopie van de overeenkomst waar hij zich op beroept. De (advocaat of gemachtigde van) eiser dient de procesinleiding in bij de rechtbank. De rechtbank verstrekt (digitaal of per post) een oproepingsbericht, waarin staat wanneer en op welke wijze de verweerder uiterlijk moet verschijnen. De procesinleiding maakt onderdeel uit van het oproepingsbericht.
Informele oproeping houdt in dat de eiser de verweerder op een door hem te kiezen wijze oproept. Bijvoorbeeld door het oproepingsbericht per e-mail aan de verweerder toe te sturen of persoonlijk aan hem te overhandigen.
De eiser heeft niet de plicht aan de rechtbank mee te delen op welke wijze hij de verweerder heeft opgeroepen. Dit zal ermee te maken hebben dat de rechter, als de verweerder niet verschijnt, geen verstek kan verlenen. Dit kan namelijk alleen als het oproepingsbericht door een deurwaarder is betekend. Wat dan te doen? Het oproepingsbericht moet dan alsnog door een deurwaarder aan verweerder worden betekend. Dit moet uiterlijk twee weken na de laatste dag waarin de verweerder in het geding kon verschijnen. Doet de eiser dit niet (tijdig), dan wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Ad. 2 Formele oproeping na indienen procesinleiding
Een andere mogelijkheid is om, na ontvangst van het oproepingbericht, dit oproepingsbericht meteen door een deurwaarder te laten betekenen. Het voordeel hiervan is dat de rechter wel meteen verstek kan verlenen als de verweerder niet verschijnt. Het betekeningsexploot moet uiterlijk de dag voor de dag waarop verweerder ten laatste kan verschijnen, zijn ingediend bij de rechtbank.
Ad. 3 Oproeping voor indienen procesinleiding
De derde mogelijkheid is dat de eiser de procesinleiding niet eerst indient bij de rechtbank, maar de deurwaarder een oproepingsbericht laat opstellen en deze aan verweerder laat betekenen. Deze manier is vergelijkbaar met de huidige dagvaardingspraktijk. De (advocaat of gemachtigde van) eiser dient het betekeningsexploot (met oproepingsbericht incl. procesinleiding) vervolgens binnen vijf werkdagen na betekening in bij de rechtbank. Deze termijn is kort en deurwaarders zullen hier rekening mee moeten houden met het verwerken van de exploten.
In juli 2016 ging de Eerste Kamer akkoord met de vier wetsvoorstellen van Programma KEI en werden deze wetsvoorstellen in de Staatscourant gepubliceerd. Kortom, het digitale procederen gaat er echt komen! Maar niet in één keer, zoals ik al eerder meldde.
Voor de procedures bij de civiele rechter is de invoering van het digitaal procederen opgedeeld in vijf etappes.
Civiel 1.0
In februari 2017 begint de pilot voor vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Als de pilot naar wens verloopt, zal in deze zaken het landelijk procederen in juli 2017 landelijk worden ingevoerd.
Voorafgaand aan de pilot start op 1 september a.s. een proeffase bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland, waarbij een klein aantal advocatenkantoren al kan experimenteren met het digitaal procederen.
Civiel 2.0
Civiel 2.0 ziet op het hoger beroep in vorderingszaken en de pilot begint op het moment dat civiel 1.0 landelijk wordt ingevoerd: juli 2017. Verwacht wordt dat het digitaal procederen in hoger beroepzaken in december 2017 landelijk zal worden ingevoerd.
Civiel 3.0
De volgende etappe is het digitaal procederen in vorderingszaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging (kantonzaken). De pilot zal lopen van juni 2018 tot en met oktober 2018. Dit betekent dat er een uitloopmogelijkheid is van vijf maanden voor civiel 1.0 en 2.0.
In november 2018 wordt digitaal procederen in deze zaken landelijk verplicht gesteld. Een uitzondering geldt voor natuurlijke personen die zonder vertegenwoordiging procederen. Zij kunnen, als ze dat willen, op papier blijven procederen.
Civiel 4.0 en 5.0
Civiel 4.0 ziet op verzoekprocedures (de huidige verzoekschriftprocedure) civiel 5.0 is de kort geding procedure.
De pilot in loopt in zowel civiel 4.0 als civiel 5.0 van februari 2019 tot en met juni 2019. In juli 2019 wordt verplicht digitaal procederen in verzoekprocedures en in kort geding landelijk ingevoerd.
Niet alleen moeten we verplicht digitaal gaan procederen, maar ook de civiele procedure zelf verandert. Hoe de veranderde procedure er uit komt te zien, lees je in mijn artikel Programma KEI: de nieuwe basisprocedure onder de loep.
Gisteren vond (eindelijk) de plenaire behandeling van de vier wetsvoorstellen van het Programma KEI plaats in de Eerste Kamer. Deze wetsvoorstellen zien op het aanpassen van het burgerlijk procesrecht en maken mogelijk dat we in de toekomst digitaal kunnen procederen.
De vragen van de diverse senatoren gingen over onder andere de financiën van KEI, hoever reikt de bewijsplicht als een procespartij een termijn mist als gevolg van een technische storing, het spanningsveld tussen de toenemende druk voor de rechtspraak om productie te draaien en kwaliteit, de duur van de testperiode (langer?), de mondelinge uitspraak en de beveiliging van databestanden. Niet alleen minister Van der Steur, maar ook regeringscommissarissen Hammerstein (burgerlijk procesrecht) en Scheltema (algemene regels bestuursrecht) beantwoordden de vragen.
Duidelijk werd dat de minister het niet nodig vindt om een Tijdelijke Commissie KEI – waarin meerdere partners uit de rechtsketen, zoals advocaten en deurwaarders, zitting nemen – om de implementatie van KEI te begeleiden, in te stellen.
Bij digitale dossiers hoeven dossiers niet meer fysiek heen en weer gesleept te worden en hoeven dossiers niet meer op compleetheid te worden gecontroleerd. Dit leidt er volgens de minister toe dat “de rechter veel meer tijd zal overhouden om zijn autonome rol veel beter te kunnen vervullen.” Zelfs zoveel tijd dat in een procedure indien gewenst een extra tussenstap in de procedure kan worden ingelast. Doen rechters deze handelingen zelf of doet het ondersteunend personeel dit? Als dit daadwerkelijk het geval zou zijn, dan zijn de rechters daar nu wel heel veel tijd mee kwijt. Ik ben benieuwd hoe de rechters dit zien…
Voor meer informatie verwijs ik naar het beknopte of uitgebreide verslag van de plenaire behandeling van het programma KEI.
Op 12 juli a.s. stemt de Eerste Kamer over de wetsvoorstellen KEI. Dit betekent dat de invoering wederom vertraging zal oplopen. Er moet namelijk een termijn van (minimaal) zes maanden liggen tussen de publicatie van de wetsvoorstellen in het Staatsblad en de eerste fase van de inwerkingtreding.
Overigens mogen twee rechtbanken, vanaf de publicatie in de Staatscourant, vrijwillige experimenten optuigen om ervaring op te doen (artikel CIXa Invoeringswet). Deze mogelijkheid geldt enkel voor vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging.
Op 22 juni jl. diende de minister een Nota naar aanleiding van het verslag in. Komende dinsdag 5 juli behandelt de Eerste Kamer tijdens een plenaire behandeling de vier wetsvoorstellen uit het Programma KEI. Dan zal duidelijk worden of de huidige planning (zie hieronder) wederom aangepast moet worden of dat we begin volgend jaar eindelijk een start gaan maken met digitaal procederen in civiele zaken.
Als alles goed verloopt, wordt in januari 2017 bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland begonnen met digitaal procederen in zaken met verplichte vertegenwoordiging door een advocaat. Dit geldt voor vorderingen van > € 25.000.
Niet alleen gaat er digitaal geprocedeerd worden, maar ook de procedure zelf verandert. Hoe de veranderde procedure er uit komt te zien, lees je in mijn artikel Programma KEI: de nieuwe basisprocedure onder de loep.
Recente reacties