door Jeroen Veldhuis | 7 okt 2021 | Executierecht, Procesrecht, Rechtspraak
Het executiegeschil is geregeld in artikel 438 Rv en is algemeen geformuleerd: “Geschillen die in verband met een executie rijzen”.[1] Dit betekent dat de executant en de geëxecuteerde een executiegeschil kunnen beginnen, maar ook een derde kan dit doen.
Het executiegeschil kan een bodemprocedure zijn, maar veelal zal het een kort geding zijn in verband met de spoedeisendheid. Bij een kort geding wordt de spoedeisendheid al snel aangenomen, omdat het voortvloeit uit de aard van de vordering. Mocht de voorzieningenrechter van mening zijn dat de zaak niet geschikt is voor kort geding, dan kan hij ofwel de zaak afwijzen ofwel de zaak op verlangen van eiser verwijzen naar de rechtbank.
Per 1 oktober 2020 is ook de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van executiegeschillen als het de executie van een door die kantonrechter afgegeven executoriale titel betreft (artikel 438 lid 1 Rv). Let op, wordt het executiegeschil in een bodemprocedure aanhangig gemaakt, dan is de kantonrechter absoluut bevoegd als aan de voorwaarden van artikel 93 Rv is voldaan. Begin je een executiegeschil als kort geding, dan kan de eiser kiezen voor de rechtbank of voor de kantonrechter.[2]
Net als bij een ‘gewoon’ kort geding, geldt ook bij het executie kort geding bij de rechtbank dat de gedaagde bij advocaat of in persoon kan verschijnen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is. Treedt de kantonrechter op als voorzieningenrechter in het executiegeschil, dan kunnen zowel eiser als gedaagde bij advocaat, in persoon of bij gemachtigde die geen advocaat is procederen.
Voorbeelden van een derde die zich tegen de executie verzet, zijn de deurwaarder die meent dat de executie niet kan worden voortgezet[3] en iemand die pretendeert eigenaar te zijn van een roerende zaak, waarvoor een executieveiling is gelast. Artikel 438 lid 6 Rv bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. Ondanks dat het expliciet in de wet staat, gebeurt het toch nog dat de derde wel de executant dagvaardt, maar niet de geëxecuteerde. Is de geëxecuteerde of de executant niet gedagvaard, dan dient de derde niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen.[4] Het is niet mogelijk om executant en geëxecuteerde in twee aparte gedingen te dagvaarden en om vervolgens om voeging te verzoeken, om het gebrek op die wijze te herstellen.[5]
Een voor de hand liggende voorwaarde voor een executiegeschil ex. artikel 438 Rv is dat sprake moet zijn van een dreigende of lopende executie. Dit geldt voor zowel executoriaal als conservatoir beslag. Is de executie afgerond, dan is geen sprake meer van een executiegeschil.[6] Dit betekent dat artikel 438 Rv niet als ingang kan dienen. Er zal een reguliere procedure aanhangig moeten worden gemaakt met de daarvoor geldende regels van absolute en relatieve competentie, die kunnen afwijken van de competentieregels voor executiegeschillen. De grondslag van de vordering zal zijn dat de executie onrechtmatig is geweest jegens de eiser.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, Executiegeschil, meerdere wegen naar Rome, Adv.bl. 2021
[1] Opkomen tegen een conservatoir beslag is geregeld in artikel 705 Rv.
[2] Dit volgt uit artikel 438 lid 2 Rv: “is ook de kantonrechter bevoegd”.
[3] Het deurwaardersrenvooi in geregeld in artikel 438 lid 5 Rv.
[4] Hof Arnhem 12 november 1923, ECLI:NL:GHARN:1926:25, Rb Almelo 7 december 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY6440, Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BP3792 en Rb Limburg 3 september 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:6567.
[5] Rb Amsterdam 6 maart 1916, ECLI:NL:RBAMS:1916:97 en HR 21 mei 1999, NJ 2000, 291.
[6] Rb Amsterdam 6 maart 1916, ECLI:NL:RBAMS:1916:97, Hof Amsterdam 20 juni 1922, NJ 1923, NJ 1923, 878, Rb Breda 18 januari 1933, NJ 1934, 514 en Rb Noord-Nederland 5 februari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:350.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
door Jeroen Veldhuis | 19 jul 2019 | Deurwaarder, Executierecht
Een deurwaarder heeft, net als een notaris, een ministerieplicht. Hierna licht ik toe wat de ministerieplicht inhoudt en wat de uitzonderingen zijn.
Ministerieplicht: wat is het?
Een deurwaarder mag in heel Nederland ambtshandelingen verrichten.[1] In sommige gevallen is de deurwaarder verplicht om ambtshandelingen te verrichten. Dit heet de ministerieplicht.
De ministerieplicht betekent dat een deurwaarder verplicht is om, als de opdrachtgever dit verzoekt, de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is. Deze verplichting geldt niet voor heel Nederland. De ministerieplicht geldt alleen voor ambtshandeling die moeten worden verricht in het arrondissement waar de deurwaarder is gevestigd. De arrondissementen zijn gelijk aan de arrondissementen voor rechtbanken.
| |
---|
Arrondissement | Provincie |
Amsterdam | Noord-Holland (deels) |
Den Haag | Zuid-Holland (deels) |
Gelderland | Gelderland |
Limburg | Limburg |
Midden-Nederland | Utrecht, Flevoland en Noord-Holland (deels) |
Noord-Holland | Noord-Holland (deels) |
Noord-Nederland | Friesland, Groningen en Drenthe |
Oost-Brabant | Noord-Brabant (deels) |
Overijssel | Overijssel |
Rotterdam | Zuid-Holland (deels) |
Zeeland-West-Brabant | Zeeland en Noord-Brabant (deels) |
WordPress Tables Plugin
Bijvoorbeeld: een deurwaarder uit Groningen heeft niet de plicht om een dagvaarding te betekenen in Maastricht.[2] Deze deurwaarder heeft de keuze om de opdracht al dan niet te weigeren.
De arrondissementen zijn niet gelijk aan provincies (zie de tabel hierboven). Soms omvat het arrondissement meer dan één provincie. In dat geval geldt de ministerieplicht als de ambtshandeling moet worden verricht in het deel van het arrondissement dat is gelegen in de provincie waar de deurwaarder is gevestigd.[3]
Een voorbeeld ter verduidelijking. Het arrondissement Midden-Nederland omvat de provincies Utrecht en Flevoland en een klein deel van de provincie Noord-Holland. De ministerieplicht van een in Naarden gevestigde deurwaarder ziet alleen op dat gedeelte van het arrondissement dat in de provincie Noord-Holland valt. Krijgt deze deurwaarder een verzoek om een dagvaarding in Almere te betekenen, dan geldt de ministerieplicht dus niet.
Ministerieplicht: uitzonderingen
Zoals heel veel wettelijke regels, kent ook de ministerieplicht enkele uitzonderingen. Er zijn drie categorieën met uitzonderingen op de ministerieplicht:
- persoonlijke omstandigheden;
- voorschot niet betaald; en
- onrechtmatig handelen.
Ad. 1 – persoonlijke omstandigheden
In de eerste plaats mag een deurwaarder zijn ministerie weigeren als sprake is van persoonlijke omstandigheden, waardoor dit redelijkerwijs niet van de deurwaarder kan worden verwacht.[4] Denk bijvoorbeeld aan verhuizing, huwelijk van de deurwaarder en de bevalling van (de echtgenote van) de deurwaarder. Het gaat hierbij steeds om persoonlijke omstandigheden die niet samenhangen met de beroepsuitoefening.[5]
Ad. 2 – voorschot niet betaald
Een tweede uitzondering is dat de deurwaarder aan zijn opdrachtgever een voorschot vraagt en dit voorschot wordt niet betaald.[6]
Ad. 3 – executie gerechtelijke uitspraak
De derde categorie is dat de ministerieplicht eindigt als de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen.[7] Dit geldt alleen voor ambtshandelingen bij de tenuitvoerlegging (of: de executie) van gerechtelijke uitspraken, zoals het leggen van beslag of het ontruimen van een woning.
De deurwaarder is onafhankelijk[8] en moet een eigen afweging maken of hij een bepaalde opdracht kan uitvoeren. Soms verleent de deurwaarder zijn ministerie niet of twijfelt hij of hij de opdracht moet uitvoeren. Vindt de opdrachtgever dat de deurwaarder de opdracht wel moet uitvoeren, dan kan de deurwaarder de kwestie voorleggen aan de voorzieningenrechter.[9] Dit heet het deurwaardersrenvooi of deurwaarderskortgeding. De deurwaarder heeft de bevoegdheid om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Het is dus geen verplichting.
Weigert de deurwaarder zijn ministerie tegen de zin van opdrachtgever, maar start de deurwaarder geen deurwaardersrenvooi, dan kan de opdrachtgever een executiegeschil starten.[10]
=====
[1] Artikel 3 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (‘Gdw’).
[2] Hof Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:305, r.o. 2.6.
[3] Artikel 11 Gdw.
[4] Artikel 11 onder a Gdw.
[5] Kamerstukken II 1991/92, 22 775, nr. 3, p. 18.
[6] Artikel 11 onder b Gdw.
[7] Rechtbank Rotterdam 9 september 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BT2399, r.o. 4.5.
[8] Artikel 12a lid 1 Gdw.
[9] Artikel 438 lid 4 Rv.
[10] Artikel 438 lid 1 Rv.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Recente reacties