door Jeroen Veldhuis | 9 jan 2017 | Incasso
Op 1 juni 2016 stelde de rechter zes prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over incassokosten en de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s.[1] Inmiddels beantwoordde de Hoge Raad deze vragen.[2]
Veertiendagentermijn
De kern van al het gedoe rond de veertiendagenbrief is artikel 6:96 lid 6 BW, waarin staat dat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is als vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.
De prejudiciële vragen zien op de start van de termijn, wie moet bewijzen dat een brief is ontvangen en wat is het uitgangspunt van het moment dat een brief bezorgd wordt?
Start termijn
De veertiendagentermijn begint te lopen op de dag nadat de consument de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De achterliggende gedachte is dat een consument in ieder geval de volle 14 dagen de gelegenheid heeft om de vordering te betalen zonder buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.
Moment van bezorging
In zaken waarbij de schuldenaar niet in de procedure verschijnt (verstekzaken), is het niet onredelijk om als uitgangspunt te nemen dat de brief is bezorgd op de tweede dag na verzending. Een zondag, maandag of officiële feestdag tellen niet mee als tussenliggende dag of als dag van bezorging.
Hoe moet het?
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn” niet afdoende is. Immers, de brief wordt niet ontvangen op de dag dat deze (per post) wordt verzonden. Hoe moet het dan wel?
De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet dus wel aan de wettelijke eisen, aldus de Hoge Raad.
Verkeerde termijn
Stel, je stuurt een brief met de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn”, wat zijn dan de gevolgen?
Het gevolg is dat je geen aanspraak kan maken op incassokosten. Maar je kan dit herstellen. Maar niet door een tweede brief te sturen met bijvoorbeeld een nieuwe sommatie om alsnog binnen 10 dagen te betalen om zodoende te termijn op te rekken en het gebrek te repareren. Je zult een nieuwe veertiendagenbrief moeten sturen die wel aan de wettelijke eisen voldoet.
Deelbetaling
Betaalt de consument de helft binnen de termijn gesteld in de (correcte) veertiendagenbrief, dan is hij incassokosten verschuldigd. De vraag is over welke hoofdsom? De gehele hoofdsom of over het onbetaalde gedeelte (de restant hoofdsom).
Het antwoord is: de consument is incassokosten verschuldigd over de restant hoofdsom.
Ambtshalve toetsing
Verschijnt de schuldenaar in de procedure, dan kan hij een beroep doen op het feit dat hem niet de juiste termijn is gegeven en dat hij geen incassokosten verschuldigd is. Maar ook als hij dit niet doet, staat het de rechter vrij om uit eigen beweging te controleren of aan de regels is voldaan.
In verstekzaken moet de rechter beoordelen of de schuldeiser voldoende gesteld heeft voor toewijzing van de gevorderde incassokosten en of de schuldeiser overeenkomstig die regels heeft gehandeld.
Bewijslast
Stel, de schuldenaar voert aan dat hij de brief niet heeft ontvangen of niet op de dag waarvan de schuldeiser zegt dat hij die heeft ontvangen. In dat geval moet de schuldeiser aantonen dat de brief ontvangen is.
=====
[1] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016 1 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3054. Zie ook Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.
[2] Hoge Raad 26 november 2016, ECLI:NL:HR:2704.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 11 aug 2016 | Verbintenissenrecht
In het dagelijkse leven sluit je om de haverklap overeenkomsten. Soms weloverwogen, maar vaak ook zonder dat je daar stil bij staat. Omdat uit een overeenkomst verplichtingen voortvloeien, is het goed om te kijken wanneer sprake is van een overeenkomst.
Aanbod en aanvaarding
De wet zegt dat een overeenkomst tot stand komt door het aanvaarden van een aanbod.[1] De overeenkomst komt tot stand op het moment dat aanbieder de aanvaarding ontvangt.[2]
Voorbeeld:
Je hebt een offerte opgevraagd voor een nieuwe keuken en je tekent de offerte voor akkoord. Op dat moment ben je nog nergens aan gebonden. Dat ben je pas als je de offerte terugstuurt naar de keukenboer en hij deze ontvangt.
Mondeling of schriftelijk?
Het aanbod en de aanvaarding kunnen in principe zowel mondeling als schriftelijk geschieden. Maar in sommige gevallen stelt de wet als voorwaarde dat het schriftelijk moet gebeuren. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval je als particulier een huis koopt.[3]
Een mondelinge afspraak tot de verkoop van je huis heeft geen rechtsgevolg. Dit betekent dat, als mondeling overeenstemming is bereikt over de verkoop van een woonhuis aan een particuliere koper en de verkoper weigert zijn medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van een koopakte, de verkoper, mits hij een particulier is, zich erop mag beroepen dat aan deze mondelinge overeenstemming geen rechtsgevolg toekomt. De koper kan niet bij de rechter afdwingen dat de verkoper zijn medewerking verleent aan de mondeling overeengekomen verkoop van de woning.[4] Zolang er niets op papier staat, kan de (particuliere) verkoper zijn woning dus aan een ander verkopen.
Ook kan in het aanbod (bijvoorbeeld de offerte) een voorwaarde worden verbonden aan de wijze waarop de aanvaarding moet plaatsvinden. Wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, dan komt geen overeenkomst tot stand als de verkoper dat niet wil.
Bindend
Op het moment dat de overeenkomst tot stand komt, zijn partijen hier aan gebonden. Dit geldt dus zowel voor een mondelinge als een schriftelijke overeenkomst. Het nadeel van een mondelinge overeenkomst is, dat je het bestaan van de overeenkomst moeilijk(er) kan aantonen als de ander de afspraak ontkent.
In aanvulling op het voorbeeld van de verkoop van de woning is het goed je te realiseren dat een ‘voorlopig koopcontract’ ook een volwaardige overeenkomst is waaraan je gebonden bent. Laat je dus niet misleiden door het woordje ‘voorlopig’. Deze term ziet op de ontbindende voorwaarden die partijen kunnen opnemen in de koopovereenkomst, zoals het financieringsvoorbehoud.
—–
[1] Artikel 6:217 BW.
[2] Artikel 3:37 lid 3 BW.
[3] Artikel 7:2 lid 1 BW.
[4] HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:BU7412.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 7 apr 2016 | Incasso
De buitengerechtelijke incassokosten blijven de gemoederen bezig houden. Alle consternatie maakt dat het doel van de in 2012 in werking getreden regeling niet wordt gehaald, namelijk: een heldere regeling waardoor rechtszekerheid ontstaat over de hoogte van de vergoeding en het voorkomen van conflicten daarover.[1]
Recent maakte een kantonrechter uit Almere bekend voornemens te zijn om prejudiciële vragen over buitengerechtelijke incassokosten aan de Hoge Raad te stellen.[2]
Wat is een prejudiciële vraag?
Door middel van een prejudiciële vraag kunnen lagere rechters van de Hoge Raad een richtinggevende uitspraak krijgen over rechtsvragen die in een veelvoud van zaken voorkomen.[3] Een voorbeeld hiervan is de vraag of na de veertiendagenbrief nog een brief moest worden gestuurd voordat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De Hoge Raad beantwoordde die vraag ontkennend.
Casus
Ook nu is de veertiendagenbrief het onderwerp van prejudiciële vragen. Het gaat om de volgende casus:
Op 25 maart 2014 onderging de gedaagde (een consument) een tandheelkundige behandeling. Deze zorgverlener heeft zijn vordering op de gedaagde overgedragen (gecedeerd) aan Fa-med. Fa-med zond gedaagde op 24 juli 2014 een factuur voor een totaalbedrag van € 735,54, te voldoen voor 23 augustus 2014. Bij brief van 30 augustus 2014 stelde Fa-med gedaagde in gebreke en maande zij dat de factuur voor 6 september 2014 moest zijn betaald, bij gebreke waarvan gedaagde in verzuim verkeert. Er werd niet betaald en op 11 september 2014 zond Fa-med een brief met onder andere de volgende tekst:
“Het is mogelijk dat u vergeten bent te betalen. Daarom stellen wij u een laatste keer in de gelegenheid om het notabedrag binnen 14 dagen aan ons te voldoen (…).
Wanneer wij uw betaling niet voor 25-09-2014 hebben ontvangen, brengen wij incassokosten in rekening. De incassokosten bedragen maximaal 15% van het notabedrag met een minimum van € 40,00 plus de wettelijke rente. In uw geval bedragen de incassokosten € 110,33. Door tijdige betaling voorkomt u deze extra kosten.”
Op 7 oktober 2014 is een bedrag van € 735,54 aan Fa-med betaald. De vraag is of de brief van 11 september 2014 kan worden aangemerkt als veertiendagenbrief en daarmee of de gedaagde buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Immers in deze brief staat niet dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn als niet betaald is binnen een termijn van 14 dagen aanvangende de dag na de aanmaning[4], maar binnen 14 dagen na dagtekening van de brief. Daarnaast staat in de wet dat een verklaring aan een bepaalde persoon pas werking heeft als die verklaring die persoon heeft bereikt.[5] Dus pas als de geadresseerde de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Dit komt niet overeen met de termijn ‘aanvangende de dag na de aanmaning’.
Prejudiciële vragen
Gezien deze tegenstrijdigheid en de daarmee samenhangende onzekerheid wil de kantonrechter de volgende vragen aan de Hoge Raad te stellen:
- Vangt de termijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, van het BW aan de dag na de ontvangst door de schuldenaar van de veertiendagenbrief?
- Indien voormelde vraag bevestigend beantwoord wordt, kan bij de beoordeling over de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten er dan vanuit worden gegaan dat een per gewone post verzonden veertiendagenbrief één dag na de dagtekening bezorgd wordt? Ook als we weten dat er in de regel geen brievenpost op zondag bezorgd wordt en bijvoorbeeld Post.nl ook op maandag geen briefpost bij particulieren bezorgt? Als hier niet van uit kan worden gegaan, met welke omstandigheden moet dan rekening worden gehouden en wat betekent dit dan voor de hierna nog te noemen stel- en bewijsplicht?
- Voldoet een brief aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW indien daarin melding is gemaakt van een betaaltermijn van veertien dagen en het toepasselijke incassobedrag volgens het Besluit is genoemd, maar geen of een onjuiste termijn van aanvang of einde van die veertiendagentermijn is genoemd? Hoe strikt moet de rechter dit toetsen?
- Wat is het rechtsgevolg als in een veertiendagenbrief geen of een onjuiste formulering van aanvang en/of einde van de veertiendagentermijn is vermeld?
Maakt het in dat geval nog iets uit of de termijn een enkele dag te laat is en/of de schuldenaar heeft laten weten toch niet te kunnen betalen? Kan een onjuiste termijn gerepareerd worden geacht indien de schuldenaar (na enkele weken) nog een periode van tien dagen heeft gekregen en daarna (opnieuw enkele weken nadien) nog een laatste periode van zeven dagen heeft gekregen om de vordering te betalen, zonder dat incassokosten verschuldigd worden?
- Moet de schuldeiser stellen en bewijzen wanneer de termijn van veertien dagen is aangevangen en geëindigd, of moet de schuldenaar stellen en bewijzen dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de veertiendagenbrief heeft betaald?
- Maakt het voor de beantwoording van deze vragen verschil of het een verstekzaak of een zaak op tegenspraak betreft? Maakt het bij een zaak op tegenspraak nog uit of er wel of geen verweer gevoerd is ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten?
Op 20 april 2016 mogen beide procespartijen zich uitlaten over dit voornemen van de kantonrechter. Wordt dus vervolgd…
—–
[1] Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, p. 3.
[2] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.
[3] Artikel 392 Rv.
[4] Artikel 96 lid 6 BW.
[5] Dit wordt de ontvangsttheorie genoemd en dit is geregeld in artikel 3:37 lid 3 BW.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties