Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel

Inverbindingstelling: betalingsregeling met het mes op de keel

Sinds 2017 is het aanpakken van problematische schulden en het zonder kosten innen van vorderingen onderdeel van het regeerakkoord. In dit kader wil het kabinet dat schuldeisers eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling moeten onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.[1]

Erg veel prioriteit bleek dit niet te hebben, want pas vier jaar later meldt demissionair minister Dekker dat hij met de Raad voor Rechtspraak in gesprek is om verplicht in de dagvaarding op te nemen of partijen overleg hebben gehad over een minnelijke oplossing, dit noemt men met een ambtelijke term “inverbindingstelling”.[2]

Is er geen overleg geweest over een minnelijke regeling, dan moet de rechter daarmee rekening mee houden bij de vaststelling van de proceskostenveroordeling. Hiervoor moet de rechter de hardheidsclausule van artikel 237 lid 5 Rv gebruiken, zodat de rechter de schuldeiser kan straffen door de schuldenaar-consument[3] te veroordelen in een lager griffierecht dan de schuldeiser heeft betaald. Een snelle zoekopdracht op rechtspraak.nl leert dat, sinds de inwerkingtreding op 1 april 2013, weinig gebruikt wordt gemaakt van dit artikel. Dit moet nu gaan veranderen.

Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures.”

Het gaat erom dat de afweging tussen de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij en de financiële positie van de in het ongelijk gestelde partij tot de conclusie leidt dat laatstgenoemde niet veroordeeld kan worden tot betaling van hogere griffierechten van haar wederpartij dan die zij zelf betaald heeft of zou hebben. Het starten van een gerechtelijke procedure valt onder de term proceshouding. De Parlementaire geschiedenis geeft als voorbeelden het rauwelijks dagvaarden zonder geprobeerd te hebben om in den minne uit het geschil te komen en het toch dagvaarden, ondanks dat er een betalingsregeling loopt. De achterliggende gedachte is dat de machtspositie van de kapitaalkrachtiger partij wordt gematigd en daarmee dat misbruik van die positie zoveel mogelijk wordt voorkomen.[4] Het niet praten over een betalingsregeling voorafgaand aan een procedure moet ook zo’n situatie worden. Erg overtuigend is dit niet, omdat dan geen sprake is van machtsmisbruik door de schuldeiser als het minnelijke traject verder wel is doorlopen. Wat lijkt te worden vergeten, is dat schuldeisers ook niet zitten te wachten op gerechtelijke procedures. Het kost ze altijd geld (en negatieve energie). De proceskostenveroordeling is immers niet kostendekkend in incassozaken. Anders gezegd, procederen kost geld.

De Raad voor de Rechtspraak is niet enthousiast over dit plan, omdat dit tot praktische problemen en extra werk zal leiden voor schuldeisers, incassogemachtigden en rechters. En met de huidige doorlooptijden zit men niet op extra werk (lees: langere doorlooptijden) te wachten. Onduidelijk is of rechters, ook in verstekzaken, ambtshalve moeten nagaan of gesproken is over een betalingsregeling. Als dat het geval is, zal dat de doorlooptijden al helemaal niet ten goede komen.

De komende periode zal de demissionair minister bezien of deze problemen kunnen worden ondervangen en of dit een meerwaarde heeft en of het betalingsregelingen stimuleert. Ik verwacht het niet. Om aan de verplichting te voldoen, zullen schuldeisers een extra zinnetje opnemen in hun standaard sommatiebrief in de trant van “Als u dit bedrag niet in één keer kunt betalen, kunt u contact opnemen voor een betalingsregeling.” Het gros van de schuldenaren zal hier overheen lezen of zal, als ze het lezen, dit niet doen. Lijdelijkheid bij schuldenaren is immers één van de oorzaken van het ontstaan van problematische schulden en de reden waarom 70-80% van de schuldenaren verstek laten gaan.[5] Neemt de schuldenaar wel contact op, dan zal hij moeten aantonen welk bedrag hij maandelijks kan betalen. Dit door het geven van inzage in inkomsten en uitgaven onderbouwd met bewijsstukken. Vaak wordt op een dergelijk verzoek om informatie niet gereageerd of wordt volstaan met een opsomming van kosten zonder dat deze onderbouwd worden. De schuldeiser kan dan afvinken dat hij z’n best heeft gedaan en zal gaan dagvaarden.

Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt.”

Demissionair minister Sander Dekker heeft geen goed track record opgebouwd als minister van rechtsbescherming. Denk aan het beperken van de toegang tot de rechtspraak, de niet aflatende bezuinigingen op de rechtspraak en het jarenlang financieel de nek omdraaien van de sociale advocatuur. De voorgestelde verplichting maakt dat track record niet beter. De doorlooptijden zullen nog langer worden en de drempel om je rechten af te dwingen, zal hoger worden. Het is meer voor de bühne in plaats van dat het de oorzaak van problematische schulden aanpakt. Een goed doordachte Wet kwaliteit incassodienstverlening lijkt me van groter belang om problematische schulden aan te pakken.[6]

Citeertitel: J.M. Veldhuis, Inverbindingstelling: met het mes op de keelBER 2021, afl. 6, p. 25-26.


[1] Regeerakkoord 2017-2021 Vertrouwen in de toekomst, p. 27.

[2] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021.

[3] De parlementaire geschiedenis rept over “burgers tegemoet te komen bij de proceskostenveroordeling”, Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[4] Kamerstukken II 2012/13, 33108, 3, p. 11.

[5] Beleidsreactie Betalingsregelingen d.d. 18 juni 2021, p. 2.

[6] Wetsvoorstel 35733.

De verplichte betalingsregeling in aantocht

De verplichte betalingsregeling in aantocht

In de strijd tegen problematische schulden is demissionair minister Dekker van rechtsbescherming voornemens om rechters de bevoegdheid te geven om een betalingsregeling aan partijen op te leggen.[1]

 

Aanleiding

De reden om de rechter deze bevoegdheid te geven, is dat uit onderzoek blijkt:

“dat er een aanzienlijke groep schuldeisers is die verzoeken van schuldenaren om een betalingsregeling te treffen, afwijzen. Ook als de schuldenaar aantoont dat het niet betalen voortkomt uit betalingsonmacht.” [2]

Verder blijken schuldenaren te afwachtend te zijn en nemen ze geen contact op met de schuldeiser.[3] Het gevolg hiervan is gerechtelijke procedures, waarvan 70-80% verstekzaken zijn, wat weer leidt tot veel extra kosten voor de schuldenaar (griffierecht, salaris gemachtigde, kosten deurwaarder en nakosten). Hierdoor stijgt de schuldenlast van de schuldenaar.

 

Afwijking

Deze bevoegdheid betekent een wijziging van de wettelijke regeling van artikel 6:29 Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat een schuldenaar de vordering in gedeelten mag voldoen als de schuldeiser daarmee instemt. De rechter kan op dit moment dus alleen betalingsregeling opleggen, als de schuldeiser daarmee instemt. Een voorbeeld hiervan is de alternatieve procedure Huurzittingen bij de Amsterdamse kantonrechter (dit is de voortzetting van de pilot huurzaken).

 

Wetsvoorstel

De Raad voor de Rechtspraak is een voorstander van de nieuwe bevoegdheid en verwacht geen problemen, omdat de rechter voldoende mogelijkheden heeft om de benodigde informatie op te vragen bij partijen. De rechter kan namelijk op grond van artikel 22 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering partijen verplichten om bepaalde informatie te verstrekken. Dit geldt ook voor financiële gegevens. Dit is voor de minister aanleiding om een wetsvoorstel op te laten stellen.

Omdat de rechter feitelijk gaat meeprocederen, ben ik zeer benieuwd hoe dit gemotiveerd gaat worden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Bij de pilot Huurzaken zette ik in 2018 vraagtekens, maar omdat dat niet gebaseerd was op een wetsvoorstel is daarover nooit duidelijkheid gekomen.

 

Voorwaarden verplichte betalingsregeling

Hoe de precieze regeling eruit komt te zien en onder welke voorwaarden de rechter partijen een minnelijke regeling kan opleggen, is nog onduidelijk. Dat wordt bekend als het wetsvoorstel in consultatie gaat. Toch ga ik een aantal punten noemen die aandacht behoeven.

– Verschijnen

Een eerste voorwaarde zal moeten zijn dat de schuldenaar verschijnt in de procedure. Omdat thans 70-80% verstek laat gaan, is het succes voor een groot deel afhankelijk van de, door de minister verwachte, aanzuigende werking als eenmaal bekend wordt dat ter zitting betalingsregelingen afgesproken of opgelegd kunnen worden.[4]

– Doelgroep voor betalingsregeling

Gezien de aanleiding van deze maatregel, lijkt het me dat het moet gaan om consumenten die niet kunnen betalen. Het zou dus niet moeten gelden voor consumenten die niet willen betalen (betalingsonwil) en ook niet voor bedrijven. De minister geeft aan dat betalingsregelingen voor mensen met problematische schulden niet werken, omdat ze de regeling toch niet kunnen nakomen.[5] Er zal daarom goed moeten worden nagedacht wat nou precies de doelgroep is en hoe de rechter kan bepalen of een betalingsregeling zin heeft.

– Welke rechter?

Het rapport waar de minister zich op beroept, heeft als ondertitel “Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers”.[6] Betekent dit dat de rechter de bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen niet krijgt als de overheid schuldeiser is? Dat lijkt me een onnodige beperking, met name met de toeslagenaffaire nog vers in het geheugen. De vraag is of ook de bestuursrechter deze bevoegdheid zou moeten krijgen.

Tot slot ben ik ben benieuwd of alleen de kantonrechter deze bevoegdheid krijgt of dat alle burgerlijke rechters die krijgen en dus ook rechters van de sector civiel (vordering van meer dan € 25.000) en de raadsheren van de gerechtshoven (voor hoger beroep procedures). De indruk wordt gewekt dat alleen de kantonrechter deze bevoegdheid zal krijgen. Het plan is immers om meer schuldenaren naar de zitting te krijgen en enkel bij de kantonrechter kan je in persoon en zonder advocaat verschijnen. Ook het rapport Betalingsregelingen lijkt uit te gaan van procedures bij de kantonrechter.[7]

Wordt ongetwijfeld vervolgd…


[1] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021.

[2] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 2.

[3] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 2.

[4] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 4.

[5] Beleidsreactie betalingsregelingen d.d. 18 juni  2021, p. 3.

[6] Jungman c.s., Betalingsregelingen, juni 2020.

[7] Jungman c.s., Betalingsregelingen, juni 2020, § 7.2.

%d bloggers liken dit: