Proceskosten: zekerheid

Proceskosten: zekerheid

Procedeer je tegen een buitenlandse partij, dan kan het wel eens lastig worden om de proceskosten te incasseren. In sommige gevallen kan je van de wederpartij zekerheid voor de proceskosten vorderen. In dit blog leg ik uit in welke gevallen dat wel en niet kan.

Zekerheid voor proceskosten

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat in artikel 224 Rv een regeling die zekerheid voor proceskosten mogelijk maakt. In lid 1 van staat enigszins cryptisch wie hiervan gebruik kunnen maken:

“Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.”

In begrijpelijk Nederlands staat er: de gedaagde partij kan zekerheid te krijgen voor het geval de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.

Deze regeling geldt dus niet voor de eisende partij die zekerheid voor de proceskosten wil van een in het buitenland woonachtige/gevestigde gedaagde.

Doel

Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.

Vordering

De rechter mag niet uit zichzelf beslissen dat de eisende partij zekerheid moet stellen. De gedaagde partij moet dit dus vorderen. Dit kan bij dagvaarding (nieuwe procedure) of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Dit laatste is het meest praktisch.

Geen link met Nederland

Voorwaarde voor toewijzing van de vordering tot het stellen van zekerheid is dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van de buitenlandse eiser buiten Nederland moet liggen.[1]

De vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten slaagt dus niet als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland. De vordering wordt ook afgewezen als de buitenlandse eiser weliswaar geen Nederlandse vestiging heeft, maar wel haar statutaire zetel in Nederland heeft.[2]

Het komt voor dat een eiser regelmatig van adres verandert en dat het Nederlandse adres waar hij ingeschreven staat bovendien niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats is. Het is voorstelbaar dat dit problemen geeft bij het incasseren van de proceskosten. Toch is dit geen reden deze eiser te verplichten tot het stellen van zekerheid:

“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.” [3]

Geen link, maar toch geen zekerheid

Ofschoon er geen link is met Nederland hoeft de buitenlandse eiser toch geen zekerheid te stellen voor proceskosten als[4]:

  • aannemelijk is dat verhaal van de proceskosten in Nederland mogelijk is;
  • het vonnis (met de proceskostenveroordeling), ten uitvoer kan worden gelegd in het land waar de buitenlandse eiser woont of gevestigd is;
  • een verdrag of EG-verordening bepaalt dat geen zekerheid hoeft te worden gegeven;
  • het stellen van zekerheid ertoe leidt dat de buitenlandse eiser zich niet kan wenden tot de rechter (geldgebrek).

Vonnis

Wijst de rechter de vordering toe, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag, waarvoor de eiser zekerheid moet stellen, vast. Verder zal de rechter – als dat is gevorderd – bepalen binnen welke termijn de buitenlandse eiser moet voldoen aan het vonnis. De zekerheid bestaat meestal uit een bankgarantie.

Toch niet betalen?

Weigert de buitenlandse eiser om zekerheid te stellen, dan kan je het vonnis laten betekenen en de eiser een termijn geven om aan het vonnis te voldoen. Blijft de buitenlandse eiser weigeren, dan de rechter hem niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de procedure die de buitenlandse eiser begon, eindigt zonder inhoudelijke behandeling.[5]

Hoger beroep en cassatie

Ook in hoger beroep en cassatie kan men zekerheidstelling voor proceskosten vorderen. Dit kan alleen van de oorspronkelijk eiser (de buitenlandse eiser uit de eerste procedure). Van de oorspronkelijk gedaagde of verweerder kan je dus dit niet vorderen.[6]

Meer over proceskosten

Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:

=====

[1] Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.

[2] Hoge Raad 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3239.

[3] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BY8193.

[4] Artikel 224 lid 2 Rv.

[5] Rechtbank Noord-Holland 9 januari 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:115.

[6] Artikel 353 lid 2 Rv (hoger beroep) en artikel 414 Rv (cassatie).

Proceskosten: zekerheid

Proceskosten: kan je zekerheid vorderen?

Het handelsverkeer is de laatste jaren veel internationaler geworden. Hierdoor moet de Nederlandse rechter steeds vaker oordelen over grensoverschrijdende geschillen.

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat een regeling die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen voor de proceskosten als de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.[1] Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde, die zich met succes verweert tegen de vordering, hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.

Deze regeling geldt dus niet voor eisers die zekerheid willen voor de proceskosten van  buitenlandse gedaagden.

Iedereen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter, kan verplicht worden om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit doet de rechter niet uit zichzelf. De gedaagde partij moet dit vorderen. Dit kan bij dagvaarding of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Het laatste is het meest praktisch. Oplettendheid is geboden, want de vordering moet uiterlijk tegelijk met het verweer (de conclusie van antwoord of de memorie van antwoord) worden ingesteld.[2]

Deze mogelijkheid geldt niet alleen voor partijen die een procedure beginnen als eiser, maar geldt ook voor partijen die als eiser in een procedure tussenkomen of zich als eiser voegen.

Het bereik van deze bepaling is nogal beperkt, omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland moet hebben.[3] Dit betekent onder andere dat de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen heeft als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland.

Recent bevestigde de het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beperkte werkingssfeer van deze regeling.[4] In die zaak stelt de gedaagde partij in hoger beroep dat de eisende partij in hoger beroep geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De in de memorie van grieven vermelde woonplaats van eiser in hoger beroep zou niet juist zijn. Verder verandert de eiser regelmatig van adres en het adres waar hij staat ingeschreven, is niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats. Hierdoor wordt het verhaal van de proceskosten bemoeilijkt. Volgens gedaagde is het zeer aannemelijk dat eiser, als hij de procedure verliest, ervoor zal zorgen dat hij op dat moment geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het gerechtshof gaat hierin niet mee en oordeelt:

“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.”

Als de vordering tot zekerheidstelling door de eiser slaagt, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag vast waarvoor de eiser zekerheid moet stellen. De zekerheidstelling bestaat meestal uit een bankgarantie. Wordt de vordering afgewezen, dan wordt de verliezer in de proceskosten veroordeeld.

Tot slot is van belang dat het vonnis over de zekerheidsstelling een tussenvonnis is. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tussentijds hoger beroep in te stellen.[5] Dit kan slechts nadat het eindvonnis is gewezen.[6]

Voetnoten:

[1] Artikel 224 Rv. Deze bepaling geldt ook voor hoger beroep, zie artikel 353 Rv.

[2] Artikel 224 lid 3 Rv.

[3] Vgl. Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393.

[4] Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, LJN: BY8193.

[5] Tenzij de rechter bepaalt dat tussentijds beroep wel mogelijk is (artikel 337 lid 2 Rv).

[6] Hof Amsterdam 6 juli 2010, NJF 2010/297, LJN: BN0799.

%d bloggers liken dit: