door Jeroen Veldhuis | 8 mrt 2019 | Procesrecht
Een vonnis kan gezag van gewijsde hebben, maar ook kracht van gewijsde. Dit zijn twee verschillende begrippen die met elkaar samenhangen. In dit blog bespreek ik beide begrippen, maar de nadruk ligt op het gezag van gewijsde.
Wat is gezag van gewijsde?
Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering verstaat onder gezag van gewijsde:
“Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.” [1]
Anders gezegd, het gaat om de bindende kracht van vonnissen uit een andere gerechtelijke procedure die partijen voerden. Uit dit wetsartikel volgen twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat het om dezelfde procespartijen moet gaan. De tweede voorwaarde is dat het vonnis in kracht van gewijsde is.
Dezelfde procespartijen
Er is alleen sprake van bindende kracht van een ouder vonnis als beide partijen ook bij die eerdere procedure procespartij waren.
Dit vereiste is opgenomen, omdat iemand niet kan worden gebonden aan de beslissing in een geding waarbij hij geen partij was. Die partij heeft immers niet kunnen reageren op de beweringen van de ander. Het beginsel van hoor en wederhoor is dan geschonden. Het beginsel van hoor en wederhoor is één van de grondbeginselen van het Nederlandse burgerlijk procesrecht.
Kracht van gewijsde
Kracht van gewijsde is de situatie dat tegen een vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De gewone rechtsmiddelen zijn verzet, hoger beroep, revisie of cassatie. Het vonnis moet dus onaantastbaar zijn.
Uit het hiervoor geciteerde wetsartikel blijkt dat kracht van gewijsde een voorwaarde is voor gezag van gewijsde. Stel, een procespartij gaat in hoger beroep. Het vonnis waartegen dat hoger beroep is ingesteld, heeft dan geen kracht van gewijsde. En daarmee dus ook geen gezag van gewijsde.
Niet ambtshalve
De rechter mag niet uit zichzelf (ambtshalve) het gezag van gewijsde toepassen. Eén van de procespartijen moet een beroep doen op het gezag van gewijsde.[2]
Achterliggende gedachte
De achterliggende gedachte van gezag van gewijsde is, dat een geschilpunt dat door een rechter is beslecht en dat niet meer kan worden aangetast niet in een nieuwe procedure opnieuw betwist kan worden.
Uitzondering: kort geding
Een vonnis in kort geding kan wel kracht van gewijsde krijgen, maar geen gezag van gewijsde.
De rechter in kort geding kan namelijk alleen maar een voorlopig oordeel of een voorlopige beslissing geven. Partijen en de rechter zijn dus niet gebonden aan een in kracht van gewijsde gegaan kort geding vonnis.
=====
[1] Artikel 236 lid 1 Rv.
[2] Artikel 236 lid 3 Rv.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 16 apr 2018 | Procesrecht, Programma KEI, Rechtspraak
Ondanks de pas op de plaats van het Programma KEI gaan we op termijn allemaal digitaal procederen. Voor digitale procedures geldt een nieuw burgerlijk procesrecht en daarin staat dat de rechter mondeling een einduitspraak kan doen tijdens of na de mondelinge behandeling.
Waarom?
Op verzoek van de gerechten is de mogelijk om mondeling uitspraak te doen verruimd. Voorheen kon enkel in kort geding en in verzoekschriftzaken een mondelinge einduitspraak worden gedaan en in dagvaardingszaken kon alleen een mondelinge tussenuitspraak worden gedaan. Onder KEI is het ook mogelijk om een mondelinge einduitspraak te doen in civiele vorderingszaken.[1]
Dit past ook in het doel van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling moet het hart van de nieuwe basisprocedure worden, met als uitgangspunt dat na de mondelinge behandeling alle benodigde informatie over een zaak op tafel ligt en de rechter uitspraak kan doen.[2]
Wanneer
Niet alle zaken zijn geschikt om een mondelinge einduitspraak te doen. De wet zegt niet in welke gevallen een mondelinge uitspraak mag worden gedaan, maar uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een mondelinge uitspraak bedoeld is voor relatief, eenvoudige, feitelijke zaken, waarbij betrokkenen gebaat zijn bij het snel verkrijgen van duidelijkheid.[3]
Voorwaarden
De rechter mag niet altijd mondeling uitspraak doen. De formele voorwaarden waaraan moet voldaan, staan in artikel 30p van het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv nieuw’).
De eerste en belangrijkste voorwaarde is dat alle partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn. Ontbreekt één partij, dan mag de rechter niet mondeling uitspraak doen.
Daarnaast moet de rechter proces-verbaal opmaken van de mondelinge uitspraak. In dit proces-verbaal mogen alleen de beslissing en de gronden van die beslissing staan. Het procesverloop, de feiten en de standpunten van partijen worden niet in dit proces-verbaal opgenomen. Als de rechter een mondelinge einduitspraak heeft gedaan, dan mag hij alleen het proces-verbaal verstrekken. Het is niet toegestaan om ook nog een schriftelijke beslissing (vonnis of arrest) op te stellen.[4]
De rechter ondertekent het proces-verbaal en zorgt ervoor dat het binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan partijen wordt toegestuurd. De partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, krijgt een in executoriale vorm opgemaakt exemplaar van het proces-verbaal.
De praktijk
De wettelijke voorwaarden lijken helder, maar dat betekent niet dat ze ook worden toegepast in de praktijk, zo blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag.[5]
In hoger beroep was niet geklaagd over het doen van een mondelinge uitspraak en dat dit niet volgens de regels was gedaan, maar het Haagse hof koos ervoor om er in enkele overwegingen ten overvloede (‘obiter dictum’) aandacht aan te besteden.
Als eerste vroeg het gerechtshof zich af of het nieuwe procesrecht wel van toepassing was in deze zaak en dus of een mondelinge uitspraak überhaupt wel mogelijk was. De procedure bij de rechtbank was namelijk begonnen voordat het nieuwe procesrecht was ingevoerd op 1 september 2017.
Vervolgens stelt het hof vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle procespartijen op de mondelinge behandeling aanwezig waren of vertegenwoordigd waren.
Er was wel een proces-verbaal opgemaakt, maar daarin waren de mondelinge uitspraak en de gronden daarvan niet opgenomen. Ook was het proces-verbaal niet binnen 14 dagen aan procespartijen toegestuurd.
Verder verstrekte de rechter een uitgeschreven uitspraak aan partijen. Dit mag niet, omdat hij al een mondelinge uitspraak had gedaan.[6]
Omdat over al deze punten niet was geklaagd, verbond het gerechtshof hier geen gevolgen aan. Wel is duidelijk dat de rechter in eerste aanleg z’n dag niet had; hij deed werkelijk niets goed met betrekking tot de mondelinge uitspraak.
=====
[1] Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p. 29.
[2] Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p. 70.
[3] Kamerstukken II 2014/15, 34138, nr. 3, p. 10.
[4] Artikel 30q Rv nieuw en Kamerstukken II 2014/15, 34138, nr. 3, p. 11.
[5] Gerechtshof Den Haag 28 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:577.
[6] Zie voetnoot 4.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties