Procedeer je tegen een buitenlandse partij, dan kan het wel eens lastig worden om de proceskosten te incasseren. In sommige gevallen kan je van de wederpartij zekerheid voor de proceskosten vorderen. In dit blog leg ik uit in welke gevallen dat wel en niet kan.
Zekerheid voor proceskosten
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat in artikel 224 Rv een regeling die zekerheid voor proceskosten mogelijk maakt. In lid 1 van staat enigszins cryptisch wie hiervan gebruik kunnen maken:
“Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.”
In begrijpelijk Nederlands staat er: de gedaagde partij kan zekerheid te krijgen voor het geval de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.
Deze regeling geldt dus niet voor de eisende partij die zekerheid voor de proceskosten wil van een in het buitenland woonachtige/gevestigde gedaagde.
Doel
Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.
Vordering
De rechter mag niet uit zichzelf beslissen dat de eisende partij zekerheid moet stellen. De gedaagde partij moet dit dus vorderen. Dit kan bij dagvaarding (nieuwe procedure) of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Dit laatste is het meest praktisch.
Geen link met Nederland
Voorwaarde voor toewijzing van de vordering tot het stellen van zekerheid is dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van de buitenlandse eiser buiten Nederland moet liggen.[1]
De vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten slaagt dus niet als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland. De vordering wordt ook afgewezen als de buitenlandse eiser weliswaar geen Nederlandse vestiging heeft, maar wel haar statutaire zetel in Nederland heeft.[2]
Het komt voor dat een eiser regelmatig van adres verandert en dat het Nederlandse adres waar hij ingeschreven staat bovendien niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats is. Het is voorstelbaar dat dit problemen geeft bij het incasseren van de proceskosten. Toch is dit geen reden deze eiser te verplichten tot het stellen van zekerheid:
“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.” [3]
Geen link, maar toch geen zekerheid
Ofschoon er geen link is met Nederland hoeft de buitenlandse eiser toch geen zekerheid te stellen voor proceskosten als[4]:
aannemelijk is dat verhaal van de proceskosten in Nederland mogelijk is;
het vonnis (met de proceskostenveroordeling), ten uitvoer kan worden gelegd in het land waar de buitenlandse eiser woont of gevestigd is;
een verdrag of EG-verordening bepaalt dat geen zekerheid hoeft te worden gegeven;
het stellen van zekerheid ertoe leidt dat de buitenlandse eiser zich niet kan wenden tot de rechter (geldgebrek).
Vonnis
Wijst de rechter de vordering toe, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag, waarvoor de eiser zekerheid moet stellen, vast. Verder zal de rechter – als dat is gevorderd – bepalen binnen welke termijn de buitenlandse eiser moet voldoen aan het vonnis. De zekerheid bestaat meestal uit een bankgarantie.
Toch niet betalen?
Weigert de buitenlandse eiser om zekerheid te stellen, dan kan je het vonnis laten betekenen en de eiser een termijn geven om aan het vonnis te voldoen. Blijft de buitenlandse eiser weigeren, dan de rechter hem niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de procedure die de buitenlandse eiser begon, eindigt zonder inhoudelijke behandeling.[5]
Hoger beroep en cassatie
Ook in hoger beroep en cassatie kan men zekerheidstelling voor proceskosten vorderen. Dit kan alleen van de oorspronkelijk eiser (de buitenlandse eiser uit de eerste procedure). Van de oorspronkelijk gedaagde of verweerder kan je dus dit niet vorderen.[6]
Meer over proceskosten
Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:
‘De advocaat wordt op zijn woord geloofd’, is een veelgebruikte uitdrukking. Betekent dit dat een advocaat altijd gelijk heeft? En wie heeft er gelijk als twee ruziënde procespartijen allebei een advocaat hebben?
Strekking
De strekking van de uitdrukking ‘een advocaat wordt op zijn woord geloofd’, is beperkt. Het geldt alleen in procedures bij de (burgerlijke, bestuurs- en straf-) rechter.[1] En dan enkel als het gaat om de vraag of de advocaat een volmacht heeft van zijn cliënt om in die procedure op te treden.
Dit betekent concreet dat een advocaat geen schriftelijke volmacht van zijn cliënt aan de rechter hoeft te geven, terwijl andere gemachtigden dat wel moeten doen. In procedures bij de kantonrechter geldt dat deurwaarders ook op hun woord worden geloofd.[2]
Het zegt dus niets over de juistheid van de stellingen die een advocaat inneemt in de procedure.
Dit betekent niet dat de rechter de advocaat nooit mag vragen om een schriftelijke volmacht te overleggen. De rechter moet dan wel een concrete aanwijzing hebben dat er mogelijk geen volmacht is.
Een voorbeeld: blijkt uit de processtukken dat eisers Janssens B.V. ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ontbonden was, dan kan de B.V. de advocaat geen opdracht tot de procedure hebben gegeven.
Concludeert de rechter dat de advocaat geen volmacht heeft, dan kan dat de advocaat worden veroordeeld in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 245 Rv en heet een ‘eigen beursje’. Lees mijn blog Het eigen beursje voor advocaten nader bezien voor meer informatie over en voorbeelden over dit onderwerp.
Gedragsrecht
Begint een advocaat onbevoegd een procedure namens zijn cliënt, dan handelt die advocaat niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit betekent dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
In een tuchtzaak, die leidde tot de uitspraak van 20 maart 2017, oordeelde de Raad van Discipline dat dit een ernstig verwijt is. Omdat dit de eerste tuchtrechtelijke veroordeling van de advocaat was, kwam hij weg met een waarschuwing (de lichtste straf).
=====
[1] Artikel 80 lid 3 Rv (burgerlijke rechter), artikel 8:24 lid 3 Awb (bestuursrechter) en artikel 279 lid 1 Sv (strafrechter).
[COLUMN] Rechtspraak is enkel voor de rijken. De afgelopen jaren hebben de VVD-bewindslieden op – wat nu heet – het ministerie van Justitie en Veiligheid (‘VenJ’) de toegang tot de rechter onbetaalbaar gemaakt voor de gewone man. Fred Teeven wilde zelfs kostendekkende griffierechten invoeren en de huidige minister van rechtsbescherming lijkt er alles aan te doen om de rechtsbescherming verder uit te hollen door de sociale advocatuur de nek om te draaien.[1]
Sinds de inwerkingtreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (‘Wgbz’) op 1 november 2010 zijn de griffierechten fors gestegen, met name voor zaken in eerste aanleg met een financieel belang tussen € 500 en € 5.000.[2] Hiertegenover staat een daling van 20% van het aantal zaken met een belang tussen de € 500 en € 5.000.
De door de Rechtspraak in het leven geroepen Coördinatiegroep Incassozaken concludeert in haar rapport[3] dat de griffierechten in de categorieën zaken tot € 5.000 onaanvaardbaar hoog zijn.[4] Dit past niet bij de aan de Wgbz gestelde randvoorwaarde dat de toegang tot de rechter voor rechtzoekenden gewaarborgd moet zijn.[5]
Door de te hoge griffierechten en het succes van het goedkopere, maar heftig bekritiseerde, alternatief e-Court[6] liep het aantal zaken en daarmee de opbrengsten voor de Rechtspraak sterk terug. De Coördinatiegroep wil daarom de regels voor onbetwiste incassovorderingen aanpassen om te komen tot een snelle, laagdrempelige en goedkope digitale incassoprocedure.
De huidige kantonprocedure voor veelvoorkomende incassovorderingen, zoals vorderingen van telefoonaanbieders, ziektekostenverzekeraars en nutsbedrijven (de ‘repeatplayers’) voldoet niet: het is te duur (te hoge griffierechten) en niet laagdrempelig. Zo is de dagvaarding onbegrijpelijk voor gedaagden en – dit bedenk ik niet zelf – ‘voor de bij de repeatplayers in dienst zijnde juristen’.[7] Dit laatste zegt iets over de kwaliteit van deze juristen en dit mag geen aanleiding zijn om te concluderen dat de kantonprocedure c.q. dagvaarding niet laagdrempelig is en daarom grondig zou moeten worden herzien.
De Rechtspraak wordt gefinancierd op basis van het aantal gevoerde procedures. Het is algemeen bekend dat financiële situatie van de Rechtspraak extreem beroerd is.[8] Burgers zijn gebaat bij een goede toegang tot de rechter en de Rechtspraak is gebaat bij meer procedures. Daarbij wijst de praktijk uit dat dat een verhoging van de griffierechten leidt tot een daling van het aantal procedures vice versa. Het interessantste deel van het onderzoeksrapport gaat dan ook over de manieren waarop de griffierechten kunnen worden verlaagd.
Minister Sander Dekker schetste eerder dit jaar een aantal scenario’s, maar gaf meteen al aan dat hij geen onmiddellijke aanleiding ziet om de griffierechten te wijzigen. Het, volgens de Coördinatiegroep, meest interessante voorstel van de Minister verhoogt het aantal categorieën van griffierechten van drie naar zeven en verlaagt het griffierecht voor vorderingen tot € 1.500 en verhoogt de griffierechten voor hogere vorderingen. Voor vorderingen met een belang van € 1.500 tot € 2.500 wordt het griffierecht dus verhoogd. De KBvG geeft aan dat veel vorderingen in deze categorie sociale huurzaken met huurachterstanden zijn en die huurders zullen deze verhoogde griffierechten via de proceskostenveroordeling voor hun kiezen krijgen.[9] Dit verslechtert de toegang tot de rechter en dus voldoet dit plan niet.
Interessanter is de suggestie van de KBvG voor een nieuwe aanpak van de griffierechten. Bij de vaststelling van het griffierecht moet niet worden gekeken naar de hoedanigheid (natuurlijk persoon of niet-natuurlijk persoon) van de eisende partij, maar naar de hoedanigheid van de gedaagde partij.[10] Daarnaast geldt in verstekzaken het laagste griffierecht (momenteel € 79) ongeachte de hoogte van de vordering. Het is nog niet bekend of dit financieel haalbaar is voor de Minister, aldus het rapport.[11] Dit laatste raakt de kern van het probleem. De VVD-bewindslieden bij VenJ keken en kijken alleen maar naar de financiële kant van de Rechtspraak en zijn het belang van een goed functionerende rechtsstaat uit het oog verloren. Zo ook onze Minister van rechtsbescherming. Dit is een fundamenteel probleem en het is mede aan de politiek om te zorgen dat deze oogkleppen worden afgelegd.
Tweede Kamerleden Chris van Dam (CDA) en Maarten Groothuizen (D66) braken onlangs in een opiniestuk een lans voor eerlijker griffierechten voor kleinere ondernemers, maar zolang deze regeringspartijen menen dat minister Dekker “bezig is het stelsel van rechtsbijstand te herzien en te verbeteren”[12] heb ik weinig hoop op een corrigerende invloed van deze regeringspartijen en een betere toegang tot de rechter lijkt vooralsnog ver weg.
[6] K. Kuipers, Th. Muntz en T. Staal, Vonnis te koop, De Groene Amsterdammer 2018-3, A. Moerman, Alle vonnissen e-Court in strijd met arrest incassokosten, schuldinfo.nl, 10 februari 2018 en J.M. Veldhuis, e-Court: hetze of gebrekkig alternatief?, BER 2018-3, p. 27-28.
[10] Onduidelijk is wat de KBvG wil als sprake is van meerdere gedaagden met verschillende hoedanigheden. Is dan het hogere griffierecht voor niet-natuurlijke personen verschuldigd of het lagere griffierecht voor natuurlijke personen?
De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2017 tot en met 31 juli 2018 gestegen met 2,13%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2019 zullen stijgen.
De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.
Overzicht griffierechten 2019
Hieronder een overzicht van de griffierechten voor burgerlijke zaken per 1 januari 2019:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
Griffierecht voor natuurlijke personen
Griffierecht voor onvermogenden
Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
€ 121
€ 81
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500
€ 486
€ 231
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500
€ 972
€ 486
€ 81
Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde
€ 639
€ 297
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000
€ 1.992
€ 914
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 4.030
€ 1.599
€ 81
Griffierechten bij de Gerechtshoven
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
€ 741
€ 324
€ 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
€ 2.020
€ 741
€ 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 5.382
€ 1.684
€ 324
Griffierechten bij de Hoge Raad
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
€ 811
€ 336
€ 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
€ 2.692
€ 811
€ 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 6.731
€ 2.020
€ 336
bron: Staatscourant 22 november 2019, nr. 65542
Overgangsrecht
Niet iedereen is per 1 januari 2019 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2018 verschuldigd.
Alle procedures
Voor eisers en verzoekers die het griffierecht voor 1 januari 2019 verschuldigd zijn geworden.
Dagvaardingsprocedure
In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2018 verschuldigd als (i) de dagvaarding is betekend in 2018 en (ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan. Dit geldt voor procedures in eerste aanleg en voor procedures in hoger beroep.
Verzoekschriftprocedure
In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2019 dan gelden de oude tarieven.
Vorderingsprocedure onder KEI
In de vorderingsprocedure van het Programma KEI moet een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de manier waarop de verweerder is opgeroepen.
Is begonnen met de indiening van een procesinleiding bij de rechtbank, dan zal de griffier een oproepingsbericht opstellen en de datum van het oproepingsbericht is bepalend.
Wordt gekozen voor het zelf opstellen van de procesinleiding met oproepingsbericht en worden deze vervolgens direct betekend aan de verweerder, dan is de datum van betekening beslissend.
In beide gevallen gelden de oude tarieven als de bedoelde datum ligt vóór 1 januari 2019. Zo niet, dan gelden de nieuwe tarieven.
De Week van de Rechtspraak vindt ieder jaar vindt in september plaats en dit jaar duurt de Week van de Rechtspraak van 24 tot en met 28 september.
Doel
Het doel van de Week van de Rechtspraak is het onder de aandacht brengen van het belang van de rechtspraak in Nederland.
Activiteiten
Ook tijdens de zesde Week van de Rechtspraak openen meerdere rechtbank en gerechtshoven hun deuren voor het publiek en organiseren activiteiten. In Utrecht kan je het uit 1893 stammende Van Lokhorstgebouw bezoeken. Op woensdag 26 september organiseert men in Haarlem een rechtspraakwandeling en dezelfde dag organiseert het Haagse gerechtshof de bijeenkomst ‘Meet the judge’ voor ondernemers in het MKB en een bijeenkomst ‘Meet the judge’ voor ouderen. Een laatste vermeldenswaardige activiteit is de interactieve middag over ‘De rechtspraak toen en nu‘ in ’s-Hertogenbosch op dinsdag 25 september. Kortom, voor ieder wat wils.
Hieronder de volledige lijst met activiteiten gerangschikt per rechtbank/gerechtshof:
Daarnaast bezoeken rechters en raadsheren (rechter bij een gerechtshof) middelbare scholen. Zij gaan met leerlingen het gesprek aan over het recht, de rechtspraak en het werk van de rechter.
Ben je niet in de gelegenheid om een activiteit te bezoeken, maar wil je wel weten hoe je lokale rechtbank er van binnen uitziet? Ga dan virtueel rondneuzen.
Dag van de Rechtspraak
Een vast onderdeel van de Week voor de Rechtspraak is de Dag van de Rechtspraak. De Dag van de Rechtspraak wordt georganiseerd voor rechters, raadsheren, bestuurders en opinie- en beleidsmakers van binnen en buiten de Rechtspraak.
Tijdens de dag van de Rechtspraak wordt de jaarlijkse Rechtspraaklezing gehouden door een vooraanstaand jurist. Vorig jaar was dit John Thomas de Lord Chief Justice of England and Wales. Daarnaast kunnen bezoekers een aantal workshops volgen.
Dit jaar gaat de Dag van de Rechtspraak helaas niet door vanwege de slechte financiële situatie van de Rechtspraak. De Rechtspraak heeft dit jaar namelijk een tekort heeft van maar liefst € 40 miljoen en daarmee is dit een begrijpelijk en verstandig besluit.
Sinds deze maand kent de rechtbank Rotterdam een echte Rotterdamse regelrechter; een experiment waaraan partijen vrijwillig kunnen deelnemen.
Experimenteren
De afgelopen jaren ontplooide De Rechtspraak de nodige initiatieven op het gebied van alternatieve procedures. Bijna altijd vanuit de gedachte dat het goedkoper en laagdrempeliger moest dan een gewone gerechtelijke procedure. Voorbeelden hiervan zijn de Spreekuurrechteren de eKantonrechter.
Deze experimenten vinden meestal plaats bij de kantonrechter.[1] De reden hiervan is dat in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een artikel staat dat regelt dat partijen hun geschil gezamenlijk aan de kantonrechter van hun keuze kunnen voorleggen. In dat geval bepaalt de kantonrechter hoe de procedure zal verlopen.[2] Dit artikel biedt dus de mogelijkheid om alternatieve procedures te ontwikkelen en uit te proberen.
Voorwaarde is wel dat de procespartijen akkoord moeten gaan met het volgen van deze nieuwe procedure. Gaat één van partijen niet akkoord, dan moet de reguliere dagvaardingsprocedure worden gevolgd.
De procedure bij de regelrechter
De procedure begint met het indienen van het formulier “Zaak voor de regelrechter”. Dit formulier kunnen partijen (of hun gemachtigden) gezamenlijk indienen, maar dat hoeft niet.
Gezamenlijk verzoek
Dienen partijen het formulier gezamenlijk in, dan beslist de regelrechter of de zaak geschikt is voor de regelrechter. Als de regelrechter vindt dat de zaak geschikt is, dan worden partijen uitgenodigd voor een goed gesprek met de rechter. Partijen mogen zich laten bijstaan door een advocaat of gemachtigde, maar dit hoeft niet. Vindt de regelrechter de zaak niet geschikt, dan bericht hij dit aan partijen en legt hij uit waarom hij dat vindt.
Eenzijdig verzoek
Stuurt één van de partijen het formulier aan de regelrechter, dan beoordeelt de regelrechter of de zaak zich leent voor dit experiment. Meent de regelrechter dat dit niet het geval is, dan wordt de aanvrager daarover geïnformeerd.
Doorstaat de aanvraag de toets der kritiek, dan zal de rechtbank bij de andere partij informeren of die bereid is mee te werken aan een procedure bij de regelrechter. Stemt deze partij in, dan zullen partijen bij de rechter hun geschil gaan bespreken. Stemt deze partij niet in, dan komt er geen gesprek bij de rechter en zullen partijen worden gewezen om de mogelijkheid via de normale procedure aan de kantonrechter voor te leggen.
Het gesprek
Als alle partijen instemmen met behandeling van hun geschil door de regelrechter, dan volgt op korte termijn een gezamenlijk gesprek met de rechter. Het doel van dit gesprek is om te kijken of er een oplossing (schikking) kan worden bereikt. Als dat het geval is, dan worden de gemaakte afspraken vastgelegd in een proces-verbaal dat beide partijen ondertekenen.
Komt er geen minnelijke schikking tot stand, dan kan de kantonrechter mondeling uitspraak doen. Deze mondelinge uitspraak wordt daarna vastgelegd in een proces-verbaal. Daarmee is de procedure ten einde.
Een derde optie is dat er geen schikking tot stand komt en de regelrechter geen mondelinge uitspraak doet. In dat geval krijgen partijen op de zitting, maar in ieder geval binnen één week, te horen hoe de procedure zal worden voortgezet. Het is mogelijk dat de regelrechter aanvullende informatie of aanvullende stukken van één of beide partijen wil ontvangen.
Proceskosten
Uitzonderingen daargelaten, zal de rechter de proceskosten van partijen in het vonnis compenseren. Dit betekent dat de verliezende partij niet de proceskosten van de winnende partij hoeft te betalen. De reden hiervan is dat beide partijen vrijwillig hebben meegewerkt aan de experimentele procedure.
Termijnen
Op Twitter vroegen meerdere mensen zich af hoe het zit met lopende termijnen, zoals een verjaringstermijn, die in een normale procedure worden gestuit door de betekening van de dagvaarding.
Mooi initiatief maar voor partijen in arbeidszaken wel van belang om de harde (en sinds invoering wwz soms heel korte) vervaltermijnen in het arbeids- en ontslagrecht in de gaten te blijven houden. Wijst de regelrechter hier op @RechtspraakNL ? https://t.co/xSt3X03eF5
De procedure is aanhangig op de datum dat het gezamenlijk verzoek op de griffie is ontvangen.
Is sprake van een eenzijdig verzoek, dan is de procedure aanhangig op de datum waarop de griffie het bericht van de wederpartij dat deze instemt met procedure bij de Rotterdamse regelrechter.
Hoger beroep
Hoger beroep is alleen mogelijk als partijen zich dat recht hebben voorbehouden.[3] Op het formulier waarmee de zaak wordt aangebracht, moeten partijen aangeven of ze de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan als er geen schikking wordt bereikt.
Zelfs als partijen hebben besloten dat ze de mogelijkheid van hoger beroep openhouden, dan betekent dat niet dat ze altijd in hoger beroep kunnen gaan. Ook hier geldt, net als bij de gewone dagvaardingsprocedure, de appelgrens. Dit betekent dat hoger beroep alleen mogelijk is als de vordering die aan de regelrechter is voorgelegd, hoger is dan €1.750. Meer over de appelgrens lees je in mijn blog “De appelgrens: wanneer kan je in hoger beroep?”.
Kosten
Het griffierecht bedraagt de helft van het laagste tarief bij de kantonrechter, tenminste als een consument bij de procedure betrokken is. In dat geval betaalt iedere partij een griffierecht van € 39,50 (tarief 2018).
Zijn beide partijen bedrijven, dan betalen ze allebei de helft van het normale tarief. Hoeveel is dit is, is afhankelijk is van de hoogte van de vordering.
Looptijd
Dit experiment loopt van september 2018 tot vooralsnog uiterlijk december 2019. Het kan dus zijn dat de stekker er eerder wordt uitgetrokken of dat eerder wordt besloten om de Rotterdamse Regelrechter tot het vaste arsenaal procedures van de Rotterdamse rechtbank te laten horen.
=====
[1] Ook in hoger beroep wordt geëxperimenteerd; zie de second opinionprocedurevan het gerechtshof Den Haag.
Zojuist maakte de Rechtspraak bekend dat de KEI-pilot digitaal procederen in handelsvorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging niet landelijk zal worden uitgerold.
Sinds 1 september 2017 loopt er bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland een pilot die inhoudt dat partijen in handelsvorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (lees: zaken van meer dan € 25.000) verplicht digitaal moeten procederen. Na afloop van de pilot zou dit landelijk worden ingevoerd. Nadat de landelijke invoering begin dit jaar al op de lange baan werd geschoven, is er nu een nieuwe tegenslag voor de Rechtspraak: de landelijke invoering komt er namelijk helemaal niet!
Niet verantwoord
De reden is dat de Raad voor de Rechtspraak de landelijke uitrol niet verantwoord vindt. Onder andere de onbetrouwbaarheid van het systeem, het feit dat het gebruikte systeem niet wordt doorontwikkeld door leverancier Oracle hebben tot deze conclusie geleid.
Er is nog een omstandigheid, maar die begrijp ik niet. Frits Bakker, de scheidend voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, schrijft in zijn brief van 27 juni 2018 aan minister Sander Dekker:
“Daarbij werkt de Raad aan een nieuwe doelarchitectuur voor de digitalisering en zou civiel HV (Handelsvorderingen, JV) op afzienbare tijd naar die nieuwe architectuur moeten worden gemigreerd.”
Pilot blijft
Bij de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Gelderland blijft digitaal procederen verplicht. Dit betekent dat voorlopig twee regimes van toepassing zijn: het traditionele burgerlijke rechtsvordering en rechtsvordering onder KEI.
Hoe nu verder?
Uit extern onderzoek bleek dat het een zooitje was bij KEI. Er was geen sturing, men was niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. De afgelopen periode zijn hierover nieuwe afspraken gemaakt en is een nieuwe structuur opgezet en deze nieuwe structuur gaat men nu implementeren.
Komend najaar worden, zo verwacht de Raad voor de Rechtspraak, besluiten genomen over de doelen van de digitalisering, de manier waarop die moeten worden bereikt en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Waarschijnlijk wordt dan ook meer bekend over hoe de Rechtspraak de ongelijkheid tussen de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland (digitaal procederen) en de overige gerechten (op papier procederen) ongedaan wil maken. Het streven is om deze ongelijkheid zo snel mogelijk op te heffen, maar het is onbekend hoe lang dat gaat duren.
Ik kan me je teleurstelling voorstellen. Helaas kan ik geen nieuwe planning geven, maar kan ik je wel melden dat de Rechtspraak momenteel werkt aan het plan voor de bijgestelde digitaliseringsambitie. Deze wordt in het najaar met alle betrokkenen in de juridische keten gedeeld.
Frits Bakker realiseert zich dat dit een grote teleurstelling is voor alle bij de digitalisering betrokken partijen, maar herhaalt zijn mantra nog maar eens:
“Van stoppen met digitalisering is echter geen sprake.”
Op welke manier en op welke termijn is vooralsnog onduidelijk. Het ziet er in ieder geval naar uit dat er nog de nodige hoofdstukken zullen worden toegevoegd aan dit drama in veel bedrijven.
E-Court verzoekt om een verzoek tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (exequatur) te verlenen en verzoekt daarbij ook om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. In een nogal curieuze zaak wijst de rechtbank Overijssel beide verzoeken af.
e-Court
Over e-Court is dit jaar al veel te doen geweest en voor het tijdschrift Beslag, executie en rechtsvordering in de praktijk wijdde ik een column aan die ophef.
De handelwijze van e-Court kon naar het oordeel van de Rechtspraak niet door de beugel en men was voornemens om prejudiciële vragen te stellen. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van de rechter aan de Hoge Raad. Dit kon toen niet, omdat e-Court al haar zaken had ingetrokken.
Curieus
Recent heeft e-Court dan toch een verzoek ingediend om een exequatur te verlenen op een arbitraal vonnis en daarbij verzocht zij ook om prejudiciële vragen te stellen. Omdat de Rechtspraak dit ook van plan was, leek dit laatste een formaliteit. Maar niets bleek minder waar. De rechtbank komt namelijk tot de conclusie dat niet is gebleken dat de arbiter onpartijdig en onafhankelijk is.
Wat was het geval?
Een arbiter van e-Court had in twee zaken een van zorgverzekeraar CZ een oordeel geveld. Het arbitrale vonnis was door e-Court aan de rechtbank Overijssel toegestuurd met het verzoek om een exequatur te verlenen en om prejudiciële vragen te stellen.
Gedaagde in één van de zaken was de oprichtster van e-Court, die nu directrice is van ITEC Services B.V., de administrateur van e-Court. Zij vertegenwoordigde, samen met de advocaat, e-Court op de mondelinge behandeling. De gedaagde van de andere arbitragezaak was niet aanwezig.
Tijdens de mondelinge behandeling erkende de oprichtster dat zij gedaagde was in het ene arbitrale geschil. Over het andere geschil kon zij geen mededeling doen. Wel werd namens e-Court aangevoerd dat vaker verzoeken bij de rechtbank Overijssel zijn ingediend in zaken waarbij deze twee dames gedaagden waren in de arbitrale procedure.
Dit vond de rechter opmerkelijk en was aanleiding om onderzoek te doen in de Basisregistratie Personen. Ongetwijfeld leidde dit onderzoek tot op zijn minst tot gefronste wenkbrauwen bij de rechter: de gedaagde in de andere zaak bleek namelijk de moeder te zijn van de oprichtster van e-Court!
Het is niet zo netjes van e-Court om dit te verzwijgen als de rechter daarnaar vraagt.
De nauwe band tussen e-Court en haar oprichtster en administrateur is voor de rechter aanleiding om te onderzoeken of de arbiter die de arbitrale vonnissen heeft gewezen onafhankelijk en onpartijdig is. Is dit niet het geval, dan kan het verlof tot tenuitvoerlegging (de exequatur) worden geweigerd.[1]
Arbiters zijn gebonden aan de gedragsregels van e-Court en hierin staat onder andere:
Geschilbeslechters van e-Court zijn aan de volgende gedragscode gebonden.
Onafhankelijkheid en Onpartijdigheid
1.1 Geschilbeslechters accepteren geen zaken waarin hun onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid onderwerp van discussie kan zijn. (…)
1.2 Risico’s rond onafhankelijkheid en onpartijdigheid doen zich bijvoorbeeld voor indien:
geschilbeslechters in een familierelatie staan tot een van de procespartijen of hun vertegenwoordigers;
een van de procespartijen of hun vertegenwoordigers tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van Geschilbeslechters behoren;
geschilbeslechters korter dan één (1) jaar geleden werkzaam zijn geweest bij een van de procespartijen, of deze als cliënt hebben geadviseerd of bijgestaan;
partijen of hun vertegenwoordigers te dicht in relatie staan tot een levenspartner of directe familieleden van Geschilbeslechters;
er andere omstandigheden zijn waardoor de schijn van partijdigheid wordt of kan worden gewekt.
De arbiter heeft weliswaar in het arbitraal vonnis overwogen dat het proces heeft plaatsgevonden tegenover een deskundige en onpartijdige arbiter. Maar de arbiter heeft niet geconstateerd dat één van de gedaagden de directeur is van de administrateur van e-Court en dat de ander haar moeder is. Ook blijkt niet uit het arbitraal vonnis dat de arbiter heeft overwogen of hij voldoende onafhankelijk en/of onpartijdig kon optreden in deze zaken.
Hier doet zich de situatie voor die staat in artikel 1.2 onderdeel d van de Gedragscode. De directrice van ITEC Services is nauw verbonden aan e-Court, de organisatie die de arbiter heeft benoemd, en haar moeder valt naar het oordeel van de rechter ook onder die beschrijving. Gelet hierop had de arbiter op grond van artikel 1.1 van de Gedragscode de zaak niet moeten accepteren dan wel hierover in ieder geval een inzichtelijke afweging moeten maken. Dat heeft de arbiter nagelaten.
Op grond hiervan oordeelt de rechter de arbiter niet onpartijdig of onafhankelijk is en dat hij deze zaak niet in behandeling had mogen nemen. De rechter wijst hierom het verzoek tot tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen af.
Geen prejudiciële vragen
De rechter wijst ook het verzoek af om prejudiciële vragen te stellen af en hij overweegt hierover:
De voorzieningenrechter hecht er aan te vermelden dat het bij het stellen van vragen aan de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 392 lid 2 Rv zou moeten gaan om een zaak waarbij de gedaagde partijen niet op enige manier zijn verbonden aan de verzoekende partij (hier: e-Court), zodat op een deugdelijke manier hoor en wederhoor kan plaatsvinden van alle betrokken belanghebbenden in deze verzoekschriftprocedure. Dit mede gelet op het feit dat e-Court in deze procedure op basis van haar procesreglement optreedt als privatieve lasthebber van beide arbitrale procespartijen. Eventueel te stellen prejudiciële vragen zullen met name betrekking hebben op de vraag wat onder summierlijk onderzoek moet worden verstaan in het kader van consumentrechtelijke bescherming.
De hele uitspraak van de rechtbank Overijssel lees je hier.
Dag Rechtbank. Jullie hebben een 36-urige werkweek (+ pakket vakantiedagen). Dus de rechter is zelf al minimaal 1 dagdeel per week verhinderd en over 5 maanden is dat dan 21,66 dagdelen. + advocaten hebben niet alleen met eigen agenda maar ook die van cliënt(en) te maken.
Gelukkig denkt de Nederlandse Orde van Advocaten mee:
De oplossing is natuurlijk om met z'n allen, rechters en advocaten samen, op vakantie te gaan. Wij kennen een goede buschauffeur, mochten jullie die nodig hebben….
Om tegemoet te komen aan de vraag om snellere rechtspraak heeft de rechtbank dit maximum aan verhinderdata ingesteld. Vanzelfsprekend wordt hiermee tijdens vakantieperiodes (in overleg) soepeler omgesprongen.
— Rechtbank Amsterdam (@rbankamsterdam) June 6, 2018
Je kan je überhaupt afvragen of de snelheid er lekker inzit als je verhinderdata voor vijf maanden moet opgeven. Maar dat neemt niet weg dat uit de reactie van de rechtbank Amsterdam volgt dat de procespartijen voor de snellere rechtspraak moeten zorgen. De grootste vertraging zit veelal in de lange termijn waarop uitspraak wordt gedaan. Het is helaas niet ongebruikelijk dat de eerste datum waarop uitspraak zal worden gedaan, wordt gepland op zes maanden. Om de uitspraak vervolgens wederom één of meerdere keren met vier of zes weken aan te houden. Het argument van de rechtbank Amsterdam snijdt dus geen hout.
Dit alles bleef niet onopgemerkt bij de redactie van het Advocatenblad. Vandaag verscheen hierover onderstaand nieuwsbericht op de website van het Advocatenblad.
De rechtbank Amsterdam heeft ook gereageerd richting het Advocatenblad, zoals je in het artikel kan lezen. De opmerking dat het beperkte aantal verhinderdagdelen enkel geldt voor Wwz-zaken (Wet werk en zekerheid), lijkt me niet juist. De procedure waar ik over twitterde is een incassozaak en heeft niets van doen met de Wet werk en zekerheid.
Ook is mij bekend dat de rechtbank Overijssel een standaard tekst gebruikt in alle civiele zaken, dus zowel kantonzaken als zaken bij de sector civiel, waarin iedere partij voor de komende drie maanden maximaal 20 verhinderdata (of 40 verhinderdagdelen) mag opgeven.
Pas beleid aan
Er zijn advocaten en gemachtigden die onnodige verhinderdata opgeven, maar naar mijn overtuiging zijn die in de minderheid. Door dit nieuwe beleid scheer de Rechtspraak iedereen over één kam en wordt iedere advocaat en gemachtigde aangemerkt als zijnde onbetrouwbaar. Het beleid zou mijns inziens moeten zijn dat partijen hun verhinderdata opgeven en dat verhinderdata pas worden gepasseerd als blijkt dat er geen dag en tijdstip kan worden gepland. Maar natuurlijk wel nadat partijen hebben kunnen reageren op het voornemen om verhinderdata te passeren.
Laat je horen!
Moet de Rechtspraak haar beleid aanpassen of is het nieuwe beleid een goede zaak?
Discussieer mee en laat je reactie hieronder achter.
Als een rechter een vonnis uitspreekt, dan wordt de verliezer in het merendeel van de gevallen veroordeeld in de proceskosten. De verliezer moet dan de proceskosten van de ander betalen. De proceskosten bestaan uit meerdere posten. Hierbij moet je denken aan de kosten van het betekenen van de dagvaarding, eventuele beslagkosten, het salaris van de advocaat van de wederpartij en de nakosten. In dit blog ga ik in op het salaris van de advocaat.
Salaris van de advocaat
In Nederland worden, behalve in intellectuele eigendomszaken, niet de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten bij de verliezende partij in rekening gebracht. Men begroot het salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief. Het liquidatietarief is afhankelijk van de verrichte proceshandelingen en het belang van de zaak (de hoogte van de vordering). Het liquidatietarief is een aanbeveling, maar in de praktijk volgen alle rechtbanken en gerechtshoven deze aanbeveling.
Voorbeeld
Dit klinkt misschien nogal abstract, daarom een voorbeeld om de berekening te verduidelijken.
Eiser vordert bij de rechtbank betaling van een bedrag € 75.000. In de procedure heeft de winnende eiser een dagvaarding laten betekenen en heeft hij met z’n advocaat een comparitie van partijen bijgewoond. De rechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.
De dagvaarding en het bijwonen van de comparitie tellen beiden als één punt; dus in totaal twee punten. Het belang van de zaak is € 75.000 en daarbij hoort een liquidatietarief van € 1.074 per punt. De verliezende gedaagde zal dus worden veroordeeld tot betaling van € 2.148 aan salaris van de advocaat.
Niet kostendekkend
Het is goed om je te realiseren dat het toegewezen salaris van de advocaat in de meeste gevallen niet de daadwerkelijke advocaatkosten dekt. Je moet de proceskostenveroordeling daarom zien als een tegemoetkoming in de advocaatkosten.
Overzicht
Een volledig overzicht van de waardering van werkzaamheden en de liquidatietarieven vind je op de website van de Rechtspraak.
Meer over proceskosten
Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere delen zijn:
Online geschillenbeslechter e-Court was de afgelopen periode veelvuldig in het nieuws. Alle reden dus om in het nieuwste nummer van het Tijdschrift voor beslag, executie & rechtsvordering in de praktijk (BER) met een kritische blik te kijken naar de ontwikkelingen en meningen rondom e-Court. Voert de Rechtspraak een hetze tegen e-Court of is e-Court een gebrekkig alternatief voor een procedure bij de kantonrechter?
Ondanks de pas op de plaats van het Programma KEI gaan we op termijn allemaal digitaal procederen. Voor digitale procedures geldt een nieuw burgerlijk procesrecht en daarin staat dat de rechter mondeling een einduitspraak kan doen tijdens of na de mondelinge behandeling.
Waarom?
Op verzoek van de gerechten is de mogelijk om mondeling uitspraak te doen verruimd. Voorheen kon enkel in kort geding en in verzoekschriftzaken een mondelinge einduitspraak worden gedaan en in dagvaardingszaken kon alleen een mondelinge tussenuitspraak worden gedaan. Onder KEI is het ook mogelijk om een mondelinge einduitspraak te doen in civiele vorderingszaken.[1]
Dit past ook in het doel van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling moet het hart van de nieuwe basisprocedure worden, met als uitgangspunt dat na de mondelinge behandeling alle benodigde informatie over een zaak op tafel ligt en de rechter uitspraak kan doen.[2]
Wanneer
Niet alle zaken zijn geschikt om een mondelinge einduitspraak te doen. De wet zegt niet in welke gevallen een mondelinge uitspraak mag worden gedaan, maar uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een mondelinge uitspraak bedoeld is voor relatief, eenvoudige, feitelijke zaken, waarbij betrokkenen gebaat zijn bij het snel verkrijgen van duidelijkheid.[3]
Voorwaarden
De rechter mag niet altijd mondeling uitspraak doen. De formele voorwaarden waaraan moet voldaan, staan in artikel 30p van het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv nieuw’).
De eerste en belangrijkste voorwaarde is dat alle partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn. Ontbreekt één partij, dan mag de rechter niet mondeling uitspraak doen.
Daarnaast moet de rechter proces-verbaal opmaken van de mondelinge uitspraak. In dit proces-verbaal mogen alleen de beslissing en de gronden van die beslissing staan. Het procesverloop, de feiten en de standpunten van partijen worden niet in dit proces-verbaal opgenomen. Als de rechter een mondelinge einduitspraak heeft gedaan, dan mag hij alleen het proces-verbaal verstrekken. Het is niet toegestaan om ook nog een schriftelijke beslissing (vonnis of arrest) op te stellen.[4]
De rechter ondertekent het proces-verbaal en zorgt ervoor dat het binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan partijen wordt toegestuurd. De partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, krijgt een in executoriale vorm opgemaakt exemplaar van het proces-verbaal.
De praktijk
De wettelijke voorwaarden lijken helder, maar dat betekent niet dat ze ook worden toegepast in de praktijk, zo blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag.[5]
In hoger beroep was niet geklaagd over het doen van een mondelinge uitspraak en dat dit niet volgens de regels was gedaan, maar het Haagse hof koos ervoor om er in enkele overwegingen ten overvloede (‘obiter dictum’) aandacht aan te besteden.
Als eerste vroeg het gerechtshof zich af of het nieuwe procesrecht wel van toepassing was in deze zaak en dus of een mondelinge uitspraak überhaupt wel mogelijk was. De procedure bij de rechtbank was namelijk begonnen voordat het nieuwe procesrecht was ingevoerd op 1 september 2017.
Vervolgens stelt het hof vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle procespartijen op de mondelinge behandeling aanwezig waren of vertegenwoordigd waren.
Er was wel een proces-verbaal opgemaakt, maar daarin waren de mondelinge uitspraak en de gronden daarvan niet opgenomen. Ook was het proces-verbaal niet binnen 14 dagen aan procespartijen toegestuurd.
Verder verstrekte de rechter een uitgeschreven uitspraak aan partijen. Dit mag niet, omdat hij al een mondelinge uitspraak had gedaan.[6]
Omdat over al deze punten niet was geklaagd, verbond het gerechtshof hier geen gevolgen aan. Wel is duidelijk dat de rechter in eerste aanleg z’n dag niet had; hij deed werkelijk niets goed met betrekking tot de mondelinge uitspraak.
Deze week schreef Raad voor de Rechtspraak dat Programma KEI moet worden gereset (lees hier). Minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) is het hier niet mee eens; hij wil geen rest, maar wil een pas op de plaats maken met de digitalisering van de rechtspraak.
Erg geschrokken
De Minister zegt erg geschrokken te zijn van de inhoud van de brief van de Raad voor de Rechtspraak. Hij is nog niet overtuigd van het in die brief geschetste plan van aanpak:
“Daarom vind ik het vooralsnog onverantwoord om op de nu voorgestane wijze door te gaan met het proces van digitalisering bij de rechtspraak. Ik kan er niet mee instemmen dat middelen worden besteed aan een digitaliseringsproces dat in de basis nog zoveel onzekerheden kent.”
Dit neemt niet weg dat de minister meent dat de digitalisering van de rechtspraak onontkoombaar is. Maar voordat hiermee wordt verdergegaan moeten eerst alle neuzen dezelfde kant op staan, de juiste mensen op de juiste plek zitten en de moet duidelijk worden wie welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft.
Aanspreken verantwoordelijken
De minister vraagt zich af of de juiste mensen op de juiste plek zitten, maar er zijn geen maatregelen aangekondigd om de verantwoordelijke(n) aan te spreken op dit dramatisch verlopen IT-project. Een project dat in plaats van 8 miljoen euro in ieder geval 220 miljoen euro kost en waarvan het vervolg onduidelijk is en geen enkele verantwoordelijke neemt zijn verantwoordelijkheid en niemand wordt afgerekend op deze resultaten. Dit is op z’n zachtst gezet opvallend te noemen.
Vandaag werd bekend dat de Rechtspraak de koers van het Programma kwaliteit en innovatie (‘KEI’) weer wijzigt. Zelf spreekt de Rechtspraak over het resetten van KEI.[1]
Extern onderzoek
Begin januari lekte uit dat de verdere invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. De reden was dat alles complexer bleek te zijn dan voorzien en de het uitstel zal worden gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.
De eerste stap is inmiddels gezet en op 5 april jl. werd een ‘quick scan review KEI’ gepresenteerd. De resultaten van dit externe onderzoek zijn ontluisterend te noemen. Zo is er geen sturing, is men niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. Kortom, het Programma KEI was vanaf het begin af aan gedoemd te mislukken. Je zou verwachten dat de overheid zou hebben geleerd van eerdere IT-drama’s, maar dat blijkt niet het geval en dat is zeer kwalijk.
Voor een uitgebreider overzicht van gebreken verwijs ik naar de websites van de Rechtspraak en het Advocatenblad.
Saillant detail is dat de Raad van State in januari 2014 al adviseerde om de vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht en de digitalisering los te koppelen.[2] Dit vond men bij de Rechtspraak toen niet nodig.
Wat verandert er?
De grote vraag is wat er nou precies gaat veranderen en voor wie. Dit komt niet duidelijk naar voren in de wollige brief van de Rechtspraak aan minister Dekker van Rechtsbescherming.
Mede op basis van het onderzoeksrapport is besloten dat “KEI wordt gereset”. De Rechtspraak had geen controle meer en om de controle terug te krijgen, wordt gestopt met het digitaliseren van de werkprocessen binnen de Rechtspraak. De reset moet leiden tot een nieuwe aanpak die inhoudt dat werkprocessen eerst worden verbeterd, vereenvoudigd en op elkaar worden afgestemd en pas daarna worden deze nieuwe werkprocessen gedigitaliseerd.
Advocaten en juristen
Voor advocaten en juristen verandert er vooralsnog weinig. Het digitaliseren van juridische procedures gaat op termijn wel door (processtukken uploaden via een portal en digitaal communiceren met de gerechten). Al is nog niet bekend in welk volgorde en wanneer dit gaat plaatsvinden.
Momenteel loopt er een pilot voor handelsvorderingen (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Komende zomer wordt een besluit genomen over de landelijk invoering van het digitaal procederen in handelsvorderingen. De Rechtspraak verwacht dat dit uiteindelijk wel landelijk zal worden ingevoerd.
Burgers
Burgers konden zelf digitaal procederen bij de eKantonrechter, maar dat kan nu niet meer. Er was zeer weinig animo voor deze digitale procedure en het past ook niet in het voornemen om te vereenvoudigen. Lees voor meer informatie mijn blog de eKantonrechter vertrekt met stille trom.
Veel bedrijven
Het Programma KEI ontwikkelt zich langzamerhand in een drama met veel bedrijven en ik betwijfel dat dit het laatste bedrijf is. Komende zomer wordt besloten of het digitaal procederen in handelsvorderingen landelijk wordt ingevoerd en dan wordt duidelijk of een volgend bedrijf aan dit drama wordt toegevoegd. Kortom, wordt vervolgd.
UPDATE 14 april 2018: Minister Dekker heeft gereageerd op de brief van de Raad voor de Rechtspraak.
De eKantonrechter is een procedure bij de kantonrechter die – behalve de mondelinge behandeling – geheel digitaal verloopt. Het gaat om eenvoudige kantonzaken en de reden dat voor de kantonrechter is gekozen, is dat dan geen verplichte vertegenwoordiging door een advocaat nodig is. Een beperking van deze procedure is dat de comparitie plaatsvindt in Den Bosch of in Rotterdam.
Het is een verzoekschriftprocedure en dat betekent dat er geen dagvaarding hoeft te worden opgesteld en je bent dus geen kosten kwijt aan een deurwaarder. Partijen kunnen gezamenlijk een verzoek indienen om hun geschil te laten beslechten door de eKantonrechter. Hoe de procedure verloopt, lees je in mijn blog eKantonrechter: procederen met je DigiD.
De cijfers
Recent verstrekte de Rechtspraak gegevens over het aantal eKantonzaken dat is gevoerd sinds de invoering in 2014 (zie tabel).
Gerecht
Soort zaak
2014
2015
2016
2017
Rechtbank Oost-Brabant
arbeidszaak
2
huurzaak
1
overige zaak
5
2
Rechtbank Rotterdam
overige zaak
1
2
1
Totaal
9
4
1
Deze aantallen tonen aan dat dit project een mislukking is. De afgelopen jaren zijn er slechts 14 procedures gevoerd, waarvan 13 in 2014 en 2015, geen enkele in 2016 en slechts één in 2017. Bij de rechtbank Oost-Brabant is het helemaal knudde; daar zijn alleen in het eerste jaar (2014) zaken aangebracht bij de eKantonrechter en daarna niets meer. Bij de rechtbank Rotterdam is gemiddeld één zaak per jaar aangebracht. Al met al teleurstellende cijfers.
Over and out
Gezien de cijfers heeft de eKantonrechter geen bestaansrecht en in dit blog wilde ik bepleiten dat de Rechtspraak de eKantonrechter maar beter kan afschaffen.
Inmiddels ben ik ingehaald door de realiteit, want vandaag (10 april 2018) werd namelijk bekend dat de eKantonrechter per direct wordt beëindigd.[1] Dit lijkt me een verstandig besluit.
Update 11 april 2018: vandaag deelde de Rechtspraak mee dat het tegenvallende aantal zaken de reden is om te stoppen met de eKantonrechter.
Second opinionprocedure
De brief van de Rechtspraak zegt niets over de second opinion procedure van het gerechtshof Den Haag en ook de afdeling persvoorlichting kon me hierover niets vertellen. Recent betoogde ik dat die procedure niet levensvatbaar is en dat de Rechtspraak die procedure moet schrappen. Of dit ook gaat gebeuren, is nog niet bekend.
De second opinion procedure startte in mei 2013 als pilot bij het gerechtshof Den Haag. Inmiddels is de pilot afgelopen en is het een vast onderdeel van het aanbod van het Haagse hof. Kort gezegd houdt deze procedure in dat het vonnis in eerste aanleg door het Haagse hof wordt herbeoordeeld op basis van de stukken in eerste aanleg.
Analyse in 2016
Vorig jaar analyseerde ik in een artikel voor het tijdschrift BER de second opinion procedure op zowel procesrechtelijk vlak als cijfermatig.[1] Mijn conclusie was dat het, vanuit procesrechtelijk oogpunt, een vreemde eend in de bijt is. De Rechtspraak faciliteert deze procedure, maar het is geen volwaardige procedure.
In eerste instantie hield de Rechtspraak opvallend genoeg geen cijfers bij over de second opinion procedure. De beschikbare cijfers zagen op de periode 2014-2016. In 2014 werden zes verzoeken tot toelating tot de second opinion procedure ingediend, in 2015 waren dat er vijf en in 2016 steeg het aantal verzoeken tot 12. Een stijging van maar liefst 240% ten opzichte van het voorgaande jaar.
De vraag is of de second opinion procedure deze groei kan vasthouden en dus alle reden voor een analyse van de second opinion procedure in 2017 en het eerste kwartaal van 2018.
2017
In 2017 is slechts vier maal toegang tot de procedure verzocht en in alle vier de gevallen is toegang verleend. Dit is een afname van 66,7% ten opzicht van 2016. Daarmee ligt het aantal aanvragen tot toelating weer op het niveau van 2014.
Desgevraagd deelde het gerechtshof Den Haag mee dat in de vier in 2017 toegelaten zaken in drie gevallen een eindarrest en in één zaak is op 3 oktober 2017 een tussenarrest is gewezen. Twee uitspraken zijn gepubliceerd: één eindarrest[2] en het tussenarrest.[3]
In het tussenarrest wordt afgeweken van de regel dat de zaak moet worden verwezen naar de reguliere appelprocedure, als er behoefte is aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat.[4] In plaats van de zaak te verwijzen, gelast het gerechtshof dat de betrokken werknemer alsnog gehoord wordt als getuige. Het Haagse hof weigerde in 2016 om twee zaken door te verwijzen naar de reguliere procedure; kennelijk deed men de zaak liever zelf af.[5] Dit is geen goede ontwikkeling. Het is zowel strijdig met de grondgedachte van de second opinion procedure, namelijk enkel en alleen het beoordelen van het procesdossier in eerste aanleg. Daarnaast doorkruist het gerechtshof eenzijdig de door partijen gemaakte contractuele afspraak dat enkel het procesdossier in eerste aanleg zal worden beoordeeld.
2018
Op 6 maart 2018 is een arrest gepubliceerd op rechtspraak.nl. In die kwestie was op 9 januari 2018 toegang verzocht tot de second opinion procedure en het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. Daarnaast was er, volgens het gerechtshof Den Haag, op 20 maart 2018 nog één aanvraag tot toelating tot de second opinion procedure in behandeling.
Oorzaken
De explosieve stijging in 2016 – 12 verzoeken tot toelating – lijkt een incident te zijn geweest. In 2017 werden immers maar vier aanvragen ingediend. Dit is het laagste aantal sinds 2014. In het eerste kwartaal van 2018 waren er twee verzoeken tot toelating.
Naar de oorzaak van de aanzienlijke daling in 2017 is het gissen. Opvallend is wel dat in alle zaken uit 2016, 2017 en 2018 die op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd, het initiatief niet bij partijen (of hun advocaten) lag. Het initiatief lag bij de raadsheren; zij stelden telkens voor om de procedure te verwijzen naar de second opinion procedure. Het kan zijn dat een aantal raadsheren die pro second opinion procedure zijn, zijn vertrokken bij het gerechtshof Den Haag. Het zou ook kunnen dat het aantal zaken waarin het gerechtshof Den Haag oppert om te over te stappen naar de second opinion procedure ongeveer gelijk is gebleven, maar dat procespartijen de voorkeur geven aan de reguliere appelprocedure.
Uiteraard heb ik het gerechtshof Den Haag gevraagd naar de oorzaak van de daling in 2017. Mocht ik antwoord krijgen op die vraag, dan laat ik het jullie uiteraard weten.
Toekomst?
Partijen zelf hebben de afgelopen vijf jaar, voor zover bekend, nog nooit om toelating tot de second opinion procedure verzocht. Het was steeds het gerechtshof die het initiatief nam. Daarbij komt dat in drie van de 16 gepubliceerde zaken (18,75%) in 2016 en 2017 ten onrechte niet is doorverwezen naar de reguliere appelprocedure. Het aantal geschikte zaken ligt dus lager dan het aantal toelatingen tot de second opinion procedure.
Mocht 2018 geen (grote) stijging laten zien van het aantal verzoeken tot toelating, dan zou de Rechtspraak serieus moeten overwegen om de second opinion procedure te schrappen.
2017 was een veelbewogen jaar. Ten eerste vanwege de noodzakelijke naamswijziging van Ministerie van Veiligheid en Justitie in Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast bleek dat Fred Teeven toch mensen bij elkaar kan brengen en dat tegenwoordig volop doet.[1] Vlak voor het einde van het jaar bleek dat Peter R. de Vries de advocatuur is ingestapt. Weliswaar niet als advocaat, maar toch.[2] En 2018? Dat zou wel eens een teleurstelling kunnen worden op twee belangrijke onderdelen.
Van belang was de start per 1 september 2017 van het verplicht digitaal procederen in vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (fase civiel 1.0) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Inmiddels heb ik ook een oproepingsbericht met procesinleiding mogen opstellen (artikel 113 Rv nieuw). De opzet voelt onlogisch en onnatuurlijk aan. Het uploaden van stukken daarentegen is een vooruitgang ten opzichte van het toesturen van de originele dagvaarding en een kopie daarvan, vergezeld met een B-formulier dat je online invult en vervolgens uitprint. Wel is het onnodige werkverschaffing dat elke productie apart moet worden gescand en geüpload.
Half december berichtte het Advocatenblad dat de fase civiel 1.0 per 1 april 2018 landelijk zou worden ingevoerd[3], maar inmiddels doen hardnekkige geruchten de ronde dat de landelijke invoering met maar liefst een jaar is vertraagd. De achterstanden bij de gerechten zullen niet snel kleiner worden, aangezien het nodige ondersteunende personeel al is ontslagen c.q. herplaatst in verband met de invoering van KEI.[4] Wel is verdere uitdunning van het personeelsbestand stopgezet als gevolg van de vertraging in de implementatie.[5]
De bouw van het IT-systeem voor de volgende fases van KEI (civiel 2.0 t/m civiel 5.0) wordt waarschijnlijk op een andere manier aangepakt. Dit om de ellenlange vertragingen van civiel 1.0 te voorkomen.[6]
Modernisering beslagverboden
In mijn vorige column riep ik op om het Voorontwerp van de Wet modernisering beslagverbod roerende zaken nieuw leven in te blazen. Het is te gek voor woorden dat schuldenaren worden beschermd door een regeling uit 1838, terwijl men het erover eens is dat deze regeling niet voldoet aan de maatstaven die de huidige maatschappij stelt aan een menswaardig bestaansminimum.[7], [8]
Jasper van Dijk (SP) stelde Kamervragen over dit onderwerp en deze zijn inmiddels beantwoord.[9] De reden dat er tot op heden nog steeds geen actie is ondernomen, is dat uit de reacties op de internetconsultatie bleek dat er verschillend wordt gedacht over de uitwerking van het voorstel. Ja, u leest het goed. Niet iedereen die reageerde zat op één lijn. Kennelijk is dan het beleid om een voorstel weg te stoppen in een la op het ministerie. Dat mensen door de verouderde regeling onder het een menswaardig bestaansminimum komen, is dan kennelijk toch niet van belang.
Verder zou in 2015 en 2016 bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit zijn gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Dat in 2017 niets is gebeurd, zou te maken hebben met de kabinetsformatie. Dit overtuigt niet. Het was bijvoorbeeld wel mogelijk om een uitgebreid advies over de modernisering van het burgerlijk bewijsrecht op te tuigen. Als de politieke wil er echt zou zijn, dan waren er de afgelopen drie jaar echt wel stappen gemaakt.
Het streven is om dit jaar een wetsvoorstel over een ‘brede herziening’ van het beslag- en executierecht ter consultatie te starten. Of de modernisering van de beslagverboden roerende zaken hiervan onderdeel gaan uitmaken, wordt momenteel bezien.[10] Het is dus nog maar zeer de vraag of een wetsvoorstel modernisering beslagverboden roerende zaken in 2018 het levenslicht zal zien.
De geruchten over KEI deden al langer de ronde, maar vandaag maakte de Rechtspraak (intern) bekend dat de landelijke invoering van KEI voorlopig op de lange baan wordt geschoven. Deze tijd wordt gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.
Het blijkt allemaal complexer te zijn dan voorzien en de vertraging zal ook weer meer kosten met zich meebrengen en de verwachte besparingen zullen logischerwijs pas later gerealiseerd worden. Onduidelijk is wat de gevolgen zijn voor het personeel dat in het traject zit waarin ze wordt begeleid naar ander werk.
De pilotfase civiel 1.0 (vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging) startte op 1 september jl. bij twee rechtbanken. De landelijke uitrol hiervan zal op z’n vroegst eind 2018 plaatsvinden, maar dit is afhankelijk van de resultaten van de evaluatie van de pilotfase civiel 1.0.
De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2016 tot en met 31 juli 2017 gestegen met 1,34%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2018 zullen stijgen.
De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.
Overzicht griffierechten 2018
Hieronder een overzicht van de griffierechten voor burgerlijke zaken per 1 januari 2018:
Niet iedereen is per 1 januari 2018 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2017 verschuldigd.
Alle procedures
Voor eisers en verzoekers die het griffierecht voor 1 januari 2018 verschuldigd zijn geworden.
Dagvaardingsprocedure
In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2017 verschuldigd als (i) de dagvaarding is betekend in 2017 en (ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan. Dit geldt voor procedures in eerste aanleg en voor procedures in hoger beroep.
Verzoekschriftprocedure
In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2018 dan gelden de oude tarieven;
Vorderingsprocedure onder KEI
In de vorderingsprocedure van het Programma KEI moet een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de manier waarop de verweerder is opgeroepen.
Is begonnen met de indiening van een procesinleiding bij de rechtbank (art. 111 Rv nieuw), dan zal de griffier een oproepingsbericht opstellen en de datum van het oproepingsbericht is bepalend.
Wordt gekozen voor het zelf opstellen van de procesinleiding met oproepingsbericht en worden deze vervolgens direct betekend aan de verweerder (art. 112 Rv nieuw), dan is de datum van betekening beslissend.
In beide gevallen gelden de oude tarieven als de bedoelde datum ligt vóór 1 januari 2018. Zo niet, dan gelden de nieuwe tarieven.
Het lijkt me veel praktischer en handiger om één uniforme landelijke regeling te hebben over het opvragen van algemene voorwaarden bij de Nederlandse rechtbanken.
Dit legde ik voor aan de Rechtspraak en het het landelijk overleg van civiele en kantonrechters (het LOVCK&T (=toezicht)) achtte dit ook ongewenst en er is besloten om de kosten voor het opvragen van de algemene voorwaarden landelijk vast te stellen op nihil. Op Rechtspraak.nl is dit ook al aangepast.
Het is mooi dat het opvragen gratis wordt bij alle rechtbanken. Rest nog de te volgen procedure om algemene voorwaarden op te vragen. Op dit moment is nog onduidelijk is of de Rechtspraak de aanvraagprocedure ook gaat uniformeren. Wordt vervolgd…
Sinds vandaag is het mogelijk om digitaal rond te neuzen in rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven.
De zittingszalen zijn niet te bezichtigen, maar de ontvangsthal en wachtruimtes wel. Op verschillende locaties staat een informatiebalkje waar je op kan klikken voor meer informatie (zie foto hieronder). Op deze manier kunnen bezoekers van de gerechtsgebouwen en paleizen van justitie zich alvast oriënteren.
Hierdoor kan men zich beter voorbereiden op wat toch vaak een spannende dag is, aldus de Rechtspraak. Daarnaast is het natuurlijk ook leuk om eens rond te kijken bij het moderne gerechtshof Amsterdam of het klassieke paleis van justitie in Leeuwarden.
Foto: in het gerechtsgebouw te Utrecht zijn de koffie en thee uit de koffieautomaat gratis.
Omdat de website van de Rechtspraak niet de meest gebruiksvriendelijke website is, hieronder een overzicht van de gebouwen waar je digitaal kan rondkijken.
Dit zijn niet alle gebouwen. De gerechtsgebouwen in Gouda en Leiden (beiden rechtbank Den Haag), Apeldoorn en Nijmegen (beiden rechtbank Gelderland) en Enschede (rechtbank Overijssel) kunnen niet virtueel worden bezocht. Het ligt ook niet in planning dat dit alsnog gaat gebeuren. De reden hiervan is dat deze locaties maar weinig bezoekers kennen.
Op 1 september jl. ging de pilot civiel 1.0 van het digitaal procederen (‘KEI’) van start. Alle reden voor een overzicht van mijn meest relevante blogs over KEI.
Fases
De fase civiel 1.0 is de eerste fase die wordt uitgerold. Lees hier wat de andere fases zijn en wat de planning is.
Klaar voor KEI. Toch?
Het is natuurlijk goed dat we in Nederland eindelijk digitaal gaan procederen, maar zijn we er eigenlijk wel klaar voor? In deze column ga ik hier nader op in.
De basisprocedure
Niet alleen moeten we digitaal gaan procederen, maar het burgerlijk procesrecht is ook vernieuwd. Over de nieuwe basisprocedure schreef ik een artikel voor het Advocatenblad.
Termen nieuw procesrecht
In de nieuwe basisprocedure (zie hiervoor) worden ook veel nieuwe termen gebruikt. Ik blogde over deze nieuwe termen.
Oproepen verweerder
Je wederpartij oproepen, kan in het nieuwe burgerlijk procesrecht op drie verschillende manieren.
In mijn eerdere blog vroeg ik me af waarom deze diversiteit aan tarieven en werkwijzen bestond. Het is immers toch veel praktischer en handiger om één uniforme landelijke regeling te hebben over het opvragen van algemene voorwaarden bij de Nederlandse rechtbanken?
Inmiddels staat dit onderwerp op de agenda van de Rechtspraak en wordt gekeken of er één landelijke werkwijze kan worden geïntroduceerd. Hoe deze werkwijze eruit komt te zien, is nog niet bekend. Later dit jaar zal het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (‘LOVCK’) een beslissing nemen en hopelijk is voor het eind van het jaar duidelijk wat de oplossing zal zijn.
Het spreekt voor zich dat ik jullie op de hoogte hou.
Sinds mei 2013 kan bij het gerechtshof Den Haag de second opinion procedure worden gevolgd in plaats van de reguliere appelprocedure. In dit artikel behandelt de auteur allereerst de kenmerken van de second opinion procedure, waarna de belangrijkste voor- en nadelen aan bod komen. Daarna komen de cijfers aan bod, analyseert hij de gepubliceerde uitspraken en sluit hij af met een conclusie.
Op 1 mei 2013 startte het gerechtshof Den Haag een pilot met de second opinion procedure. Dit was een uitvloeisel van een onderzoek naar de herziening van de rolprocedure in hoger beroep. De Rechtspraak wilde een snellere, goedkopere en eenvoudige procedure. Naar aanleiding van dit onderzoek ontwikkelde een werkgroep van de gerechtshoven Amsterdam en Den Haag de second opinion procedure.1 Alhoewel ik positief sta tegenover initiatieven die de toegang tot de rechter vergroten, procederen minder kostbaar maken en de doorlooptijden verkorten, was ik destijds kritisch.2 Inmiddels is de pilot afgelopen en is de procedure ingevoerd. Al met al reden genoeg om deze procedure eens nader te bekijken.
In deze bijdrage zet ik kort de kenmerken van de procedure uiteen, waarna de belangrijkste voor- en nadelen aan bod komen. De Hoge Raad lijkt de second opinion overeenkomst aan te merken als een procesovereenkomst en er wordt gekeken of een dergelijke overeenkomst is toegestaan. Daarna komen de cijfers aan bod en analyseer ik de gepubliceerde uitspraken. Ik sluit af met een conclusie.
Geen pilot meer
Advocaat-generaal Spier vermeldde in zijn conclusie van 30 oktober 20153 dat de second opinion procedure een stille dood was gestorven, maar dit blijkt niet zo te zijn. Integendeel. Oorspronkelijk was het idee om de pilot aan te bieden tot de invoering van KEI, omdat dan nieuwe procesreglementen in werking treden. Op dat moment zou worden bezien of het hof Den Haag de second opinion procedure zou blijven aanbieden. Inmiddels is de second opinion procedure geen pilot meer en geldt geen einddatum voor deze procedure. Desgevraagd deelde het gerechtshof Den Haag mee dat wel periodiek wordt beoordeeld of er nog voldoende behoefte is aan deze procedure en dat het eerstvolgende ijkmoment (waarschijnlijk) de invoering van het digitaal procederen bij het gerechtshof Den Haag (de fase civiel 2.0 van het Programma KEI) is.4 Op mijn vraag aan het Haagse hof wat de criteria zijn waarop wordt beoordeeld of de procedure wordt gehandhaafd of afgeschaft, kreeg ik geen antwoord.
De procedure
De second opinion procedure is een wat vreemde eend in de bijt. Zij wordt gepresenteerd als een goedkoop en snel alternatief voor de reguliere appelprocedure in bodemzaken en kortgedingzaken en zij kent een eigen reglement. Maar feitelijk is het niet meer dan een herbeoordeling van de processtukken en het vonnis in eerste aanleg. Het hof herbeoordeelt de zaak in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de eerste rechter werd gevraagd.5
In de vorige alinea repte ik over vonnis. De reden hiervan is dat de second opinion procedure enkel betrekking heeft op dagvaardingsprocedures. Dit is ook logisch, omdat het beroepschrift in een verzoekschriftprocedure de grieven moet bevatten.6
Net als in de reguliere appelprocedure geldt het grievenstelsel ook in de second opinion procedure. Alleen is er in de second opinion procedure sprake van één gestandaardiseerde grief, die is voorgedrukt op het door partijen in te dienen second opinion formulier.7 Deze grief houdt in dat de eerste rechter ten onrechte niet heeft beslist overeenkomstig hetgeen de appellant en/of geïntimeerde in eerste aanleg heeft gevorderd. Feitelijk is dit een bezemgrief/veeggrief en deze grief mag men niet toelichten. In een normale appelprocedure zal worden geoordeeld dat een bezemgrief die de strekking heeft om het gehele geschil aan het hof voor te leggen, geen zelfstandige betekenis heeft en dus geen verdere bespreking behoeft.8 Ook is het niet mogelijk om appel in te stellen tegen een deel van het vonnis in eerste aanleg; de second opinion procedure omvat de gehele uitspraak.9
Omdat het slechts een herbeoordeling is van het procesdossier in eerste aanleg, is er geen ruimte voor het verstrekken van nadere inlichtingen, aanvullende bewijslevering of verder partijdebat.
Toelating tot de second opinion procedure kan alleen op gezamenlijk verzoek van partijen. Dit verzoek kan in de appeldagvaarding worden opgenomen, maar ook tijdens de comparitie na aanbrengen kunnen partijen dit verzoeken. Ook de rechter kan tijdens de comparitie na aanbrengen voorstellen om deze procedure te volgen.10 In het tussenarrest, waarin de comparitie na aanbrengen wordt gelast, wijst het hof partijen door middel van de volgende standaardtekst op de mogelijkheid van de second opinion procedure:
‘Het hof attendeert partijen erop dat – naast de comparitie van partijen en mediation – ook de mogelijkheid bestaat om het vonnis (of de vonnissen) in eerste aanleg ter herbeoordeling voor te leggen zonder verdere stukkenwisseling, waarna het hof op korte termijn arrest zal wijzen. Voor de inhoud van het hierop toepasselijke Second Opinion Reglement en de daarbij behorende formulieren wordt verwezen naar www.rechtspraak.nl onder hof Den Haag, Regels en procedures.’11
Partijen zullen, als het goed is, dus niet worden overvallen door de suggestie om de second opinion procedure te volgen. Is dat wel het geval, dan ligt een (korte) schorsing van de comparitie voor de hand. In elk geval zullen partijen zich hieromtrent moeten kunnen uitlaten.
In alle gevallen moeten de advocaten van partijen een speciaal daarvoor opgesteld ‘Second opinion formulier’ invullen, ondertekenen en indienen.
Gezien de aard van de procedure – enkel herbeoordeling – worden verzoeken afgewezen als het gaat om complexe zaken, bewerkelijke zaken,12 zaken waarin een tussenvonnis is gewezen, getuigenverhoor plaatsvond en/of een deskundigenbericht is gelast13 alsmede zaken waarin behoefte bestaat aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat. Deze wijzigingsgronden zijn niet in beton gegoten; zij kunnen op basis van opgedane ervaringen worden gewijzigd of uitgebreid.14
Wordt het toelatingsverzoek gedaan in de appeldagvaarding, dan beslist het hof binnen zes weken op het toelatingsverzoek. Als het toelatingsverzoek tijdens de comparitie na aanbrengen wordt gedaan, dan beslist de raadsheer-commissaris in principe direct tijdens de comparitie. In bijzondere gevallen beslist de raadsheer-commissaris uiterlijk binnen twee weken middels een rolbeslissing.15 Wijst het hof het verzoek af, dan verwijst zij de zaak naar de reguliere appelprocedure.16 Honoreert het hof het verzoek en hebben beide partijen het griffierecht tijdig betaald, dan doet het hof (in beginsel) binnen zes weken uitspraak. Het is echter mogelijk dat het hof alsnog oordeelt dat de zaak niet geschikt is voor de second opinion procedure en in dat geval verwijst zij de zaak naar de reguliere appelprocedure.17
Twee voordelen
De second opinion procedure heeft als grote voordeel dat het hof in beginsel zes weken na toelating tot de second opinion procedure uitspraak doet. Het is dus aanmerkelijk sneller dan een reguliere appelprocedure.
Ook liggen de kosten een stuk lager, omdat de advocaten geen memories hoeven op te stellen, er geen bewijsopdracht kan volgen en er geen deskundigenbericht kan worden gelast. Tegenover deze voordelen staat echter wel een aantal nadelen.
Twee nadelen
De twee grootste nadelen zijn (i) dat partijen afstand doen van hun recht om in appel hun stellingen en verweren aan te passen naar aanleiding van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gekomen (de herstelfunctie van hoger beroep) en (ii) dat de second opinion procedure feitelijk strijdig is met het wettelijk procesrecht.
Herstelfunctie hoger beroep
Een van de functies van hoger beroep is de herstel- of herkansingsfunctie. Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat het ‘hoger beroep strekt mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten.’18
Dit betekent ook dat de appelrechter niet enkel controleert of de rechter in eerste aanleg zijn werk goed heeft gedaan, maar hij dient de zaak te beoordelen zoals deze aan hem is voorgelegd. Anders gezegd, de appelrechter toetst ex nunc.
Door te kiezen voor de second opinion procedure doen partijen afstand van het recht op herstel en aanvulling. Het is dus niet mogelijk om de eis en/of het verweer te wijzigen of aan te vullen. De appelrechter zal dus enkel controleren of de rechter in eerste aanleg zijn werk goed heeft gedaan. Dit grote nadeel moet zeker in overweging worden genomen alvorens de cliënt te adviseren om akkoord te gaan met de second opinion procedure.
Uit de gepubliceerde jurisprudentie blijkt dat de second opinion procedure eerst tijdens de comparitie na aanbrengen ter tafel komt (zie hierna onder ‘De cijfers”’. Als het goed is, zijn partijen hier in het tussenarrest op geattendeerd. Er zijn geen uitspraken gepubliceerd waaruit volgt dat partijen zelf het initiatief namen om toelating tot de second opinion procedure te verzoeken.
In strijd met appelprocesrecht
Een tweede bezwaar verwoordde advocaat-generaal Spier in zijn eerdergenoemde conclusie van 30 oktober 2015:
‘De “second opinion” regeling vindt geen steun in de wet. Sterker nog: deze is daarmee mijns inziens in strijd. De wet en het wettelijk stelsel vergen dat appellant grieven aanvoert tegen de bestreden beslissing(en). Hoewel daarvoor (niet langer) sacrale bewoordingen nodig zijn, is wél vereist dat grieven voldoende worden gepreciseerd. Met name kan niet door een veeggrief worden bewerkstelligd dat de hele zaak door appellant naar de appelrechter wordt overgeheveld. Dat is nauwkeurig wat in casu is gebeurd.”19
Hij meent dat het hof partijen hierom niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Wel onderkent hij dat het vreemd is dat partijen dan worden gestraft, terwijl zij een door de rechtspraak aangeboden procedure volgen. Voorts belicht hij meerdere perspectieven, waaronder het perspectief dat het feit dat het om een second opinion gaat, impliceert dat geen sprake is van een bij de wet voorziene vorm van rechtspraak maar van een informele en snelle vorm van geschillenbeslechting.20 Desalniettemin meent hij toch dat partijen niet-ontvankelijk zijn.
Procesovereenkomst
De Hoge Raad gaat in zijn arrest niet inhoudelijk in op de door advocaat-generaal Spier geuite principiële bezwaren. De Hoge Raad volstaat met het vermelden van het feit dat de second opinion procedure is gebaseerd op een bijzonder reglement van het Haagse hof en dat het om een procesovereenkomst tussen partijen gaat, waarbij het hof per geval akkoord moet gaan.21 Onduidelijk is of de Hoge Raad hiermee aanhaakt bij de opmerking van advocaat-generaal Spier dat het geen bij de wet voorziene vorm van rechtspraak is, maar een informele vorm van geschillenbeslechting.
Met het ondertekenen van het second opinion formulier gaan partijen feitelijk een procesovereenkomst aan. Een procesovereenkomst is een overeenkomst waarbij partijen afwijken van een of meerdere regels van procesrecht. Hiervoor bleek al dat partijen afstand doen van hun recht om nadere feiten aan te voeren en andere stellingen te betrekken dan in eerste aanleg en dat in het kader van de second opinion procedure één gestandaardiseerde en niet onderbouwde bezemgrief voldoende is om het hele geschil aan het hof voor te leggen. Dit wijkt dus af van het reguliere appelprocesrecht. Interessant is de vraag of deze procesovereenkomst stand zou houden, wanneer hierover geklaagd zou worden in cassatie. Niet elke procesovereenkomst is namelijk toegestaan, zo blijkt uit de dissertatie van Knigge.22
Zo wijken partijen in de second opinion procedure – in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv – af van de regel dat zij alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing van hun geschil aan de rechter moeten voorleggen.23 De second opinion overeenkomst is daarmee beperkend voor partijen zelf, want zij kunnen geen gebruikmaken van de herstelfunctie van het hoger beroep en daarmee kan het voorkomen dat niet het gehele geschil aan de rechter wordt voorgelegd. Moet de rechter oordelen op basis van onvolledige feiten en omstandigheden, dan kan dit het vertrouwen in de rechtspraak schaden. Ook zou dit het risico van eigenrichting kunnen vergroten.24 Knigge concludeert in dit verband dat partijen de bevoegdheid om feiten aan te voeren of stellingen te betrekken tijdens de procedure niet bij overeenkomst kunnen beperken.25 De second opinion overeenkomst beperkt partijen evenwel in hun wijze van procederen, wat zou betekenen dat als een cassatieklacht zou worden ingediend tegen de rechtsgeldigheid van een second opinion overeenkomst, het niet ondenkbaar is dat deze procesovereenkomst zou zijn vernietigd.
De cijfers
Als een pilot wordt verlengd, dan zal dat in het algemeen het gevolg zijn van positieve resultaten en de omstandigheid dat de procedure een toegevoegde waarde kan hebben. In dit geval ligt dat anders, want … er zijn geen precieze cijfers bekend!
De rechtspraak heeft niet meteen vanaf de invoering op 1 mei 2013 bijgehouden hoe vaak deze procedure is aangevraagd en is gevoerd. Het is dus niet duidelijk wat de resultaten zijn qua percentage toelatingen en succes van de toegelaten procedures. Wel is bekend dat er in 2014 zes verzoeken zijn gedaan en in 2015 vijf verzoeken. Hoeveel van deze verzoeken gehonoreerd zijn, is onbekend. Zowel in 2014 als in 2015 zijn zeven arresten gewezen in second opinion procedures. In 2016 zijn twaalf second opinion verzoeken ingediend en zijn vijftien uitspraken gedaan.26 Het aantal verzoeken is in 2016 dus bijna verdubbeld ten opzichte van de voorgaande jaren en lag in 2016 op gemiddeld één verzoek per maand. De procedure is dus geen stille dood gestorven.
Op rechtspraak.nl zijn slechts de uitspraken van negen second opinion procedures gepubliceerd (zie tabel 1). Als reden hiervoor geeft het hof Den Haag desgevraagd aan dat er geen capaciteit is om standaard alle arresten te publiceren en dat in second opinion procedures enkel de juridisch interessante arresten worden gepubliceerd.
Tabel 1 Gepubliceerde second opinion uitspraken
Datum uitspraak
ECLI-nummer
Verzoekjaar
Succes t.o.v. 1e aanleg?
21 januari 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:85
2013
Nee
21 januari 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:87
2013
Nee
7 oktober 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:3088 27
2014
Deels
3 februari 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:915
2014
Deels
9 juni 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:1280
2015
Nee
16 februari 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:263
2015
Deels
21 juni 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:1983
2016
Nee
30 augustus 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:2616
2016
Deels in principaal appel en niet in incidenteel appel
25 oktober 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:3102
2016
Niet in principaal appel en niet in incidenteel appel
Opvallend is dat in geen van deze zaken in de appeldagvaarding verzocht is om toelating tot de second opinion procedure. Kennelijk is er vanuit de advocatuur weinig animo voor of bekendheid met de second opinion procedure. Nadat partijen op het bestaan van deze procedure zijn gewezen in het tussenarrest, bespreekt de raadsheer tijdens de comparitie na aanbrengen met partijen of de second opinion procedure in hun zaak wellicht een goede oplossing zou kunnen zijn.
Verder valt op dat in geen van de gepubliceerde uitspraken de uitspraak in eerste aanleg (in conventie of in reconventie) volledig vernietigd wordt. In de reguliere appelprocedure komt dit vaker voor.
De mist in
De toelatingseisen voor de second opinion procedure zijn helder. Toch past het hof in twee van de gepubliceerde uitspraken de procedurele regels niet juist toe.
Het eerste geval betreft het tussenarrest van 16 februari 2016.28 In die zaak stelt het hof appellant in de gelegenheid zijn vordering bij akte nader te specificeren en vervolgens mag geïntimeerde hierop reageren.
In de zaak van 25 oktober 2016 doet zich een soortgelijke situatie voor.29 Daar vroeg het hof zich af of de zaak wel geschikt was voor de second opinion procedure, omdat er mogelijk nadere bewijslevering nodig is. In plaats van de zaak naar de gewone procedure te verwijzen, houdt het gerechtshof de mogelijkheid open om in afwijking van het SO-reglement toch een bewijsopdracht te geven:
‘Voorts hebben beide partijen verklaard dat zij het hof in afwijking van het SOR [lees: SO-reglement] wel ruimte willen laten voor het geven van een bewijsopdracht.
Uiteindelijk komt het niet tot een bewijsopdracht en wijst het hof zowel het principale als het incidentele appel af.
In beide gevallen gaat het gerechtshof de mist in, want het oordeelt in strijd met de aard en regels van de second opinion procedure. Het kenmerkende van deze procedure is nu juist dat partijen niet de mogelijkheid hebben om stukken te wisselen, er geen ruimte is voor nader partijdebat en om bewijs bij te brengen. Dit is immers expliciet opgenomen in de procesovereenkomst. De raadsheer moet de zaak herbeoordelen in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de eerste rechter werd gevraagd.30 Dit laatste is ook logisch, omdat het gerechtshof de zaak herbeoordeelt op basis van enkel het procesdossier in eerste aanleg.
Voorts staat in de toelichting op het SO-reglement dat het verzoek moet worden afgewezen, als het een zaak betreft waarin behoefte bestaat aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat.31 Wat het gerechtshof in beide zaken had moeten doen, is de zaak (alsnog) verwijzen naar de reguliere appelprocedure.32
Conclusie
Zoals gezegd, is de second opinion procedure een vreemde eend in de bijt. Het is geen volwaardige gerechtelijke procedure, ook al biedt de rechtspraak haar aan. Wordt het wel als gerechtelijke procedure beschouwd, dan is zij in strijd met de wet (nu deze procedure is gebaseerd op een enkele niet onderbouwde veeggrief).
Wordt de second opinion procedure beschouwd als alternatieve manier van geschillenbeslechting op basis van een procesovereenkomst, dan kan zij evenmin door de beugel.
Naar mijn mening zou de rechtspraak geen procedure in stand moeten houden die strijdig is met de wet en de basisbeginselen van een eerlijk proces. Dit komt de geloofwaardigheid van de rechtspraak niet ten goede. Daartegenover staat dat er partijen zijn die hier welbewust voor kiezen, en zolang geen van partijen spijt krijgt en geen beroep doet op de ongeldigheid van de procesovereenkomst, is er feitelijk niets aan de hand.
Ondanks de fundamentele kritiek en het gebrek aan cijfers, wint de second opinion procedure aan populariteit. Maar dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de second opinion procedure een succes is. Dit geldt temeer nu er twee van de twaalf in 2016 gedane verzoeken eigenlijk naar de reguliere appelprocedure hadden moeten worden verwezen. Het is niet bekend op basis van welke criteria zal worden beoordeeld of de second opinion procedure wordt gehandhaafd of afgeschaft. Maar het feit dat ook de zogeheten eKantonrechter33 wordt gehandhaafd, ook al is er sinds de lancering in oktober 2013 slechts een handvol zaken aangebracht, doet vermoeden dat de lat niet erg hoog ligt.
Het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) heeft tot doel het digitaliseren van procedures en het vereenvoudigen van het procesrecht. Voor meer informatie over de verschillende fases van het Programma Kei verwijs ik naar https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Tijdlijn-KEI.pdf.
Artikelen 2.7 en 3.6 SO-reglement.
Artikel 359 Rv juncto artikel 278 lid 1 Rv. In het nieuwe procesrecht onder KEI blijft dit verschil gehandhaafd, zie artikel 343 lid 3 Rv nieuw voor vorderingszaken en artikel 359 Rv nieuw juncto artikel 30a lid 3 sub d Rv nieuw voor verzoekprocedures. Wordt in hoger beroep gegaan van een vonnis waarin is beslist over een vordering en een verzoek, dan kunnen de gronden in de verzoekzaak ook later worden ingediend (artikel 343 lid 3 Rv nieuw).
M.W. Knigge, De procesovereenkomst: over de vrijheid van partijen het civiele proces vorm te geven (diss. Leiden), Kluwer 2012.
Knigge 2012, p. 138.
Knigge 2012, p. 140.
Knigge 2012, p. 143.
Omdat een verzoek niet altijd leidt tot een arrest in hetzelfde jaar, verschillen deze aantallen met het aantal verzoeken in die jaren.
Op 21 oktober 2014 werd een beslissing artikel 31 Rv (kennelijke verschrijving) die ziet op het arrest van 7 oktober 2014 gepubliceerd, omdat abusievelijk vermeld was dat de advocaat van appellanten zich had onttrokken. Dit herstelarrest heeft ECLI nummer ECLI:NL:GHDHA:2014:3088.
Considerans, artikel 2.7 en artikel 3.6 SO-reglement.
Toelichting op artikel 2.8 en 3.8 op pagina 10 SO-reglement.
Artikel 3.11 SO-reglement.
De eKantonrechter is gebaseerd op artikel 96 Rv en het betreft een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter die – behalve de mondelinge behandeling – geheel digitaal verloopt. Het gaat om eenvoudige kantonzaken. De grootste beperkingen zijn dat de mondelinge behandeling in ’s-Hertogenbosch of Rotterdam plaatsvinden (partijen moeten bij het aanbrengen van de zaak een keuze maken) en dat partijen verplicht afzien van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.
In het meest recente nummer van het Tijdschrift voor beslag en executie & rechtsvordering in de praktijk (BER), kijk ik in mijn column terug op het afgelegde digitaliseringstraject van de civiele procedure en kijk ik naar de toekomst.
Is de Rechtspraak wel klaar voor digitaal procederen?
Recente reacties