door Jeroen Veldhuis | 3 dec 2013 | Hoger beroep, Incasso, Procesrecht
In mijn blog De appelgrens: wanneer kan je in hoger beroep? schreef ik dat je niet in hoger beroep kan als de vordering lager is dan € 1.750. Dit is de appelgrens. Ook zette ik uiteen wat er onder deze € 1.750 valt. Het blijkt dat dit in de praktijk ook niet altijd helder is.
Casus: vermindering van eis
Recent moest de Hoge Raad een oordeel vellen over de volgende kwestie. Op basis van een huurovereenkomst heeft Anton Bernard op 2 maart 2012 gedagvaard.[1] Anton vordert bij de kantonrechter onder andere betaling van een bedrag van € 1.672,14 en een bedrag van € 438,38 voor iedere maand dat Bernard na 2 maart 2012 het genot heeft van het gehuurde.
Bernard voert verweer en vertrekt niet uit het gehuurde. Tijdens de mondelinge behandeling verminderde Anton zijn vordering tot € 1.315,14. De kantonrechter wijst de vordering van Anton af. Anton laat het er niet bij zitten en gaat in hoger beroep bij het gerechtshof.
Het gerechtshof is van mening dat dat Anton niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de vordering waarover de kantonrechter moest oordelen na de eisvermindering lager was dan € 1.750.
Anton blijkt een bijtertje en gaat in cassatie bij de Hoge Raad. In cassatie betwist hij niet dat de vordering waarover de kantonrechter moest beslissen lager was dan € 1.750. Toch vindt hij dat het gerechtshof hem niet niet-ontvankelijk mocht verklaren.
Zijn argument is dat de appelgrens niet geldt voor zaken waarin de kantonrechter altijd – dus ongeacht de hoogte van de vordering – bevoegd is, zoals huurzaken en arbeidszaken.
Geheel terecht wordt dit argument van tafel geveegd door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad:[2]
“In cassatie wordt niet opgekomen tegen het oordeel van het hof dat de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, na eisvermindering minder beliep dan het in art. 332 lid 1 Rv. genoemde bedrag van € 1750,-. De daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking van niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn hoger beroep is dan ook juist. Anders dan de eerste klacht van het middel betoogt, is de aard van de zaak voor de appellabiliteit niet van belang; deze is slechts bepalend voor de beoordeling van de bevoegdheid van de (kanton)rechter (zie art. 93 Rv.). Ook in het geval een geldvordering haar oorsprong vindt in een huurovereenkomst zoals hier, geldt dus de in art. 332 lid 1 Rv. opgenomen financiële appelgrens van € 1750,-.”
De Hoge Raad volgt deelt dit standpunt en verwerpt het cassatieberoep.
Conclusies
Uit deze kwestie kunnen twee conclusies worden getrokken. Ten eerste en belangrijkste conclusie is dat je moet opletten als je je eis wilt verminderen. Verminder je je vordering tot onder de € 1.750, dan verspeel je je recht op hoger beroep.
Ten tweede geldt de appelgrens ook in gevallen waarin het gaat om een vordering die – ongeacht de hoogte van de vordering – tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort.
[1] De namen van partijen zijn verzonnen. Zij blijken niet uit het arrest van de Hoge Raad en de conclusie van A-G Wisseling-Van Gent.
[2] Conclusie A-G Wesseling-Van Gent, r.o. 2.5, http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2013:917.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 9 okt 2013 | Consument, Deurwaarder, Incasso, Ondernemen, Verbintenissenrecht
Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.
In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 5 jun 2013 | Deurwaarder, Incasso, Tuchtrecht
Veel ondernemers geven hun vorderingen uit handen aan deurwaarderskantoren en ook veel gemachtigden en advocaten schakelen deurwaarders in om het executietraject te verzorgen.
Voor deurwaarders gelden enkele aparte regels. In dit blog zullen de regels ten aanzien van het beheren van geïncasseerde gelden, verrekenen en opschorten aan bod komen.
Derdengeldenrekening
Als de deurwaarder voor zijn opdrachtgever gelden incasseert, dan moeten deze op worden gestort op de derdengeldenrekening van de deurwaarder. De derdengeldenrekening is een speciale bankrekening die bedoeld is om bedragen die de deurwaarder voor zijn opdrachtgever ontvangt, op te storten.
De reden dat hiervoor een aparte bankrekening voor wordt gebruikt, is dat het vermogen van de deurwaarder en de opdrachtgevers van de deurwaarder gescheiden blijven. Op die manier worden de opdrachtgevers beschermd tegen bijvoorbeeld een faillissement van de deurwaarder.
Verrekenen?
Om bedragen te incasseren voor zijn klanten zal de deurwaarder kosten moeten maken. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van het betekenen van een vonnis, beslagkosten en de afgesproken succes fee die de deurwaarder toekomt over het geïncasseerde bedrag.
Als twee partijen over en weer vorderingen op elkaar hebben, dan kunnen ze die onder bepaalde voorwaarden verrekenen. Het gevolg hiervan is dat beide vorderingen worden verminderd met het bedrag van de laagste vordering. In beginsel mag de deurwaarder ook verrekenen, maar niet in alle gevallen.
De deurwaarder mag opbrengsten en kosten in hetzelfde dossier altijd verrekenen. Ook mag de deurwaarder de opbrengsten uit het ene dossier verrekenen met de kosten in een ander dossier van dezelfde opdrachtgever.[1] Als een deurwaarder gaat verrekenen dan dient hij dit aan zijn opdrachtgever mee te delen.[2]
Verrekening mag niet in geval opdrachtgever, bijvoorbeeld een advocaat, meerdere zaken voor meerdere van zijn cliënten bij de deurwaarder heeft ondergebracht. In mijn ervaring gaat dit over het algemeen goed. Maar het is wel eens voorgekomen dat ik voor meerdere cliënten dezelfde deurwaarder had ingeschakeld en dat deze deurwaarder geïncasseerde bedragen uit het dossier van cliënt A ten onrechte verrekende met kosten uit een ander dossier van cliënt B.
Opschorting
Als een deurwaarder niet mag verrekenen, dan mag hij ook niet opschorten. Dit heeft de kamer voor Gerechtsdeurwaarders geoordeeld in haar uitspraak van 20 juli 2010.[3]
Klachtwaardig
Als een deurwaarder ten onrechte verrekent of de afdracht van gelden opschort, dan handelt de deurwaarder klachtwaardig en kan je een klacht indienen bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (onderdeel van de rechtbank Amsterdam).
[1] Hof Amsterdam, 30 juni 2009, LJN: BJ 1695.
[2] Hof Amsterdam, 12 juli 2011, LJN: BR1601.
[3] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 20 juli 2010, LJN: YB0441.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 16 mei 2013 | Algemene voorwaarden, Incasso, Ondernemen, Verbintenissenrecht
In de meest recente editie van het vakblad De Creditmanager, uitgegeven door de Vereniging voor Credit Management (VVCM), staat mijn artikel over de gevolgen van de Wet Incassokosten en de implementering van de Europese Richtlijn van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 19 mrt 2013 | Beslagrecht, Consument, Incasso, Procesrecht, Verbintenissenrecht
Na lange met tijd met dubbele hypotheeklasten te hebben gezeten, heb je je woning op 19 maart 2013 eindelijk verkocht aan de heer Jansen. Afgesproken wordt dat het huis op 1 juli 2013 zal worden geleverd. Maar voordat de woning geleverd wordt, wordt er conservatoir beslag op je huis gelegd door de heer Van der Lei, één van je schuldeisers.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 31 jan 2013 | Beslagrecht, Deurwaarder, Incasso, Procesrecht
In het Advocatenblad dat vandaag bij alle advocaten in Nederland op de mat ploft, staat in de rubriek “Even opfrissen’ een artikel van mij. Deze rubriek heeft als insteek – de naam zegt het al – het opfrissen van juridische kwesties die zijn weggezakt.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 30 jan 2013 | Incasso, Procesrecht
Het handelsverkeer is de laatste jaren veel internationaler geworden. Hierdoor moet de Nederlandse rechter steeds vaker oordelen over grensoverschrijdende geschillen.
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat een regeling die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen voor de proceskosten als de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.[1] Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde, die zich met succes verweert tegen de vordering, hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.
Deze regeling geldt dus niet voor eisers die zekerheid willen voor de proceskosten van buitenlandse gedaagden.
Iedereen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter, kan verplicht worden om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit doet de rechter niet uit zichzelf. De gedaagde partij moet dit vorderen. Dit kan bij dagvaarding of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Het laatste is het meest praktisch. Oplettendheid is geboden, want de vordering moet uiterlijk tegelijk met het verweer (de conclusie van antwoord of de memorie van antwoord) worden ingesteld.[2]
Deze mogelijkheid geldt niet alleen voor partijen die een procedure beginnen als eiser, maar geldt ook voor partijen die als eiser in een procedure tussenkomen of zich als eiser voegen.
Het bereik van deze bepaling is nogal beperkt, omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland moet hebben.[3] Dit betekent onder andere dat de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen heeft als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland.
Recent bevestigde de het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beperkte werkingssfeer van deze regeling.[4] In die zaak stelt de gedaagde partij in hoger beroep dat de eisende partij in hoger beroep geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De in de memorie van grieven vermelde woonplaats van eiser in hoger beroep zou niet juist zijn. Verder verandert de eiser regelmatig van adres en het adres waar hij staat ingeschreven, is niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats. Hierdoor wordt het verhaal van de proceskosten bemoeilijkt. Volgens gedaagde is het zeer aannemelijk dat eiser, als hij de procedure verliest, ervoor zal zorgen dat hij op dat moment geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het gerechtshof gaat hierin niet mee en oordeelt:
“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.”
Als de vordering tot zekerheidstelling door de eiser slaagt, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag vast waarvoor de eiser zekerheid moet stellen. De zekerheidstelling bestaat meestal uit een bankgarantie. Wordt de vordering afgewezen, dan wordt de verliezer in de proceskosten veroordeeld.
Tot slot is van belang dat het vonnis over de zekerheidsstelling een tussenvonnis is. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tussentijds hoger beroep in te stellen.[5] Dit kan slechts nadat het eindvonnis is gewezen.[6]
Voetnoten:
[1] Artikel 224 Rv. Deze bepaling geldt ook voor hoger beroep, zie artikel 353 Rv.
[2] Artikel 224 lid 3 Rv.
[3] Vgl. Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.
[4] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, LJN: BY8193.
[5] Tenzij de rechter bepaalt dat tussentijds beroep wel mogelijk is (artikel 337 lid 2 Rv).
[6] Hof Amsterdam 6 juli 2010, NJF 2010/297, LJN: BN0799.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 8 nov 2012 | Incasso, Ondernemen, Verbintenissenrecht
Uit een recente uitspraak van de rechtbank Arnhem blijkt maar weer eens dat het goed is om je sommatiebrief goed in te richten.
Doe je dat niet dan kunnen de gevolgen verstrekkend zijn.
Waar ging het over?
In deze kwestie ging de discussie over de vraag of de vordering van de eisende partij is verjaard. Verjaring houdt in dat je je vordering niet meer via de rechter kan afdwingen. Je vordering vervalt dus niet, maar je bent overgeleverd aan de goedheid van je debiteur en daar is – zeker in de huidige tijd – vaak wel wat op aan te merken.
De verjaringstermijn van een vordering tot betaling van een geldsom is vijf jaar. Deze termijn kan onder andere worden gestopt door een goede sommatiebrief. Als de termijn wordt gestuit, begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen. Meer informatie over verjaring vind je hier.
Een sommatiebrief moet niet alleen de mededeling bevatten dat je een vordering op je debiteur hebt. Je moet ondubbelzinnig duidelijk maken dat je ook na verloop van de verjaringstermijn van vijf jaar je recht op betaling nog geldend wil kunnen maken. De ratio hiervan is dat de schuldenaar voldoende is gewaarschuwd dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking behoudt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijk alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
In de kwestie waarover de Arnhemse rechtbank moest oordelen stond in een sommatiebrief:
“Ik verzoek en zonodig sommeer ik u dan ook over te gaan tot betaling van het verschuldigde bedrag per 31 december 2007 (…). Bij gebreke van een inhoudelijke reactie uwerzijds binnen veertien dagen zal ik genoodzaakt zijn u in rechte te betrekken teneinde het verschuldigde bedrag inclusief kosten en rente alsnog op u te verhalen.”
De rechter oordeelde deze brief niet te zien als het verrichten van handelingen waarin eiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het gevolg was dat de verjaring niet was gestuit (en daarmee verjaard is) en dus werd de vordering afgewezen.
Conclusie
Gezien de verregaande gevolgen is het raadzaam om stil te staan bij de inhoud van je sommatiebrief, met name als het einde van de verjaringstermijn nadert. Neem in dat geval uitdrukkelijk op dat de brief op dat deze – eventueel naast het sommeren tot betaling – tot doel heeft om de verjaring te stuiten.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 2 nov 2012 | Algemene voorwaarden, Consument, Incasso, Ondernemen, Verbintenissenrecht
Sinds 1 juli 2012 geldt er een nieuwe wettelijke regeling over het in rekening brengen van buitengerechtelijke incassokosten. In de praktijk merk ik dat er nog veel onduidelijkheid is over deze regeling. In dit blog hoop ik deze onduidelijkheid weg te nemen.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 23 okt 2012 | Advocatuur, Beslagrecht, Incasso, Procesrecht
Recent nam een collega advocaat contact over het volgende. De voorzieningenrechter had zijn verzoek om beslag op een woning te mogen leggen, afgewezen omdat de vordering waarvoor beslag zou worden gelegd nog niet opeisbaar was. Hij vroeg zich af of dat juist was.
In dit blog beantwoord ik deze vraag en tevens zal aan bod komen wat je er tegen kan doen.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 24 aug 2012 | Consument, Incasso, Procesrecht, Verbintenissenrecht
Het gebeurt geregeld dat een consument een auto koopt en de koopprijs financiert door middel van een geldlening. Zo ook in de casus waarover het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012 gaat (LJN: BW4992).
De vraag die speelt, is of de vordering tot betaling van de financieringstermijnen twee jaar is of vijf jaar. Dit verschil is voor de praktijk zeer relevant.
In de zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld, heeft een consument een auto gekocht voor zo’n € 8.200. De consument heeft de auto deels gefinancierd middels een driepartijenovereenkomst van 11 september 1998, waarbij (i) de autodealer, (ii) de consument-koper en (iii) Defam Financieringen partij zijn. De auto is geleverd onder eigendomsvoorbehoud en koper dient 60 maandelijkse termijnen aan Defam te betalen. De koper stopt op enig moment met het betalen van de maandelijkse termijnen.
In een dergelijk geval kan er een dermate samenhang bestaan dat de bepalingen van consumentenkoop ook gelden voor de financiering. Meer concreet zou dat betekenen dat de verjaringstermijn van de onbetaald gelaten financieringstermijnen niet vijf jaar (artikel 3:307 BW), maar slechts twee jaar (artikel 7:28 BW) bedraagt. De Hoge Raad verwoordt het als volgt:
“Tussen een overeenkomst van consumentenkoop en een overeenkomst tot financiering van de daarbij overeengekomen koopprijs door een derde kan een dusdanige verbondenheid bestaan, dat de bescherming die art. 7:28 aan de consument-koper beoogt te bieden zich mede uitstrekt tot de vordering tot aflossing van het krediet (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, JLN ZC2555, NJ 1999/97, HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000/307, HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2012/496 en HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012/60). Of van een zodanige verbondenheid sprake is, dient te worden vastgesteld door uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden. In omstandigheden als door het hof vastgesteld – in het bijzonder dat ook de verkoper partij was bij de financieringsovereenkomst – ligt een dergelijke verbondenheid voor de hand.”
Wat betekent dit voor de praktijk?
Als de verjaringstermijn twee jaar bedraagt – en deze wordt niet gestuit -, dan kan de financieringsmaatschappij na verloop van twee jaar betaling van haar vordering niet in rechte afdwingen. Zij staat dus met lege handen als de koper weigert om te betalen.
Het belang van – in dit geval – Defam lijkt me evident. En mocht je wellicht aan de andere kant staan, dat kan je er natuurlijk ook je voordeel mee doen.
Meer informatie over het verjaren van rechtsvorderingen vind je hier.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 21 aug 2012 | Algemene voorwaarden, Incasso, Verbintenissenrecht
Het is prachtig om algemene voorwaarden te hebben en waarschijnlijk heb je er ook goed voor betaald, maar wat moet je doen om te zorgen dat je er ook profijt van hebt?
Deze vraag beantwoord ik in dit blog.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 30 jul 2012 | Beslagrecht, Executierecht, Incasso
Eerder deze maand verscheen er een artikel van mijn hand in het tijdschrift Beslag en Executie in de Rechtspraktijk.
Dit tijdschrift licht door middel van verdiepende en oplossingsgerichte artikelen actuele ontwikkelingen binnen het rechtsgebied Burgerlijk procesrecht, specifiek Beslag- en Executierecht toe. Daarnaast geeft het een overzicht van ontwikkelingen met betrekking tot (nieuwe) wet- en regelgeving, jurisprudentie, literatuur en beleid, aldus de voornoemde website.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 6 jul 2012 | Beslagrecht, Executierecht, Incasso, Verbintenissenrecht
Inleiding
In mijn blogs van 20 oktober 2011 en 10 november 2011 ging ik in op het fenomeen derdenbeslag en wat je als derdebeslagene wel en niet mag doen.
In dit blog concentreer ik me op de vraag: Mag je verrekenen als er derdenbeslag onder je is gelegd?
Casus
Stel, je hebt een vordering op Janssen B.V. van € 50.000 en een schuld aan Janssen B.V. van € 75.000. Vervolgens wordt er derdenbeslag onder je gelegd voor een vordering van € 200.000 die meneer Van Ieperen heeft op Janssen B.V. Dit betekent dat je je schuld niet meer aan Janssen B.V. mag betalen en dat Janssen B.V. zijn vordering op jou niet meer mag opeisen.
Ben je verplicht om de vordering die Janssen B.V. op jou heeft aan Van Ieperen te voldoen of mag je jouw vordering op Janssen B.V. verrekenen met de vordering van Janssen op jou?
Antwoord
Je mag verrekenen, maar alleen als aan minimaal één van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
- jouw vordering moet uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien als de beslagen vordering, of
- jouw vordering was opeisbaar vóórdat het beslag is gelegd.
Voldoe je aan één (of beide) vereisten en beroep je je op verrekening, dan betekent dat dat jouw vordering is voldaan en dat je schuld aan Janssen B.V. met € 50.000 is verminderd. Je hebt dus nog een restschuld van € 25.000. Deze € 25.000 moet je afdragen aan de deurwaarder die namens meneer Van Ieperen beslag heeft gelegd.
Voldoe je niet aan één van de twee vereisten, dan moet je € 75.000 afdragen aan de beslagleggend deurwaarder. Vervolgens moet je maar zien of je jouw vordering van € 50.000 op Janssen B.V. kan incasseren.
Conclusie
Wordt er derdenbeslag onder je gelegd, ga dan na of je een tegenvordering hebt en of je een beroep op verrekening kan doen.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 9 mei 2012 | Beslagrecht, Deurwaarder, Executierecht, Incasso, Procesrecht
In de dagelijkse praktijk merk ik dat er veel onduidelijkheid bestaat over het leggen van beslag en wat wel en niet kan. In deze blog zal ik hierover duidelijkheid scheppen aan de hand van het onderscheid conservatoir – executoriaal beslag.
Ook zal ik kort ingaan op een misverstand over beslag en faillissement en de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Conservatoir beslag
Het doel van conservatoir beslag is het bewaren van de rechten van de beslaglegger. Denk hierbij aan het bevriezen het saldo op de bankrekening (derdenbeslag onder de bank) en het leggen van conservatoir beslag op een woning.
Wordt de woning verkocht terwijl er beslag op ligt, dan kan de beslaglegger in de executiefase toch de woning executoriaal verkopen ook al is er inmiddels een andere eigenaar!
Conservatoir beslag kan worden gelegd voorafgaand aan een gerechtelijke procedure of tijdens een gerechtelijke procedure. Hiervoor moet een gemotiveerd verzoek worden ingediend bij de voorzieningenrechter, waarin ook de bekende verweren van de debiteur moeten worden vermeld.
Wordt er na verlof van de rechter voorafgaand aan de procedure conservatoir beslag gelegd, dan moet de dagvaarding over het algemeen binnen 14 dagen na het (eerst gelegde) beslag aan de debiteur worden betekend.
Als de gerechtelijke procedure met succes wordt afgerond en het vonnis wordt aan de debiteur betekend, dan wordt het beslag vanzelf executoriaal.[1]
Executoriaal beslag
Als je een executoriale titel (een rechterlijke uitspraak of een grosse van een notariële akte) hebt en deze is betekend door de deurwaarder, dan kan je executoriaal beslag leggen. Dit beslag is als het ware het begin van het executietraject.
Na het leggen van executoriaal beslag of het executoriaal worden van het eerder gelegde conservatoir beslag, kan de deurwaarder het beslag gaan uitwinnen. Dit kan door de bank de opdracht te geven om het onder het beslag vallende geld uit te betalen of door de woning te gaan verkopen. Het spreekt voor zich dat de debiteur geen medewerking behoeft te verlenen aan deze executiemaatregelen.
Faillissement
Een veel voorkomend misverstand is dat het leggen van (conservatoir of executoriaal) beslag beschermt tegen faillissement van de debiteur. Dat is dus niet zo.
In de Faillissementswet is bepaald dat met het uitspreken van het faillissement alle beslagen komen te vervallen.[2] Heb je het sterke vermoeden dat je debiteur binnenkort failliet gaat, dan heeft het over het algemeen geen zin om beslag ten laste van hem te leggen.
Voorts geldt dat de lopende executie van een gerechtelijke uitspraak of een notariële akte komt te eindigen door de uitspraak van het faillissement.[3]
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)
Is de debiteur toegelaten tot de wettelijke schuldsanering dan geldt dat alle beslagen komen te vervallen met ingang van de dag dat de toepasselijkheid is uitgesproken.[4] Lopende executies worden geschorst voor de looptijd van de schuldsaneringsregeling.[5] Deze regeling komt overeen met de regeling bij faillissement.
[1] Artikel 704 lid 1 Rv.
[4] Artikel 301 lid 3 Fw.
[5] Artikel 301 lid 2 Fw.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 13 apr 2012 | Incasso, Procesrecht, Verbintenissenrecht
Het gebeurt geregeld dat de wederpartij zich in een procedure beroept op verrekening bij wijze van verweer. Worden twee vorderingen verrekend, dan vallen dan beide vorderingen tegen hun gezamenlijke beloop tegen elkaar weg. Maar daartegen kan je met succes bezwaar maken.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 6 apr 2012 | Algemene voorwaarden, Consument, Incasso, Verbintenissenrecht
Op 5 april 2012 is de Wet inzake de normering van buitengerechtelijke incassokosten[1] gepubliceerd in het Staatsblad[2] en op diezelfde dag is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in het Staatsblad gepubliceerd.[3] Beide regelingen treden op 1 juli 2012 in werking.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 27 dec 2011 | Incasso, Verbintenissenrecht
Het recht van reclame behelst het recht dat de verkoper heeft om, indien de koopprijs niet (geheel) wordt betaald, de geleverde zaken (deels) terug te vorderen ook als er geen eigendomsvoorbehoud is overeengekomen. Hiervoor moet je grofweg aan de volgende vereisten voldoen:
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 10 nov 2011 | Advocatuur, Beslagrecht, Executierecht, Incasso, Procesrecht
In mijn vorige blog over derdenbeslag, schreef ik dat het belangrijk is tijdig een verklaring af te leggen als er executoriaal beslag onder je is gelegd ten laste van één van je werknemers. Het is belangrijk die verklaring volledig in te vullen. De beslaglegger kan bij derdenbeslag je verklaring namelijk betwisten. Hoe dat werkt, komt hierna aan bod.
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 20 okt 2011 | Beslagrecht, Deurwaarder, Executierecht, Incasso, Procesrecht
Het komt geregeld voor dat iemand op basis van een vonnis beslag legt onder jou c.q. onder jouw bedrijf in verband met een vordering die hij heeft op bijvoorbeeld één van je werknemers. Hoe hiermee om te gaan?
(meer…)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties