door Jeroen Veldhuis | 24 jun 2022 | Advocatuur, Procesrecht
Soms kom je regels tegen waarvan je je afvraagt wat het nut ervan is. Zijn het alleen formele regels van vroeger of dient die regel ook een daadwerkelijk doel? In het burgerlijk procesrecht verdwijnen veel onnodig formele regels langzaamaan. Dit staat ook wel bekend als de deformalisering van het burgerlijk procesrecht. Een regel die wat mij betreft mag worden afgeschaft is de uitzondering op de optelregel in hoger beroep.
In het Nederlandse burgerlijk recht kan je in hoger beroep gaan als de vorderingen, waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, hoger is dan € 1.750 (artikel 332 lid 1 Rv). Wordt de appelgrens niet gehaald, maar wordt toch hoger beroep ingesteld, dan wordt de appellant (eventueel ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard.
Als een reconventionele vordering is ingesteld, dan is de hoofdregel dat de vordering in conventie en reconventie moeten worden opgeteld voor beoordeling of de appelgrens is gehaald (artikel 332 lid 3 Rv).
Een uitzondering op deze hoofdregel is de situatie dat de vorderingen in conventie en reconventie samenvallen. Hiervan is sprake als een reconventionele vordering geen andere strekking heeft dan de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van het in conventie gevorderde.[1]
Zoals AG Asser het treffend zegt in zijn conclusie voor HR 8 december 1995, NJ 1996, 284, gaat het erom dat de reconventionele vordering er uitsluitend toe strekt om aan de veroordeling in conventie te ontkomen en dus dat de reconventionele vordering vereenzelvigd moet worden met het verweer in conventie. Is dat niet het geval, dan geldt toch de optelregel.[2] Een voorbeeld hiervan is de reconventionele vordering tot ontbinding van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie een geldvordering heeft ingesteld.[3]
Een vordering tot schadevergoeding heeft als hoofdstrekking om de wederpartij te veroordelen tot betaling van de gevorderde schade. Een vordering tot schadevergoeding heeft dus niet (alleen) de strekking om gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de conventionele vordering.[4] Dit betekent dat een vordering tot schadevergoeding meetelt voor de optelregel.
Dus als de vordering in conventie minder is dan € 1.750, dan kan de appelgrens eenvoudig worden gehaald door in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totale beloop van de vorderingen boven de € 1.750 komt.
Waarom deze onnodig complicerende regel? Het is van belang dat partijen vooraf weten waar ze aan toe zijn als het gaat om het instellen van hoger beroep. Er is geen goede reden om deze regel te handhaven in het moderne procesrecht.
Ik verwacht niet dat de afschaffing van deze regel zal leiden tot heel veel extra zaken in hoger beroep. Een hoger beroepsprocedure kost immers vele malen meer dan € 1.750. Mocht het wel leiden tot een zondvloed van nieuwe zaken in hoger beroep of mocht daarvoor een gerechtvaardigde vrees zijn, waardoor de rechtspraak nog meer in het nauw komt qua doorlooptijden, dan is het natuurlijk altijd mogelijk om de appelgrens te verhogen. Al moet je je afvragen of dit de overweging zou mogen zijn om de appelgrens te verhogen.
Ook relevant is dat het, zoals gezegd, eenvoudig is om de regel te omzeilen. Je hoeft immers enkel in reconventie een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zodat het totaal van conventie en reconventie meer dan € 1.750 beloopt.
Kortom, schrap deze regel. De regel dient geen enkel doel en er is geen reden om deze onnodig gecompliceerde regel te handhaven. Om dit te bereiken, zou de Hoge Raad om kunnen gaan. Een tweede optie is om artikel 332 lid 3 Rv aan te passen bij de volgende ronde van het vereenvoudigen van het burgerlijk procesrecht, zodat duidelijk is dat de vorderingen in conventie en reconventie altijd bij elkaar moeten worden opgeteld voor wat betreft de bepaling of de appelgrens is gehaald.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, “De optelregel bij appel: waarom makkelijk doen als het moeilijk kan?“, BER 2022, afl. 4, p. 20-21.
[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698.
[2] Concl. A-G Asser bij HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.
[3] HR 28 september 1951, NJ 1952/200.
[4] HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1912, NJ 1996, 284.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 2 mei 2022 | Hoger beroep, Procesrecht
In Nederland kan je niet altijd in hoger beroep (appel) gaan van een vonnis van de burgerlijke rechter. Dat kan meerdere oorzaken hebben. Eén van die oorzaken is de appelgrens.
De appelgrens houdt in dat je alleen in hoger beroep kan gaan als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen meer dan € 1.750 bedraagt. De appelgrens is dus € 1.750. Dit staat in artikel 332 lid 1 Rv.
Ook als de gedaagde partij in hoger beroep (de geïntimeerde) geen beroep doet op de stelling dat de vordering te laag is om in hoger beroep te gaan, dan moet het gerechtshof dit toch controleren. Anders gezegd, het gerechtshof moet ambtshalve beoordelen of hoger beroep open staat.[1]
Dit lijkt allemaal simpel, maar de afgelopen jaren – en ook recent – leidde de appelgrens tot discussie in de rechtszaal. Het is soms toch lastiger dan gedacht. In dit blog bespreek ik wat de appelgrens is, de gevolgen en een aantal aspecten en voorbeelden van problemen met de appelgrens.
Doel appelgrens
De ratio van de appelgrens is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.[2]
Bepalend is dus niet de vordering zoals die in hoger beroep wordt ingesteld of de toegewezen vordering in het vonnis, maar de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Dit betekent dat een vermeerdering of vermindering van eis tijdens de procedure hierop van invloed zijn. Hierover straks meer.
Gevolgen niet halen appelgrens
Als een partij hoger beroep instelt, terwijl de vordering lager is dan de appelgrens, dan zal het gerechtshof de eiser in hoger beroep (appellant) niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat appellant de deur wordt gewezen, zonder dat het gerechtshof de vordering inhoudelijk heeft beoordeeld. Appellant zal ook in de proceskosten worden veroordeeld.
Wat valt er onder de € 1.750?
Welke posten zijn bepalend voor de vraag of de appelgrens is overschreden? Is dit enkel de hoofdsom of moet daarbij ook de incassokosten, rente en proceskosten worden opgeteld?
Van belang zijn de gevorderde hoofdsom, de gevorderde incassokosten en de gevorderde rente tot aan de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg is betekend. Dit laatste is ook logisch, omdat de procedure aanhangig is vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (artikel 125 lid 1 Rv).
Toekomstige rente en de proceskostenveroordeling tellen dus niet mee. Net als gevorderde dwangsommen. De reden dat dwangsommen niet meetellen, is dat dwangsommen tot doel hebben het verzekeren van de nakoming van het te wijzen vonnis en dat het niet de bedoeling is dat de dwangsommen ook daadwerkelijk worden verbeurd.
Eiswijziging
Een wijziging van eis kan ervoor zorgen dat de appelgrens juist wel of juist niet wordt gehaald. Vermeerdert eiser zijn vordering van € 1.500 tot € 2.000, dan is hoger beroep mogelijk.
Een vermindering van eis kan ertoe leiden dat de appelgrens niet wordt gehaald. Een voorbeeld deed zich voor in de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2021. Tijdens de procedure verminderde eiser zijn vordering tot € 1.441,66. De kantonrechter wees de vordering af en eiser ging in hoger beroep. Het gerechtshof constateerde dat de vordering na de vermindering van eis onder de € 1.750 lag en verklaarde eiser niet-ontvankelijk en veroordeelde eiser in de proceskosten.
Het verweer dat eiser zijn vordering in hoger beroep nog wilde vermeerderen, passeerde het gerechtshof. Voor de bepaling of de appelgrens is gehaald, gaat het immers om de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest oordelen (en niet over de hoogte van de vordering in hoger beroep).[3]
Onbepaalde waarde
Een vordering van onbepaalde waarde is een vordering […]. Hierbij kan je denken aan een vordering tot ontbinding van een overeenkomst. Gaat het om een vordering van onbepaalde waarde, dan is de hoofdregel dat je in hoger beroep kan.
Dit is anders als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering niet meer bedraagt dan € 1.750. Het gaat om de objectieve waarde van de vordering en niet om de emotionele waarde die het voor een procespartij heeft.[4]
Het gerechtshof Den Haag oordeelde vrij recent dat een duidelijke aanwijzing is dat de waarde van de vordering tot ontbinding van een overeenkomst onder de appelgrens ligt, als het wegens die ontbinding gevorderde bedrag minder is dan € 1.750.[5]
Meerdere (deel)vonnissen
Beslist de rechter in meerdere (deel)vonnissen over de vorderingen, dan moet voor de appellabiliteit worden gekeken naar de totale waarde van alle vorderingen. De Hoge Raad oordeelde logischerwijs dat het onjuist is om enkel naar de waarde van een (deel)vonnis te kijken waartegen hoger beroep is ingesteld. Het is namelijk onwenselijk dat hoger beroep afhankelijk is van de manier waarop de rechter vorderingen toe- of afwijst.[6]
Reconventionele vordering
Als de gedaagde partij een tegenvordering (een reconventionele vordering) instelt, dan moeten beide vorderingen bij elkaar worden opgeteld. Voor de reconventionele vordering telt mee de gevorderde rente tot de dag dat de reconventionele vordering is ingesteld. Zie mijn blog over de eis in reconventie voor meer informatie over de tegenvordering.
Maar let op, er is een uitzondering als de beide vorderingen samenvallen. Het gaat dan om een reconventionele vordering die enkel tot doel heeft dan om de gedaagde in conventie te bevrijden van de verplichting tot betaling van de vordering in conventie.[7] Hierbij kan je denken aan een reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst op basis waarvan de eiser in conventie betaling vordert. Wordt in reconventie een schadevergoeding gevorderd, dan geldt deze uitzondering niet.[8]
Een tweede uitzondering is de voorwaardelijke eis in reconventie. Dit betekent dat de eis in reconventie alleen wordt ingesteld als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. Is niet aan de voorwaarde voldaan, dan hoeft de rechter geen oordeel te geven over de eis in reconventie en telt de eis in reconventie niet mee voor de vraag of de appelgrens is gehaald.
Kort geding
In de wet staat niets over een appelgrens voor vonnissen in kort geding. De Hoge Raad besliste dat voor de beoordeling of in hoger beroep kan worden gegaan voor een kort geding dezelfde gelden regels als bij een bodemprocedure.[9]
Trekt de eiser het kort geding voor de zitting, dan kan de gedaagde binnen 14 dagen na de datum waartegen hij was gedagvaard, aanspraak maken op een proceskostenveroordeling.[10] Doet een gedaagde dat, dan blijft het kort geding toch aanhangig en zal de voorzieningenrechter[11] een vonnis wijzen over de proceskosten. Wat als de gedaagde vergoeding wil van zijn volledige proceskosten en de rechter wijst de proceskosten toe volgens de staffel van het liquidatietarief. Is hoger beroep dan mogelijk? Ja, dat is mogelijk als de gevorderde proceskosten hoger zijn dan de appelgrens.[12]
De appelgrens geldt ook in executiegeschillen als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv bij de voorzieningenrechter.[13]
Subjectieve cumulatie
Van subjectieve cumulatie is sprake als in een procedure meerdere zelfstandige vorderingen van meerdere eisers worden samengevoegd, terwijl die ook in aparte procedures berecht kunnen worden.[14] Een voorbeeld hiervan is meerdere passagiers die een vliegtuigmaatschappij aanspreken voor compensatie voor een vertraagde vlucht. De compensatie per passagier bedraagt meestal minder dan € 1.750, maar de totale vordering van alle passagiers overtreft de appelgrens meestal wel. Stel dat dit het geval is en de rechter bepaalt dat de vliegtuigmaatschappij aan de groep passagiers ieder een claim van ruim € 900 moet betalen. Kan de vliegtuigmaatschappij dan hoger beroep instellen van dit vonnis?
Deze vraag moest de Hoge Raad vorig jaar beantwoorden. Het gerechtshof had geoordeeld dat vliegtuigmaatschappij Qatar Airways niet-ontvankelijk was, omdat de appelgrens niet was gehaald en Qatar Airways ging in cassatie.
De Hoge Raad volgt de conclusie van AG Drijber en verwerpt het cassatieberoep van Qatar Airways. AG Drijber zet uitvoerig uiteen dat bij subjectieve cumulatie ieder van de 20 eisers een afzonderlijke rechtsvordering heeft en dat wordt niet anders als eisers hun vorderingen in een gezamenlijke dagvaarding opnemen. Het hadden ook allemaal aparte dagvaardingen kunnen zijn. De conclusie is dat, omdat het allemaal zelfstandige vorderingen zijn, per vordering moet worden gekeken of de appelgrens wordt gehaald. Qatar Airways mag de vorderingen dus niet bij elkaar optellen om zo de appelgrens te halen.[15]
Verstek
Verschijnt de gedaagde niet in de procedure, dan geldt de appelgrens niet. De reden hiervan is dat de bij verstek veroordeelde gedaagde niet in hoger beroep kan komen. Hij zal verzet moeten instellen. Meer over de verzetprocedure lees je in dit blog.
[1] HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7032, r.o. 3.3 en Hof ’s-Hertogenbosch 4 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2309.
[2] HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, r.o. 3.6.
[3] Hof ’s-Hertogenbosch 14 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2849.
[4] Hof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10751.
[5] Hof Den Haag, 3 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1397. Een ander voorbeeld is Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4433.
[6] HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:946.
[7] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8698 en HR 8 december 1995, NJ 1996, 284.
[8] Hoge Raad 8 december 1995, NJ 1996, 284.
[9] Concl. A-G E.M. Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2013:917, bij HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1468 en HR 3 april 1981, NJ 1982, 184.
[10] HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087.
[11] De voorzieningenrechter is de rechter in kort geding.
[12] Hof ’s-Hertogenbosch 15 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:853.
[13] Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2018:262, bij HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:876.
[14] Wil je meer weten over cumulatie in het burgerlijk procesrecht, dan verwijs ik je graag naar mijn artikel over dit onderwerp: J.M. Veldhuis, “Cumulatie in het burgerlijk procesrecht”, Adv.bl. 2014-4, p. 47.
[15] Concl. A-G B.J. Drijber, ECLI:NL:PHR:2020:1085, bij HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:530.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties