Incassokosten dwangbevel aan banden gelegd

Bestuursorganen kunnen sinds 2009 bij de executie van dwangbevelen ook aanspraak maken op redelijke buitengerechtelijke kosten.[1]

 

Oude regeling

Tot voor kort gold de regel dat enkel redelijke buitengerechtelijke kosten in rekening konden worden gebracht met een maximum van 15% van de hoofdsom.[2] Voor hoge(re) bedragen slechts de redelijke kosten, omdat 15% in die gevallen onredelijk is.

 

Praktijk onredelijk

In de praktijk bleek dat bestuursorganen vaak standaard 15% in rekening brachten, dus ook bij (hele) hoge vorderingen. Dat was de aanleiding om de regeling aan te passen.[3]

 

Nieuwe regeling

In de nieuwe regeling worden de incassokosten berekend volgens een staffel die gelijk is aan de staffel van het op 1 juli 2012 in werking getreden Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (‘Besluit Incassokosten’), behorend bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (‘Wet incassokosten’). Dit betekent dat de maximaal in rekening te brengen incassokosten volgens een staffel worden berekend en dat de maximale incassokosten € 6.775 bedragen.[4]

 

WordPress Tables Plugin

 

Verschil met de Wet incassokosten is dat bij het Besluit buitengerechtelijke kosten geen minimum bedrag van € 40 geldt.

Daadwerkelijke kosten

Doel van de Wet incassokosten is onder andere om discussie over de hoogte van incassokosten te voorkomen. Daarom is in het Besluit incassokosten uitgegaan van een vaste vergoeding voor incassokosten waarbij geabstraheerd is van de daadwerkelijk door de schuldeiser gemaakte kosten voor verrichte incassohandelingen.[5] Voor dwangbevelen geldt dit niet, hierbij blijft de regel dat alleen incassokosten gevorderd kunnen worden als deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en als deze kosten de redelijkheidstoets kunnen doorstaan.[6]

Het verplichte gebruik van de staffel heeft dus enkel tot doel te voorkomen dat bij omvangrijke geldschulden standaard 15% buitengerechtelijke kosten wordt berekend, waardoor dat bedrag niet in verhouding staat tot de kosten die in het kader van de betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel daadwerkelijk zijn gemaakt.[7]

 

=====

 

[1] Artikel 4:120 lid 2 Awb juncto artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (oud), Staatsblad 2009, nr. 268.

[2] Artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (Staatsblad 2009, nr. 268).

[3] Besluit van 25 oktober 2017, houdende wijziging van het Besluit buitengerechtelijke kosten in verband met de nadere normering van de regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Staatsblad 2017, 419.

[4] Artikel 1 lid 1 Besluit buitengerechtelijke kosten.

[5] Staatsblad 2012, 141, p. 3.

[6] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

[7] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

 

Wanneer komt een overeenkomst tot stand?

In het dagelijkse leven sluit je om de haverklap overeenkomsten. Soms weloverwogen, maar vaak ook zonder dat je daar stil bij staat. Omdat uit een overeenkomst verplichtingen voortvloeien, is het goed om te kijken wanneer sprake is van een overeenkomst.

Aanbod en aanvaarding

De wet zegt dat een overeenkomst tot stand komt door het aanvaarden van een aanbod.[1] De overeenkomst komt tot stand op het moment dat aanbieder de aanvaarding ontvangt.[2]

Voorbeeld:

Je hebt een offerte opgevraagd voor een nieuwe keuken en je tekent de offerte voor akkoord. Op dat moment ben je nog nergens aan gebonden. Dat ben je pas als je de offerte terugstuurt naar de keukenboer en hij deze ontvangt.

Mondeling of schriftelijk?

Het aanbod en de aanvaarding kunnen in principe zowel mondeling als schriftelijk geschieden. Maar in sommige gevallen stelt de wet als voorwaarde dat het schriftelijk moet gebeuren. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval je als particulier een huis koopt.[3]

Een mondelinge afspraak tot de verkoop van je huis heeft geen rechtsgevolg. Dit betekent dat, als mondeling overeenstemming is bereikt over de verkoop van een woonhuis aan een particuliere koper en de verkoper weigert zijn medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van een koopakte, de verkoper, mits hij een particulier is, zich erop mag beroepen dat aan deze mondelinge overeenstemming geen rechtsgevolg toekomt. De koper kan niet bij de rechter afdwingen dat de verkoper zijn medewerking verleent aan de mondeling overeengekomen verkoop van de woning.[4] Zolang er niets op papier staat, kan de (particuliere) verkoper zijn woning dus aan een ander verkopen.

Ook kan in het aanbod (bijvoorbeeld de offerte) een voorwaarde worden verbonden aan de wijze waarop de aanvaarding moet plaatsvinden. Wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, dan komt geen overeenkomst tot stand als de verkoper dat niet wil.

Bindend

Op het moment dat de overeenkomst tot stand komt, zijn partijen hier aan gebonden. Dit geldt dus zowel voor een mondelinge als een schriftelijke overeenkomst. Het nadeel van een mondelinge overeenkomst is, dat je het bestaan van de overeenkomst moeilijk(er) kan aantonen als de ander de afspraak ontkent.

In aanvulling op het voorbeeld van de verkoop van de woning is het goed je te realiseren dat een ‘voorlopig koopcontract’ ook een volwaardige overeenkomst is waaraan je gebonden bent. Laat je dus niet misleiden door het woordje ‘voorlopig’. Deze term ziet op de ontbindende voorwaarden die partijen kunnen opnemen in de koopovereenkomst, zoals het financieringsvoorbehoud.

—–

[1] Artikel 6:217 BW.

[2] Artikel 3:37 lid 3 BW.

[3] Artikel 7:2 lid 1 BW.

[4] HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:BU7412.

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.

In mijn blog van 13 maart 2014 schreef ik over de verwarring die het rapport BGK Integraal van 7 oktober 2013 met zich meebracht. In afwijking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013 vond ‘de Rechtspraak’ dat er na het versturen van de veertiendagenbrief minimaal nog één incassohandeling moet worden verricht. Dit was voor een Arnhemse kantonrechter aanleiding om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

Afgelopen vrijdag beantwoordde de Hoge Raad deze vraag ontkennend:

beantwoordt de prejudiciële vraag aldus dat art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten

Hiermee is er eindelijk duidelijkheid voor consumentenincasso’s: betaal je niet binnen de 14 dagen die je gegund worden dan ben je incassokosten verschuldigd.

De hoogte van de incassokosten is gekoppeld aan de hoogte van de onbetaald gelaten hoofdsom. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de volgende rekenwijze opgenomen (zie tabel 1).

15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 minimum € 40 maximum € 375
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 maximum € 250
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 maximum € 250
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 maximum € 1.900
0,5% over het meerdere van de hoofdsom maximale incassokosten € 6.775

Tabel 1

De minimumvergoeding bedraagt € 40. Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67 er € 40 aan incassokosten in rekening mag worden gebracht.

Voor een vordering met een hoofdsom van € 25.000 kan derhalve maximaal € 1.025 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. En voor een vordering met een hoofdsom van € 14.000 kan er maximaal € 915 aan incassokosten worden gerekend.

Het maximum aan incassokosten wordt bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6.775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6.775.

Wat veel mensen niet weten, is dat na afloop van een jaar (periode van 12 maanden) waarover de rente is berekend, je de rente van dat jaar bij de hoofdsom mag optellen. Dat betekent dat als de incasso langer dan één jaar duurt, je een hoger bedrag aan incassokosten in rekening mag brengen (tenzij je natuurlijk niet boven de € 266,67 uitkomt of aan het maximum zit).

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende?

Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn  van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.

In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.

(meer…)

Financiering bij consumentenkoop: korte verjaringstermijn!

Het gebeurt geregeld dat een consument een auto koopt en de koopprijs financiert door middel van een geldlening. Zo ook in de casus waarover het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012 gaat (LJN: BW4992).

De vraag die speelt, is of de vordering tot betaling van de financieringstermijnen twee jaar is of vijf jaar. Dit verschil is voor de praktijk zeer relevant.

In de zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld, heeft een consument een auto gekocht voor zo’n € 8.200.  De consument heeft de auto deels gefinancierd middels een driepartijenovereenkomst van 11 september 1998, waarbij (i) de autodealer, (ii) de consument-koper en (iii) Defam Financieringen partij zijn. De auto is geleverd onder eigendomsvoorbehoud en koper dient 60 maandelijkse termijnen aan Defam te betalen. De koper stopt op enig moment met het betalen van de maandelijkse termijnen.

In een dergelijk geval kan er een dermate samenhang bestaan dat de bepalingen van consumentenkoop ook gelden voor de financiering. Meer concreet zou dat betekenen dat de verjaringstermijn van de onbetaald gelaten financieringstermijnen niet vijf jaar (artikel 3:307 BW), maar slechts twee jaar (artikel 7:28 BW) bedraagt. De Hoge Raad verwoordt het als volgt:

“Tussen een overeenkomst van consumentenkoop en een overeenkomst tot financiering van de daarbij overeengekomen koopprijs door een derde kan een dusdanige verbondenheid bestaan, dat de bescherming die art. 7:28 aan de consument-koper beoogt te bieden zich mede uitstrekt tot de vordering tot aflossing van het krediet (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, JLN ZC2555, NJ 1999/97, HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000/307, HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2012/496 en HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012/60). Of van een zodanige verbondenheid sprake is, dient te worden vastgesteld door uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden. In omstandigheden als door het hof vastgesteld – in het bijzonder dat ook de verkoper partij was bij de financieringsovereenkomst – ligt een dergelijke verbondenheid voor de hand.”

Wat betekent dit voor de praktijk?

Als de verjaringstermijn twee jaar bedraagt – en deze wordt niet gestuit -, dan kan de financieringsmaatschappij na verloop van twee jaar betaling van haar vordering niet in rechte afdwingen. Zij staat dus met lege handen als de koper weigert om te betalen.

Het belang van – in dit geval – Defam lijkt me evident. En mocht je wellicht aan de andere kant staan, dat kan je er natuurlijk ook je voordeel mee doen.

Meer informatie over het verjaren van rechtsvorderingen vind je hier.

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Incassokosten: nieuwe regeling per 1 juli 2012

Op 5 april 2012 is de Wet inzake de normering van buitengerechtelijke incassokosten[1] gepubliceerd in het Staatsblad[2] en op diezelfde dag is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in het Staatsblad gepubliceerd.[3] Beide regelingen treden op 1 juli 2012 in werking.

(meer…)

Stilzwijgende verlenging van abonnementen en contracten aan banden gelegd

Op 1 december 2011 is er een nieuwe regeling van kracht geworden met betrekking tot de opzegging van abonnementen en verzekeringen door consumenten, de zogeheten Wet van Dam. Deze wet heeft tot doel de positie van consumenten te versterken en een einde te maken aan ongewenste langdurige stilzwijgende verlengingen van abonnementen en contracten, terwijl consumenten geen behoefte meer hebben aan deze producten en diensten.

(meer…)

Consument en garantie: waar heb je recht op?

Als je een wasmachine of een Ipod koopt, dan mag je er van uitgaan dat het product geen gebreken vertoont gedurende een bepaalde periode. In de wet zijn de rechten van consumenten geregeld en daarvan mag niet worden afgeweken ten nadele van de consument.

(meer…)

%d bloggers liken dit: