Dag Rechtbank. Jullie hebben een 36-urige werkweek (+ pakket vakantiedagen). Dus de rechter is zelf al minimaal 1 dagdeel per week verhinderd en over 5 maanden is dat dan 21,66 dagdelen. + advocaten hebben niet alleen met eigen agenda maar ook die van cliënt(en) te maken.
Gelukkig denkt de Nederlandse Orde van Advocaten mee:
De oplossing is natuurlijk om met z'n allen, rechters en advocaten samen, op vakantie te gaan. Wij kennen een goede buschauffeur, mochten jullie die nodig hebben….
Om tegemoet te komen aan de vraag om snellere rechtspraak heeft de rechtbank dit maximum aan verhinderdata ingesteld. Vanzelfsprekend wordt hiermee tijdens vakantieperiodes (in overleg) soepeler omgesprongen.
— Rechtbank Amsterdam (@rbankamsterdam) June 6, 2018
Je kan je überhaupt afvragen of de snelheid er lekker inzit als je verhinderdata voor vijf maanden moet opgeven. Maar dat neemt niet weg dat uit de reactie van de rechtbank Amsterdam volgt dat de procespartijen voor de snellere rechtspraak moeten zorgen. De grootste vertraging zit veelal in de lange termijn waarop uitspraak wordt gedaan. Het is helaas niet ongebruikelijk dat de eerste datum waarop uitspraak zal worden gedaan, wordt gepland op zes maanden. Om de uitspraak vervolgens wederom één of meerdere keren met vier of zes weken aan te houden. Het argument van de rechtbank Amsterdam snijdt dus geen hout.
Dit alles bleef niet onopgemerkt bij de redactie van het Advocatenblad. Vandaag verscheen hierover onderstaand nieuwsbericht op de website van het Advocatenblad.
De rechtbank Amsterdam heeft ook gereageerd richting het Advocatenblad, zoals je in het artikel kan lezen. De opmerking dat het beperkte aantal verhinderdagdelen enkel geldt voor Wwz-zaken (Wet werk en zekerheid), lijkt me niet juist. De procedure waar ik over twitterde is een incassozaak en heeft niets van doen met de Wet werk en zekerheid.
Ook is mij bekend dat de rechtbank Overijssel een standaard tekst gebruikt in alle civiele zaken, dus zowel kantonzaken als zaken bij de sector civiel, waarin iedere partij voor de komende drie maanden maximaal 20 verhinderdata (of 40 verhinderdagdelen) mag opgeven.
Pas beleid aan
Er zijn advocaten en gemachtigden die onnodige verhinderdata opgeven, maar naar mijn overtuiging zijn die in de minderheid. Door dit nieuwe beleid scheer de Rechtspraak iedereen over één kam en wordt iedere advocaat en gemachtigde aangemerkt als zijnde onbetrouwbaar. Het beleid zou mijns inziens moeten zijn dat partijen hun verhinderdata opgeven en dat verhinderdata pas worden gepasseerd als blijkt dat er geen dag en tijdstip kan worden gepland. Maar natuurlijk wel nadat partijen hebben kunnen reageren op het voornemen om verhinderdata te passeren.
Laat je horen!
Moet de Rechtspraak haar beleid aanpassen of is het nieuwe beleid een goede zaak?
Discussieer mee en laat je reactie hieronder achter.
Ladies and gentlemen, we got them: nieuwe gedragsregels!
Op valentijnsdag stelde de commissie Loorbach, na enig uitstel, de nieuwe gedragsregels voor de advocatuur (‘Gedragsregels 2018’) vast.
Je zou verwachten dat de Nederlandse Orde van Advocaten de Gedragsregels 2018 met trots ronddeelt en meteen op haar website zet. Maar nee, tot op heden staan enkel nog de oude regels online:
Volgens een nieuwsbericht van het Advocatenblad worden de Gedragsregels 2018 pas komende maandag 19 februari a.s. gepubliceerd. Wel gelden ze vanaf 14 februari. Later deze maand verschijnen de gedragsregels ook in het Advocatenblad.
Opvallend is dat, voor wat betreft de toelichting op de gedragsregels, wordt gekozen voor een ‘levende toelichting’ (wie heeft die term bedacht?). Dit betekent dat de toelichting – dus niet de gedragsregels – tussentijds kan worden aangepast naar de gewijzigde opvattingen of naar aanleiding van tuchtrechtelijke uitspraken die verduidelijken wat de strekking is van een bepaalde gedragsregel.
Het is dus nog even afwachten hoe de precieze gedragsregels luiden. Wordt vervolgd.
Voor het Advocatenblad dat vandaag verschijnt, schreef ik een ‘opfrisser’ met als onderwerp buitengerechtelijke incassokosten. Een ‘opfrisser’ is een artikel over juridische kwesties die zijn weggezakt.
De afgelopen jaren beantwoordde de Hoge Raad hierover vele prejudiciële vragen en daaraan wijdde ik meerdere blogs. Het leek me goed om de regels omtrent de buitengerechtelijke incassokosten eens op een rijtje te zetten, zodat een ieder zijn of haar kennis kan opfrissen.
Consumenten en kleine bedrijven beschermen tegen onredelijke incassokosten en onduidelijkheid over de verschuldigdheid en de hoogte van incassokosten wegnemen. Dat waren de doelen van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de ‘WIK’) en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het ‘Besluit’), die op 1 juli 2012 in werking traden. Het Besluit werkt uit voor welke vorderingen de WIK geldt en hoe de incassokosten worden berekend. In plaats dat de discussie over incassokosten met de WIK tot een einde kwam, leek het wel of die juist werd aangewakkerd. De afgelopen jaren zijn maar liefst twaalf prejudiciële vragen gesteld over dit onderwerp.
Om beide doelen van de wet te bereiken zijn de incassokosten geabstraheerd van de daadwerkelijk verrichte incassohandelingen. Het is niet meer relevant wie welke incassohandelingen verricht.[1] De WIK geldt enkel voor geldvorderingen uit overeenkomst, omdat de omvang van die vorderingen (de hoofdsom) eenvoudig is vast te stellen. Voor vorderingen uit hoofde van schadevergoeding geldt de WIK niet, tenzij deze zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst of de verbintenis tot betaling van een geldsom is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.[2]
Bij zakelijke incasso’s is de WIK aanvullend recht. Partijen kunnen dus afwijkende afspraken maken. Er hoeft geen aanmaning te worden verzonden voordat de debiteur incassokosten verschuldigd is. De zakelijke debiteur is altijd 40 euro aan incassokosten verschuldigd als de wettelijke of contractuele betalingstermijn is verstreken; hiervan kan niet worden afgeweken.[3]
Bij consumentenincasso’s ligt dit anders. Hier is de WIK dwingend recht en afwijken ten nadele van de consument kan niet; afwijken ten voordele wel. Voordat een consument incassokosten verschuldigd is, moet de schuldeiser twee hordes nemen. Ten eerste moet de consument in verzuim geraken. De tweede horde is dat de in verzuim verkerende consument nog veertien dagen de tijd wordt gegund om alsnog te betalen. Dit moet schriftelijk gebeuren middels de zogeheten veertiendagenbrief. Hierin moeten de gevolgen van niet betaling worden aangegeven, waaronder het bedrag dat aan incassokosten verschuldigd zal zijn (artikel 6:96 lid 5 Burgerlijk Wetboek). Dit is om consumenten te waarschuwen, zodat ze niet verrast worden door de incassokosten.
De veertiendagentermijn start op ‘de dag na aanmaning’. Wanneer dit precies is, was niet duidelijk. De Hoge Raad bepaalde dat deze termijn aanvangt op de dag nadat de schuldenaar de aanmaning ontvangt.[4] In de praktijk blijkt dat consumenten lang niet altijd de volledige termijn van veertien dagen wordt gegund. Nog steeds wordt bijvoorbeeld gesommeerd tot betaling ‘binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief’. Dat is dus niet juist en dan zijn geen incassokosten verschuldigd. Dit gebrek kan worden hersteld door alsnog een correcte veertiendagenbrief te sturen.[5] Leidt een correcte veertiendagenbrief niet tot tijdige en volledige betaling, dan zijn incassokosten verschuldigd zonder dat verdere incassohandelingen nodig zijn.[6]
In juli 2015 bepaalde de Hoge Raad desgevraagd dat incassokosten onder het begrip kosten van artikel 6:44 lid 1 BW vallen.[7] Dit betekent dat een (deel)betaling eerst in mindering strekt op de kosten (waaronder incassokosten), vervolgens op de rente en tenslotte op de hoofdsom en de lopende rente.
Het project KEI betekent niet alleen een nieuw burgerlijk procesrecht, maar ook een nieuwe manier van procederen, namelijk volledig digitaal. In het Advocatenblad dat vandaag uitkomt, staat een bijdrage van mijn hand over de recente ontwikkelingen van het project KEI. Het artikel heeft als titel “Koerswijziging bij KEI”.
Citeertitel: J.M. Veldhuis, “Koerswijziging bij KEI”, Adv.bl. 2016-2, p. 45-47.
Eerder schreef ik al dat de Nederlandse overheid internationaal toonaangevend wil blijven en dat zij daarom het Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) in het leven heeft geroepen (zie hier). Het doel van het Programma KEI is het digitaliseren en vereenvoudigen van de procedures bij de burgerlijke rechter.
Het eerste deel van deze omvangrijke operatie is het aanpassen van de procedure in eerste aanleg bij de burgerlijke rechter. Meer specifiek zal een nieuwe basisprocedure in eerste aanleg worden ingevoerd.
In het Advocatenblad dat vorige week donderdag bij alle advocaten in Nederland op de mat plofte, staat in de rubriek ‘Opfrissen’ een artikel van mijn hand.
Deze rubriek heeft als insteek – de naam zegt het al – het opfrissen van juridische kwesties die zijn weggezakt.
Het artikel heeft als titel ‘Cumulatie in het burgerlijk procesrecht’.
Recente reacties