De Code zaakstoedeling klinkt als een naam voor geheime operatie of een boek van Tom Clancy, maar dat is het niet. De Code zaakstoedeling regelt de verdeling van rechtszaken onder rechters.
Transparant
De zaakverdeling onder rechters is nog niet formeel geregeld en ieder gerecht doet dit op zijn eigen manier. En hoe de zaken werden verdeeld, is voor de procespartijen niet duidelijk. Dit vindt de Rechtspraak niet meer van deze tijd en daarom is deze code opgesteld.
Doel Code zaakstoedeling
Het doel van de Code zaakstoeldeling is dat de toewijzing van rechtszaken aan rechters gebeurt op basis van objectieve maatstaven. Deze objectieve maatstaven moeten ervoor zorgen dat rechtszaken onpartijdig, deskundig en tijdig worden behandeld.
Bestuursreglementen
De Code zaakstoedeling bevat slechts uitgangspunten. Dit is de reden dat er geen concrete regels voor de verdeling van zaken in staan. Dit laatste zal elk rechtsbestuur doen in een nog op te stellen bestuursreglementen voor de verdeling van zaken.
De verdeling moet op een ‘aselecte’ manier gebeuren en de Rechtspraak ontwikkelt een hiervoor geautomatiseerd systeem.
Afwijken
In bepaalde gevallen kan men afwijken van de aselecte verdeling. Als een gerecht een zaak ontvangt, beoordeelt men of die zaak een ‘toedeling op maat’ nodig heeft. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het een potentieel zeer geruchtmakende zaak is of een megazaak. Bij toedeling op maat koppelt men de zaak aan een specifieke rechter die geschikt is om een dergelijke zaak te behandelen.
Tekst Code zaakstoedeling
De Code zaakstoedeling bestaat uit de volgende zeven artikelen:
De toedeling van rechtszaken aan rechters vindt plaats onder eindverantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, zonder inmenging van buitenaf.
Het gerechtsbestuur stelt per rechtsgebied een zaakstoedelingsregeling vast en maakt die openbaar.
De toedeling van zaken vindt plaats op een objectieve wijze die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van tijdige en deskundige rechtspraak waarborgt.
De toedeling van zaken vindt in beginsel op aselecte wijze plaats. In de zaakstoedelingsregeling wordt bepaald welke categorieën van zaken niet aselect worden toegedeeld, omdat de toedeling ervan maatwerk vergt.
De naam van de rechter wordt tijdig aan partijen bekend gemaakt.
Na toedeling van een zaak aan een rechter handelt deze de zaak in beginsel zelf af.
Een rechterswisseling wordt met opgave van redenen aan partijen medegedeeld.
De Code zaakstoedeling met een toelichting per artikel vind je hier.
Minister van rechtsbescherming Sander Dekker wil het procederen bij de kantonrechter goedkoper maken.[1] Hiervoor zijn twee redenen. De eerste reden is dat de griffierechten voor lage vorderingen inmiddels zo hoog zijn dat het een afschrikkende werking heeft en dat steeds minder (rechts)personen zich tot de rechter wenden. De tweede reden is dat het hoge griffierecht een blok aan het been is voor debiteuren en het kan hen (verder) de schulden in drukken. Deze problematiek speelt al langer en op deze plek wijdde ik er in november 2018 al eens een column aan.[2]
Het plan is om de griffierechten voor vorderingen tot van € 500 tot € 5.000 voor rechtspersonen en voor vorderingen van € 500 tot € 1.500 voor natuurlijke personen te verlagen. De verlaging voor vorderingen tot € 2.500 voor rechtspersonen is aanzienlijk, maar voor de categorie €2 .500 – € 5.000 is de verlaging slechts 5% (van € 486 naar € 460).
De rechtstaat moet zo min mogelijk kosten volgens Minister Dekker en hij meent dat het verlagen van de griffierechten moet worden gecompenseerd door het verhogen van de griffierechten voor vorderingen vanaf € 5.000. Budgetneutraal noemt hij dit. Deze verhoging bedraagt maar liefst 35%.
In de periode 2011-2017 leidde een sterke stijging van de griffierechten in kantonzaken tot een daling van 38% van het aantal zaken en een verlaging van het griffierecht in hoger beroep leidde tot een stijging van het aantal zaken. Er is dus een direct verband tussen een stijging van griffierechten en daling aantal rechtszaken.[3] De verhoging met 35% van de griffierechten van vorderingen vanaf € 5.000 zal dus leiden tot een aanzienlijke daling van het aantal zaken. Dit gegeven moet worden meegenomen in de cijfermatige onderbouwing van het voorstel. Maar… die cijfermatige onderbouwing ontbreekt. Het is dus niet duidelijk of dit voorstel ook daadwerkelijk budgetneutraal is. En dat is toch wel het minste dat je mag verwachten.
Overigens moet je je afvragen of deze extreme stijging nog wel nodig is, gezien het feit dat de Rechtspraak er de komende drie jaar gemiddeld € 95 miljoen per jaar bij krijgt. En dus moet je je afvragen of de voorgenomen verlaging nog wel budgetneutraal moet gebeuren. Temeer omdat dat het rapport Incassozaken concludeert dat de voorwaarde van budgetneutraliteit moeilijk te verdedigen is.[4]
Een saillant detail is dat in het regeerakkoord is afgesproken dat de griffierechten, behoudens indexatie, niet zullen stijgen[5] en minister Dekker hetzelfde regeerakkoord in het op 7 november 2019 gevoerde debat over de gefinancierde rechtsbijstand aangrijpt om geen extra geld vrij te hoeven maken voor de gefinancierde rechtsbijstand.[6] De minister is dus nogal selectief in het streng de hand houden aan het regeerakkoord naar gelang het hem uitkomt.
Door het probleem van de ontoegankelijke rechter voor lage vorderingen op deze wijze op te lossen, creëer je hetzelfde probleem voor hogere vorderingen. Kortom, het probleem wordt verschoven.
Een meer fundamentele herziening van het griffierechtstelsel lijkt me beter dan dit onevenwichtige voorstel. Voorwaarde hierbij moet wel zijn dat het de eis van budgetneutraliteit wordt losgelaten en dat de opties cijfermatig worden onderbouwd.
Per 1 januari 2020 is de rechtbank Amsterdam een nieuwe procedure rijker: Huurzittingen Amsterdam. Deze procedure is een voortzetting van de pilot huurzaken die sinds februari 2018 bij deze rechtbank liep.
Pilot huurzaken
Het doel van de pilot huurzaken was om zo vroeg mogelijk een betalingsregeling te treffen en om die in een vonnis vast te leggen. Op deze manier worden de proceskosten voor de huurder beperkt, probeert men het oplopen van de huurachterstand tegen te gaan en wordt ontruiming voorkomen.
Mijn voornaamste bezwaar was dat de rechter op de eerste rolzitting namens de betrokken woningbouwverenigingen optrad en daarmee komt de onafhankelijkheid van de rechter in het geding. De vraag is of dit is aangepast bij Huurzittingen Amsterdam.
Ik ben bang van niet. Bij Huurzittingen Amsterdam is er, volgens het persbericht van de Rechtspraak, een medewerker van de schuldhulpverlening aanwezig op de zitting. Onduidelijk is of deze medewerker namens de woningbouwvereniging optreedt, maar dat lijkt me niet. De taak van de schuldhulpverlening is immers om de belangen van de schuldenaar te behartigen en niet die van een schuldeiser.
Daarmee lijkt het erop dat de rechter feitelijk nog steeds optreedt als gemachtigde van de woningbouwvereniging. Maar zeker weten doe ik het niet. Dit brengt me bij mijn tweede kritische kanttekening.
Ontbreken informatie
Mijn tweede kanttekening bij de pilot was dat er op rechtspraak.nl geen informatie over de pilot is gepubliceerd. Ook over Huurzittingen Amsterdam is, behalve het eerder genoemde persbericht, niets te vinden.
Ook is niet duidelijk of deze procedure voor alle huurzaken geldt of, net als in de pilot huurzaken, enkel voor een beperkt aantal aangesloten woningcorporaties.
Conclusie
Huurzaken Amsterdam is een goed initiatief, maar zijn zeker kanttekeningen bij te plaatsen.
Het belangrijkste punt van kritiek is dat de rechter mee procedeert aan de zijde van de schuldeiser (verhuurder) en daarmee zijn onafhankelijkheid verliest.
Verder is er veel onduidelijkheid doordat er geen nadere informatie, laat staan een procesreglement voor Huurzittingen Amsterdam beschikbaar is.
De verklaring voor recht is een vordering, waarbij de eiser vordert dat de rechter een bepaalde rechtsverhouding tussen de procespartijen vaststelt.[1]
Een voorbeeld hiervan is dat Piet vordert dat de rechter voor recht verklaart dat Abe aansprakelijk is voor de door Piet geleden schade.
Een verklaring voor recht kan de enige vordering zijn in de procedure, maar kan ook gecombineerd worden met andere vorderingen, zoals een vordering tot betaling van een geldsom.
Belang
De eerste voorwaarde voor het toewijzen is dat de eiser onmiddellijk betrokken moet zijn bij die rechtsverhouding en dus een direct belang moet hebben. Daarnaast moet dit belang voldoende zwaarwegend zijn om een gerechtelijke procedure te rechtvaardigen.[2]
Niet in kort geding
De rechter in kort geding kan geen verklaring voor recht uitspreken. De reden hiervoor is dat een kort geding alleen is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie. Een kort geding is niet bedoeld om de rechtspositie van partijen vast te stellen.[3]
Positief en negatief
Er bestaan positieve en negatieve verklaringen voor recht. Het hiervoor genoemde voorbeeld is een positieve verklaring voor recht.
De vordering “dat de rechtbank voor recht verklaart dat Anton niets meer aan Sarah verschuldigd is” is een voorbeeld van een negatieve verklaring voor recht.
Bewijslast
Wie heeft de bewijslast? Moet de eiser bewijzen dat de gevorderde verklaring voor recht klopt? Of moet de gedaagde bewijzen dat de gevorderde verklaring voor recht niet klopt en dus moet worden afgewezen?
Betwist de gedaagde de vordering of vraagt de rechter ambtshalve om opheldering, dan rusten de stelplicht en bewijslast in beginsel op de eiser.[4] Dit geldt voor zowel de positieve als de negatieve verklaring voor recht.[5]
Vandaag (1 oktober 2019) treedt de Spoedwet KEI in werking. Deze wet regelt het einde van de KEI-pilots bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.
Concreet betekent dit dat er geen nieuwe digitale procedures meer worden begonnen; we moeten dus weer verplicht op papier procederen. De reeds lopende digitale procedures worden natuurlijk wel afgemaakt. Voor deze rechtbanken geldt vanaf vandaag het ‘gewone’ burgerlijk procesrecht weer en ze lopen dus weer in de pas met de overige rechtbanken. Bij de twee pilotrechtbanken begint een procedure vanaf vandaag dus ook weer met een dagvaarding in plaats van een procesinleiding en oproepingsbericht.
Wijzigingen burgerlijk procesrecht
Het ‘gewone’ burgerlijk procesrecht is per vandaag ook op enkele punten gewijzigd. Het doel hiervan is om de rechter een sterkere regiefunctie te geven en het uitbreiden van de mogelijkheden tijdens de mondelinge behandeling (voorheen comparitie). Ook schaft de Spoedwet KEI het pleidooi af. Deze wijzigingen zijn overgenomen uit het burgerlijk procesrecht zoals dat voor KEI gold (artikel 30k-30n Rv KEI).
Mondelinge behandeling
De grootste verandering is het vervangen van de mondeling behandeling in de plaats van de comparitie. De rechter kan de mondelinge behandeling naar eigen goeddunken inrichten. De mondelinge behandeling is meer omvattend dan de comparitie. De rechter zal mondelinge behandeling nog steeds gebruiken om inlichtingen te krijgen en om te proberen om een schikking te bereiken. Maar de rechter kan meer. Zo kan de rechter bevelen dat een partij een getuige of deskundige meeneemt naar de zitting. Overigens kunnen partijen dit ook uit eigen beweging doen, maar de partij die de getuige of deskundige wil meenemen moet dit wel ruim van tevoren aangeven (zie de procesreglementen onder aan dit blog).
Geen proces-verbaal
Wat ook verandert, is dat het opmaken van een proces-verbaal van de zitting niet meer wettelijk verplicht is. In de praktijk werd het opmaken van een proces-verbaal al vaak achterwege gelaten. Vooral kantonrechters maakten zich hier schuldig aan. Vanaf vandaag mag dat dus. Een proces-verbaal moet worden opgemaakt op verzoek van een partij als die partij daar belang bij heeft of op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad. Ook kan de rechter het uit eigen beweging doen.
Pleidooi afgeschaft
Het pleidooi is niet meer. Althans het is geen aparte proceshandeling meer. Ook dit is overgenomen uit het burgerlijk procesrecht onder KEI. De redenatie is dat partijen hun standpunten altijd mondeling kunnen toelichten tijdens de mondelinge behandeling en daarom is het pleidooi niet meer nodig. Ik ben benieuwd hoe dit in de praktijk zal uitpakken.
Het pleidooi in cassatie blijft wel bestaan, omdat dit het karakter heeft van rechtsgeleerde toelichting op de cassatiemiddelen. Het karakter is dus anders dan het pleidooi in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus de Minister.
Nieuwe procesreglementen
Vanzelfsprekend zijn de procesreglementen van de rechtbanken en de gerechtshoven aangepast naar dit nieuwe procesrecht. De nieuwe procesreglementen vind je hier:
Een partij die een procedure wint, krijgt een vonnis die is opgemaakt in executoriale vorm (een ‘grosse’).[1] Dit betekent bovenaan het vonnis ‘In naam van de Koning’ staat. Als gevolg daarvan kan de deurwaarder de uitspraak ten uitvoer leggen, bijvoorbeeld door het leggen van beslag. Voorwaarde is wel dat de uitspraak aan de veroordeelde is betekend.[2]
In naam van de Koning
Sinds 1890 zette men boven een vonnis ‘In naam der Koningin’. Toen Willem-Alexander vervolgens in 2013 de troon besteeg, veranderde dit in ‘In naam des Konings’. Omdat men dit – ten tijde van de troonsopvolging kennelijk niet, maar kort daarna wel – ouderwets taalgebruik vond, is dit aangepast. Daarom staat er sinds 1 juli 2015 ‘In naam van de Koning’ boven een vonnis.[3] De vonnissen met het opschrift ‘In naam der Koningin’ en ‘In naam des Konings’ zijn nog steeds geldig.
Tweede grosse van oud vonnis
Stel, je vraagt een tweede exemplaar van een vonnis van vóór 1 juli 2015 op [4] en de rechtbank zet op dit tweede exemplaar niet ‘In naam des Konings’, maar ‘In naam van de Koning’. Is dit correct en kan dit vonnis ten uitvoer worden gelegd?
Het antwoord op beide vragen vraag is: ja.
Sinds de wetswijziging van 1 juli 2015 schrijft het wetboek van burgerlijke rechtsvordering voor dat de grosse van een vonnis moet zijn voorzien van de woorden ‘In naam van de Koning’. Deze regel geldt ook als een tweede exemplaar van de grosse van een vonnis van voor 1 juli 2015 wordt verstrekt.
Verwarring?
Kortom, het kan dus voorkomen dat de tweede grosse vonnis uit bijvoorbeeld 1978 het opschrift ‘In naam van de Koning’ heeft in plaats van ‘In naam der Koningin’. Leidt dit niet tot verwarring? Nee, dat verwacht ik niet omdat op elke grosse de datum van afgifte staat[5] en ook vermeldt de grosse – voor zover bekend – de hoeveelste grosse het is.[6]
Het gaat er dan echt van komen: het digitaal procederen wordt stopgezet. Hiervoor diende minister Dekker op 27 maart 2019 een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer.[1]
Doelen wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel regelt niet alleen het stoppen met digitaal procederen bij de pilotrechtbanken Gelderland en Midden-Nederland, maar regelt ook twee andere onderwerpen. Ten eerste geldt straks bij alle rechtbanken weer hetzelfde procesrecht. Dit betekent onder andere dat de procesinleiding en de basisprocedure worden geschrapt en dat de rol terugkomt.
Ten tweede krijgen rechters meer invloed op het inrichten van de mondelinge behandeling. Dit naar aanleiding van positieve ervaringen met het nieuwe procesrecht onder KEI bij de pilots bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Hiervoor neemt men een deel van het procesrecht onder KEI over in het wetsvoorstel.
Hoe nu verder?
Betekent dit dat digitaal procederen helemaal van tafel is? Nee. Al zal het nog wel een aantal jaren duren voordat een nieuwe pilot wordt gestart.
Men gaat eerst een digitale postbus voor het indienen van berichten en processtukken ontwerpen. Vervolgens wordt dit per zaakstroom (civiel, kanton, verzoekschrift, etc.) getest. Dit staat in het Basisplan voor digitalisering van de rechtspraak.[2] Het Basisplan geeft hiermee invulling aan de reset van het Programma KEI.
2019 is een startjaar, dus verwacht dit jaar nog geen concrete resultaten. Het streven is om binnen enkele jaren te realiseren dat de berichten- en stukkenuitwisseling digitaal kan plaatsvinden. Uiteindelijk wordt dit voor professionele partijen verplicht (net als bij KEI het streven was).[3]
=====
[1] Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot intrekking van de verplichting om elektronisch te procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland en tot verruiming van de mogelijkheden van de mondelinge behandeling in het civiele procesrecht.
Een vonnis kan gezag van gewijsde hebben, maar ook kracht van gewijsde. Dit zijn twee verschillende begrippen die met elkaar samenhangen. In dit blog bespreek ik beide begrippen, maar de nadruk ligt op het gezag van gewijsde.
Wat is gezag van gewijsde?
Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering verstaat onder gezag van gewijsde:
“Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.” [1]
Anders gezegd, het gaat om de bindende kracht van vonnissen uit een andere gerechtelijke procedure die partijen voerden. Uit dit wetsartikel volgen twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat het om dezelfde procespartijen moet gaan. De tweede voorwaarde is dat het vonnis in kracht van gewijsde is.
Dezelfde procespartijen
Er is alleen sprake van bindende kracht van een ouder vonnis als beide partijen ook bij die eerdere procedure procespartij waren.
Dit vereiste is opgenomen, omdat iemand niet kan worden gebonden aan de beslissing in een geding waarbij hij geen partij was. Die partij heeft immers niet kunnen reageren op de beweringen van de ander. Het beginsel van hoor en wederhoor is dan geschonden. Het beginsel van hoor en wederhoor is één van de grondbeginselen van het Nederlandse burgerlijk procesrecht.
Kracht van gewijsde
Kracht van gewijsde is de situatie dat tegen een vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De gewone rechtsmiddelen zijn verzet, hoger beroep, revisie of cassatie. Het vonnis moet dus onaantastbaar zijn.
Uit het hiervoor geciteerde wetsartikel blijkt dat kracht van gewijsde een voorwaarde is voor gezag van gewijsde. Stel, een procespartij gaat in hoger beroep. Het vonnis waartegen dat hoger beroep is ingesteld, heeft dan geen kracht van gewijsde. En daarmee dus ook geen gezag van gewijsde.
Niet ambtshalve
De rechter mag niet uit zichzelf (ambtshalve) het gezag van gewijsde toepassen. Eén van de procespartijen moet een beroep doen op het gezag van gewijsde.[2]
Achterliggende gedachte
De achterliggende gedachte van gezag van gewijsde is, dat een geschilpunt dat door een rechter is beslecht en dat niet meer kan worden aangetast niet in een nieuwe procedure opnieuw betwist kan worden.
Uitzondering: kort geding
Een vonnis in kort geding kan wel kracht van gewijsde krijgen, maar geen gezag van gewijsde.
De rechter in kort geding kan namelijk alleen maar een voorlopig oordeel of een voorlopige beslissing geven. Partijen en de rechter zijn dus niet gebonden aan een in kracht van gewijsde gegaan kort geding vonnis.
Procedeer je tegen een buitenlandse partij, dan kan het wel eens lastig worden om de proceskosten te incasseren. In sommige gevallen kan je van de wederpartij zekerheid voor de proceskosten vorderen. In dit blog leg ik uit in welke gevallen dat wel en niet kan.
Zekerheid voor proceskosten
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat in artikel 224 Rv een regeling die zekerheid voor proceskosten mogelijk maakt. In lid 1 van staat enigszins cryptisch wie hiervan gebruik kunnen maken:
“Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.”
In begrijpelijk Nederlands staat er: de gedaagde partij kan zekerheid te krijgen voor het geval de rechter de vordering van de buitenlandse eiser afwijst.
Deze regeling geldt dus niet voor de eisende partij die zekerheid voor de proceskosten wil van een in het buitenland woonachtige/gevestigde gedaagde.
Doel
Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een gedaagde hoge kosten moet maken om de proceskostenveroordeling te incasseren.
Vordering
De rechter mag niet uit zichzelf beslissen dat de eisende partij zekerheid moet stellen. De gedaagde partij moet dit dus vorderen. Dit kan bij dagvaarding (nieuwe procedure) of door het instellen van een incidentele vordering in de lopende procedure. Dit laatste is het meest praktisch.
Geen link met Nederland
Voorwaarde voor toewijzing van de vordering tot het stellen van zekerheid is dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van de buitenlandse eiser buiten Nederland moet liggen.[1]
De vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten slaagt dus niet als de buitenlandse eiser ook een vestiging heeft in Nederland. De vordering wordt ook afgewezen als de buitenlandse eiser weliswaar geen Nederlandse vestiging heeft, maar wel haar statutaire zetel in Nederland heeft.[2]
Het komt voor dat een eiser regelmatig van adres verandert en dat het Nederlandse adres waar hij ingeschreven staat bovendien niet steeds zijn feitelijke verblijfplaats is. Het is voorstelbaar dat dit problemen geeft bij het incasseren van de proceskosten. Toch is dit geen reden deze eiser te verplichten tot het stellen van zekerheid:
“Voor de toepasselijkheid van artikel 224 Rv is derhalve onvoldoende dat degene van wie zekerheid wordt gevorderd wel in Nederland verblijft, maar zijn verblijfplaats niet (steeds) bekend is en/of niet overeenkomt met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld, noch is gebleken, dat [appellant] zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.” [3]
Geen link, maar toch geen zekerheid
Ofschoon er geen link is met Nederland hoeft de buitenlandse eiser toch geen zekerheid te stellen voor proceskosten als[4]:
aannemelijk is dat verhaal van de proceskosten in Nederland mogelijk is;
het vonnis (met de proceskostenveroordeling), ten uitvoer kan worden gelegd in het land waar de buitenlandse eiser woont of gevestigd is;
een verdrag of EG-verordening bepaalt dat geen zekerheid hoeft te worden gegeven;
het stellen van zekerheid ertoe leidt dat de buitenlandse eiser zich niet kan wenden tot de rechter (geldgebrek).
Vonnis
Wijst de rechter de vordering toe, dan stelt de rechter in het vonnis het bedrag, waarvoor de eiser zekerheid moet stellen, vast. Verder zal de rechter – als dat is gevorderd – bepalen binnen welke termijn de buitenlandse eiser moet voldoen aan het vonnis. De zekerheid bestaat meestal uit een bankgarantie.
Toch niet betalen?
Weigert de buitenlandse eiser om zekerheid te stellen, dan kan je het vonnis laten betekenen en de eiser een termijn geven om aan het vonnis te voldoen. Blijft de buitenlandse eiser weigeren, dan de rechter hem niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de procedure die de buitenlandse eiser begon, eindigt zonder inhoudelijke behandeling.[5]
Hoger beroep en cassatie
Ook in hoger beroep en cassatie kan men zekerheidstelling voor proceskosten vorderen. Dit kan alleen van de oorspronkelijk eiser (de buitenlandse eiser uit de eerste procedure). Van de oorspronkelijk gedaagde of verweerder kan je dus dit niet vorderen.[6]
Meer over proceskosten
Misschien vind je mijn andere blogs over proceskosten ook interessant. De andere drie delen zijn:
De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2017 tot en met 31 juli 2018 gestegen met 2,13%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2019 zullen stijgen.
De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.
Overzicht griffierechten 2019
Hieronder een overzicht van de griffierechten voor burgerlijke zaken per 1 januari 2019:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
Griffierecht voor natuurlijke personen
Griffierecht voor onvermogenden
Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
€ 121
€ 81
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500
€ 486
€ 231
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500
€ 972
€ 486
€ 81
Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde
€ 639
€ 297
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000
€ 1.992
€ 914
€ 81
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 4.030
€ 1.599
€ 81
Griffierechten bij de Gerechtshoven
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
€ 741
€ 324
€ 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
€ 2.020
€ 741
€ 324
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 5.382
€ 1.684
€ 324
Griffierechten bij de Hoge Raad
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
€ 811
€ 336
€ 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
€ 2.692
€ 811
€ 336
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000
€ 6.731
€ 2.020
€ 336
bron: Staatscourant 22 november 2019, nr. 65542
Overgangsrecht
Niet iedereen is per 1 januari 2019 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2018 verschuldigd.
Alle procedures
Voor eisers en verzoekers die het griffierecht voor 1 januari 2019 verschuldigd zijn geworden.
Dagvaardingsprocedure
In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2018 verschuldigd als (i) de dagvaarding is betekend in 2018 en (ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan. Dit geldt voor procedures in eerste aanleg en voor procedures in hoger beroep.
Verzoekschriftprocedure
In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2019 dan gelden de oude tarieven.
Vorderingsprocedure onder KEI
In de vorderingsprocedure van het Programma KEI moet een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de manier waarop de verweerder is opgeroepen.
Is begonnen met de indiening van een procesinleiding bij de rechtbank, dan zal de griffier een oproepingsbericht opstellen en de datum van het oproepingsbericht is bepalend.
Wordt gekozen voor het zelf opstellen van de procesinleiding met oproepingsbericht en worden deze vervolgens direct betekend aan de verweerder, dan is de datum van betekening beslissend.
In beide gevallen gelden de oude tarieven als de bedoelde datum ligt vóór 1 januari 2019. Zo niet, dan gelden de nieuwe tarieven.
Het afgelopen jaar werden er schokkende feiten bekend over het Programma KEI. Hierbij moet je met name denken aan de uit de hand gelopen kosten, het gebrek aan sturing, draagkracht en kennis van zaken bij het implementeren van het Programma KEI.
Op 9 januari 2018 had ik de primeur dat de invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. In april 2018 schreef de minister dat het Programma KEI ‘on hold’ wordt gezet. Dit omdat hij het “onverantwoord [vindt] om op de nu voorgestane wijze door te gaan met het proces van digitalisering bij de rechtspraak”. Eind juni 2018 werd wereldkundig dat de pilot handelszaken van KEI, die bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland loopt, niet landelijk wordt ingevoerd.
Basisplan digitalisering
De presidenten van de rechtbanken en de Raad voor de rechtspraak hebben een ‘basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht’ opgesteld dat ziet op het beoogde vervolg van de digitalisering. Zeg maar de opvolger van het jammerlijk mislukte Programma KEI.
Eén hoofddoel
In het basisplan richt men zich op één hoofddoel en dat is het realiseren van een eenvoudige digitale toegang voor procespartijen en procesvertegenwoordigers. Dit moet op een beheerste, verantwoorde en realistische manier gebeuren. Dit laatste klinkt logisch en lijkt overbodig, maar het vat samen waar het fout ging bij KEI.
Het doel is om de correspondentie met de Rechtspraak en het bekijken van het zaaksdossier digitaal te laten verlopen. Om dat te realiseren, worden het webportaal Mijn Rechtspraak, het Aansluitpunt Rechtspraak en Mijn Werkomgeving aangepast van een alles-in-1-systeem naar een digitale brievenbus en postkamer met dossierfunctie.
Eén rechtsvordering
Daarnaast concludeert men dat het onwenselijk is om twee verschillende regimes van burgerlijke rechtsvordering te hebben. Hieraan moet volgens de presidenten en de Raad voor de Rechtspraak zo snel mogelijk een einde komen. Daarom zal men verzoeken om het nieuwe rechtsvordering (de basisprocedure) door middel van een wetswijziging buiten werking te stellen. Op die manier lopen de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland straks weer in de pas met de rest van de Nederlandse rechtbanken.
Het tweede hoofddoel van KEI – een nieuw burgerlijk procesrecht – is hiermee dus definitief afgeserveerd. Men koppelt de digitalisering en het nieuwe burgerlijke procesrecht los. Iets wat de Raad van State al in januari 2014 adviseerde.
Hoe nu verder?
Sommige delen van het nieuwe procesrecht zijn al wel landelijk ingevoerd, denk aan de mogelijkheid om mondeling uitspraak te doen. Van de Rechtspraak vernam ik dat men gaat kijken hoe hiermee om te gaan als de pilots worden gestopt. Er is een aparte werkgroep ingesteld die samen met het ministerie in kaart gaat brengen wat de mogelijkheden en de gevolgen zijn om de inhoudelijke wijzigingen los te koppelen van de invoering van digitaal procederen. Dit zal te zijner tijd duidelijk worden als het basisplan definitief is en in de openbaarheid wordt gebracht.
Aanpoten
Voor griffiemedewerkers betekent dit een nog hogere werkdruk. De presidenten en de Raad voor de Rechtspraak erkennen dit en “hebben hier oog voor”. Tegelijkertijd geven ze aan dat het nu nog te vroeg is om de precieze gevolgen van de plannen te voorspellen. Het kan nog wel enkele maanden duren voordat er op dit gebied meer duidelijkheid komt.
Een gerechtelijke procedure begint, behalve bij de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Gelderland, met een dagvaarding of een verzoekschrift.
In dit blog leg ik uit hoe een dagvaarding is opgebouwd en wat er in een dagvaarding moet staan.
HEDEN DE
Bovenaan de eerste pagina staat de datum waarop de deurwaarder de dagvaarding heeft betekend.
OP VERZOEK VAN
Vervolgens worden de naam en het adres van de persoon of het bedrijf dat de dagvaarding heeft laten betekenen, vermeld; de eiser(es). Is het een natuurlijke persoon, dan kan je niet volstaan met het vermelden van de voorletters, maar moet je voornamen voluit vermelden.
Wordt een eiser bijgestaan door een advocaat of gemachtigde, dan vermeld je de naam en het kantooradres van je advocaat of gemachtigde. Eiser moet in Nederland woonplaats kiezen. Procedeert de eiser zelf, dan zal dit zijn eigen adres zijn. Heeft hij een advocaat of gemachtigde, dan wordt dit adres opgenomen in de dagvaarding.
HEB IK
Daarna zet de deurwaarder meestal zijn stempel. In de stempel staan de voornamen, achternaam en het kantooradres van de deurwaarder.
GEDAGVAARD
Vervolgens komen de naam en het adres van de persoon of bedrijf voor wie de dagvaarding bestemd is; de gedaagde. De deurwaarder zal vermelden aan wie hij een afschrift van de dagvaarding heeft gegeven of dat hij de dagvaarding heeft achtergelaten in een gesloten envelop.
OM
Natuurlijk staat in de dagvaarding waar en wanneer de eerste zitting plaatsvindt en hoe de gedaagde in het geding kan verschijnen. Bij zaken voor de kantonrechter kan de gedaagde in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde verschijnen. In zaken bij de rechtbank, sector civiel kan hij alleen verschijnen bij advocaat.
MET DE AANZEGGING DAT
Het volgende onderdeel is de ‘aanzegging’. In dit stuk tekst staat wat de gevolgen zijn als de gedaagde niet op de juiste manier in het geding verschijnt. Ook wordt vermeld of de gedaagde griffierecht verschuldigd is en als dat het geval is, wat de gevolgen zijn als hij het griffierecht niet tijdig betaalt. Verder wordt gedaagde gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand (ook wel bekend als ‘toevoeging’). Als er meerdere gedaagden zijn, wordt nog vermeld wat er gebeurt als niet alle gedaagden in het geding verschijnen.
TENEINDE
Na al deze formaliteiten, volgt ‘het lichaam’ van de dagvaarding. In het lichaam worden de relevante feiten en omstandigheden weergegeven en onderbouwt en specificeert de eiser zijn vordering.
Het spreekt voor zich dat deze voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid moeten worden vermeld. Na dat de feiten zijn uiteengezet, wordt aangegeven wat op basis van deze feiten wordt gevorderd.
Een belangrijke verplichting is dat ook de bij de eiser bekende verweren van de gedaagde moet worden vermeld. Dit wordt de substantiëringsplicht genoemd.
Om je stellingen te bewijzen, zal je de relevante schriftelijke stukken, zoals een overeenkomst of factuur, bij de dagvaarding moeten voegen. Daarnaast is het raadzaam om een bewijsaanbod te doen. In het bewijsaanbod biedt je aan om bepaalde stellingen te onderbouwen door het horen van getuigen. Een bewijsaanbod moet voldoende concreet zijn: duidelijk moet zijn welke persoon iets kan verklaren over welke stelling. Een algemeen bewijsaanbod mag de rechter negeren.
MITSDIEN
De dagvaarding eindigt met het formuleren van de eis (het ‘petitum’). Het petitum moet aansluiten op wat in het lichaam van de dagvaarding staat.
Als de eiser gelijk krijgt van de rechter, dan zal de gedaagde veroordeeld worden conform wat in het petitum staat. Het is dus belangrijk dat het petitum juist en volledig is. Bijvoorbeeld: in het lichaam motiveer je dat de gedaagde ook rente verschuldigd is, maar je vergeet dit in het petitum te zetten. Win je de zaak, dan zal de rechter geen rente toewijzen.
Tot slot ondertekent de deurwaarder de dagvaarding en vermeldt hij zijn kosten.
Sinds deze maand kent de rechtbank Rotterdam een echte Rotterdamse regelrechter; een experiment waaraan partijen vrijwillig kunnen deelnemen.
Experimenteren
De afgelopen jaren ontplooide De Rechtspraak de nodige initiatieven op het gebied van alternatieve procedures. Bijna altijd vanuit de gedachte dat het goedkoper en laagdrempeliger moest dan een gewone gerechtelijke procedure. Voorbeelden hiervan zijn de Spreekuurrechteren de eKantonrechter.
Deze experimenten vinden meestal plaats bij de kantonrechter.[1] De reden hiervan is dat in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een artikel staat dat regelt dat partijen hun geschil gezamenlijk aan de kantonrechter van hun keuze kunnen voorleggen. In dat geval bepaalt de kantonrechter hoe de procedure zal verlopen.[2] Dit artikel biedt dus de mogelijkheid om alternatieve procedures te ontwikkelen en uit te proberen.
Voorwaarde is wel dat de procespartijen akkoord moeten gaan met het volgen van deze nieuwe procedure. Gaat één van partijen niet akkoord, dan moet de reguliere dagvaardingsprocedure worden gevolgd.
De procedure bij de regelrechter
De procedure begint met het indienen van het formulier “Zaak voor de regelrechter”. Dit formulier kunnen partijen (of hun gemachtigden) gezamenlijk indienen, maar dat hoeft niet.
Gezamenlijk verzoek
Dienen partijen het formulier gezamenlijk in, dan beslist de regelrechter of de zaak geschikt is voor de regelrechter. Als de regelrechter vindt dat de zaak geschikt is, dan worden partijen uitgenodigd voor een goed gesprek met de rechter. Partijen mogen zich laten bijstaan door een advocaat of gemachtigde, maar dit hoeft niet. Vindt de regelrechter de zaak niet geschikt, dan bericht hij dit aan partijen en legt hij uit waarom hij dat vindt.
Eenzijdig verzoek
Stuurt één van de partijen het formulier aan de regelrechter, dan beoordeelt de regelrechter of de zaak zich leent voor dit experiment. Meent de regelrechter dat dit niet het geval is, dan wordt de aanvrager daarover geïnformeerd.
Doorstaat de aanvraag de toets der kritiek, dan zal de rechtbank bij de andere partij informeren of die bereid is mee te werken aan een procedure bij de regelrechter. Stemt deze partij in, dan zullen partijen bij de rechter hun geschil gaan bespreken. Stemt deze partij niet in, dan komt er geen gesprek bij de rechter en zullen partijen worden gewezen om de mogelijkheid via de normale procedure aan de kantonrechter voor te leggen.
Het gesprek
Als alle partijen instemmen met behandeling van hun geschil door de regelrechter, dan volgt op korte termijn een gezamenlijk gesprek met de rechter. Het doel van dit gesprek is om te kijken of er een oplossing (schikking) kan worden bereikt. Als dat het geval is, dan worden de gemaakte afspraken vastgelegd in een proces-verbaal dat beide partijen ondertekenen.
Komt er geen minnelijke schikking tot stand, dan kan de kantonrechter mondeling uitspraak doen. Deze mondelinge uitspraak wordt daarna vastgelegd in een proces-verbaal. Daarmee is de procedure ten einde.
Een derde optie is dat er geen schikking tot stand komt en de regelrechter geen mondelinge uitspraak doet. In dat geval krijgen partijen op de zitting, maar in ieder geval binnen één week, te horen hoe de procedure zal worden voortgezet. Het is mogelijk dat de regelrechter aanvullende informatie of aanvullende stukken van één of beide partijen wil ontvangen.
Proceskosten
Uitzonderingen daargelaten, zal de rechter de proceskosten van partijen in het vonnis compenseren. Dit betekent dat de verliezende partij niet de proceskosten van de winnende partij hoeft te betalen. De reden hiervan is dat beide partijen vrijwillig hebben meegewerkt aan de experimentele procedure.
Termijnen
Op Twitter vroegen meerdere mensen zich af hoe het zit met lopende termijnen, zoals een verjaringstermijn, die in een normale procedure worden gestuit door de betekening van de dagvaarding.
Mooi initiatief maar voor partijen in arbeidszaken wel van belang om de harde (en sinds invoering wwz soms heel korte) vervaltermijnen in het arbeids- en ontslagrecht in de gaten te blijven houden. Wijst de regelrechter hier op @RechtspraakNL ? https://t.co/xSt3X03eF5
De procedure is aanhangig op de datum dat het gezamenlijk verzoek op de griffie is ontvangen.
Is sprake van een eenzijdig verzoek, dan is de procedure aanhangig op de datum waarop de griffie het bericht van de wederpartij dat deze instemt met procedure bij de Rotterdamse regelrechter.
Hoger beroep
Hoger beroep is alleen mogelijk als partijen zich dat recht hebben voorbehouden.[3] Op het formulier waarmee de zaak wordt aangebracht, moeten partijen aangeven of ze de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan als er geen schikking wordt bereikt.
Zelfs als partijen hebben besloten dat ze de mogelijkheid van hoger beroep openhouden, dan betekent dat niet dat ze altijd in hoger beroep kunnen gaan. Ook hier geldt, net als bij de gewone dagvaardingsprocedure, de appelgrens. Dit betekent dat hoger beroep alleen mogelijk is als de vordering die aan de regelrechter is voorgelegd, hoger is dan €1.750. Meer over de appelgrens lees je in mijn blog “De appelgrens: wanneer kan je in hoger beroep?”.
Kosten
Het griffierecht bedraagt de helft van het laagste tarief bij de kantonrechter, tenminste als een consument bij de procedure betrokken is. In dat geval betaalt iedere partij een griffierecht van € 39,50 (tarief 2018).
Zijn beide partijen bedrijven, dan betalen ze allebei de helft van het normale tarief. Hoeveel is dit is, is afhankelijk is van de hoogte van de vordering.
Looptijd
Dit experiment loopt van september 2018 tot vooralsnog uiterlijk december 2019. Het kan dus zijn dat de stekker er eerder wordt uitgetrokken of dat eerder wordt besloten om de Rotterdamse Regelrechter tot het vaste arsenaal procedures van de Rotterdamse rechtbank te laten horen.
=====
[1] Ook in hoger beroep wordt geëxperimenteerd; zie de second opinionprocedurevan het gerechtshof Den Haag.
Dag Rechtbank. Jullie hebben een 36-urige werkweek (+ pakket vakantiedagen). Dus de rechter is zelf al minimaal 1 dagdeel per week verhinderd en over 5 maanden is dat dan 21,66 dagdelen. + advocaten hebben niet alleen met eigen agenda maar ook die van cliënt(en) te maken.
Gelukkig denkt de Nederlandse Orde van Advocaten mee:
De oplossing is natuurlijk om met z'n allen, rechters en advocaten samen, op vakantie te gaan. Wij kennen een goede buschauffeur, mochten jullie die nodig hebben….
Om tegemoet te komen aan de vraag om snellere rechtspraak heeft de rechtbank dit maximum aan verhinderdata ingesteld. Vanzelfsprekend wordt hiermee tijdens vakantieperiodes (in overleg) soepeler omgesprongen.
— Rechtbank Amsterdam (@rbankamsterdam) June 6, 2018
Je kan je überhaupt afvragen of de snelheid er lekker inzit als je verhinderdata voor vijf maanden moet opgeven. Maar dat neemt niet weg dat uit de reactie van de rechtbank Amsterdam volgt dat de procespartijen voor de snellere rechtspraak moeten zorgen. De grootste vertraging zit veelal in de lange termijn waarop uitspraak wordt gedaan. Het is helaas niet ongebruikelijk dat de eerste datum waarop uitspraak zal worden gedaan, wordt gepland op zes maanden. Om de uitspraak vervolgens wederom één of meerdere keren met vier of zes weken aan te houden. Het argument van de rechtbank Amsterdam snijdt dus geen hout.
Dit alles bleef niet onopgemerkt bij de redactie van het Advocatenblad. Vandaag verscheen hierover onderstaand nieuwsbericht op de website van het Advocatenblad.
De rechtbank Amsterdam heeft ook gereageerd richting het Advocatenblad, zoals je in het artikel kan lezen. De opmerking dat het beperkte aantal verhinderdagdelen enkel geldt voor Wwz-zaken (Wet werk en zekerheid), lijkt me niet juist. De procedure waar ik over twitterde is een incassozaak en heeft niets van doen met de Wet werk en zekerheid.
Ook is mij bekend dat de rechtbank Overijssel een standaard tekst gebruikt in alle civiele zaken, dus zowel kantonzaken als zaken bij de sector civiel, waarin iedere partij voor de komende drie maanden maximaal 20 verhinderdata (of 40 verhinderdagdelen) mag opgeven.
Pas beleid aan
Er zijn advocaten en gemachtigden die onnodige verhinderdata opgeven, maar naar mijn overtuiging zijn die in de minderheid. Door dit nieuwe beleid scheer de Rechtspraak iedereen over één kam en wordt iedere advocaat en gemachtigde aangemerkt als zijnde onbetrouwbaar. Het beleid zou mijns inziens moeten zijn dat partijen hun verhinderdata opgeven en dat verhinderdata pas worden gepasseerd als blijkt dat er geen dag en tijdstip kan worden gepland. Maar natuurlijk wel nadat partijen hebben kunnen reageren op het voornemen om verhinderdata te passeren.
Laat je horen!
Moet de Rechtspraak haar beleid aanpassen of is het nieuwe beleid een goede zaak?
Discussieer mee en laat je reactie hieronder achter.
Ondanks de pas op de plaats van het Programma KEI gaan we op termijn allemaal digitaal procederen. Voor digitale procedures geldt een nieuw burgerlijk procesrecht en daarin staat dat de rechter mondeling een einduitspraak kan doen tijdens of na de mondelinge behandeling.
Waarom?
Op verzoek van de gerechten is de mogelijk om mondeling uitspraak te doen verruimd. Voorheen kon enkel in kort geding en in verzoekschriftzaken een mondelinge einduitspraak worden gedaan en in dagvaardingszaken kon alleen een mondelinge tussenuitspraak worden gedaan. Onder KEI is het ook mogelijk om een mondelinge einduitspraak te doen in civiele vorderingszaken.[1]
Dit past ook in het doel van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling moet het hart van de nieuwe basisprocedure worden, met als uitgangspunt dat na de mondelinge behandeling alle benodigde informatie over een zaak op tafel ligt en de rechter uitspraak kan doen.[2]
Wanneer
Niet alle zaken zijn geschikt om een mondelinge einduitspraak te doen. De wet zegt niet in welke gevallen een mondelinge uitspraak mag worden gedaan, maar uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een mondelinge uitspraak bedoeld is voor relatief, eenvoudige, feitelijke zaken, waarbij betrokkenen gebaat zijn bij het snel verkrijgen van duidelijkheid.[3]
Voorwaarden
De rechter mag niet altijd mondeling uitspraak doen. De formele voorwaarden waaraan moet voldaan, staan in artikel 30p van het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv nieuw’).
De eerste en belangrijkste voorwaarde is dat alle partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn. Ontbreekt één partij, dan mag de rechter niet mondeling uitspraak doen.
Daarnaast moet de rechter proces-verbaal opmaken van de mondelinge uitspraak. In dit proces-verbaal mogen alleen de beslissing en de gronden van die beslissing staan. Het procesverloop, de feiten en de standpunten van partijen worden niet in dit proces-verbaal opgenomen. Als de rechter een mondelinge einduitspraak heeft gedaan, dan mag hij alleen het proces-verbaal verstrekken. Het is niet toegestaan om ook nog een schriftelijke beslissing (vonnis of arrest) op te stellen.[4]
De rechter ondertekent het proces-verbaal en zorgt ervoor dat het binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan partijen wordt toegestuurd. De partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, krijgt een in executoriale vorm opgemaakt exemplaar van het proces-verbaal.
De praktijk
De wettelijke voorwaarden lijken helder, maar dat betekent niet dat ze ook worden toegepast in de praktijk, zo blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag.[5]
In hoger beroep was niet geklaagd over het doen van een mondelinge uitspraak en dat dit niet volgens de regels was gedaan, maar het Haagse hof koos ervoor om er in enkele overwegingen ten overvloede (‘obiter dictum’) aandacht aan te besteden.
Als eerste vroeg het gerechtshof zich af of het nieuwe procesrecht wel van toepassing was in deze zaak en dus of een mondelinge uitspraak überhaupt wel mogelijk was. De procedure bij de rechtbank was namelijk begonnen voordat het nieuwe procesrecht was ingevoerd op 1 september 2017.
Vervolgens stelt het hof vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle procespartijen op de mondelinge behandeling aanwezig waren of vertegenwoordigd waren.
Er was wel een proces-verbaal opgemaakt, maar daarin waren de mondelinge uitspraak en de gronden daarvan niet opgenomen. Ook was het proces-verbaal niet binnen 14 dagen aan procespartijen toegestuurd.
Verder verstrekte de rechter een uitgeschreven uitspraak aan partijen. Dit mag niet, omdat hij al een mondelinge uitspraak had gedaan.[6]
Omdat over al deze punten niet was geklaagd, verbond het gerechtshof hier geen gevolgen aan. Wel is duidelijk dat de rechter in eerste aanleg z’n dag niet had; hij deed werkelijk niets goed met betrekking tot de mondelinge uitspraak.
Deze week schreef Raad voor de Rechtspraak dat Programma KEI moet worden gereset (lees hier). Minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) is het hier niet mee eens; hij wil geen rest, maar wil een pas op de plaats maken met de digitalisering van de rechtspraak.
Erg geschrokken
De Minister zegt erg geschrokken te zijn van de inhoud van de brief van de Raad voor de Rechtspraak. Hij is nog niet overtuigd van het in die brief geschetste plan van aanpak:
“Daarom vind ik het vooralsnog onverantwoord om op de nu voorgestane wijze door te gaan met het proces van digitalisering bij de rechtspraak. Ik kan er niet mee instemmen dat middelen worden besteed aan een digitaliseringsproces dat in de basis nog zoveel onzekerheden kent.”
Dit neemt niet weg dat de minister meent dat de digitalisering van de rechtspraak onontkoombaar is. Maar voordat hiermee wordt verdergegaan moeten eerst alle neuzen dezelfde kant op staan, de juiste mensen op de juiste plek zitten en de moet duidelijk worden wie welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft.
Aanspreken verantwoordelijken
De minister vraagt zich af of de juiste mensen op de juiste plek zitten, maar er zijn geen maatregelen aangekondigd om de verantwoordelijke(n) aan te spreken op dit dramatisch verlopen IT-project. Een project dat in plaats van 8 miljoen euro in ieder geval 220 miljoen euro kost en waarvan het vervolg onduidelijk is en geen enkele verantwoordelijke neemt zijn verantwoordelijkheid en niemand wordt afgerekend op deze resultaten. Dit is op z’n zachtst gezet opvallend te noemen.
Vandaag werd bekend dat de Rechtspraak de koers van het Programma kwaliteit en innovatie (‘KEI’) weer wijzigt. Zelf spreekt de Rechtspraak over het resetten van KEI.[1]
Extern onderzoek
Begin januari lekte uit dat de verdere invoering van KEI op de lange baan werd geschoven. De reden was dat alles complexer bleek te zijn dan voorzien en de het uitstel zal worden gebruikt “om de aanpak van de digitalisering tegen het licht te houden”.
De eerste stap is inmiddels gezet en op 5 april jl. werd een ‘quick scan review KEI’ gepresenteerd. De resultaten van dit externe onderzoek zijn ontluisterend te noemen. Zo is er geen sturing, is men niet bereid te veranderen en samen te werken binnen de Rechtspraak en vanaf de start van Programma KEI is niet voldaan aan een aantal basiscondities. Kortom, het Programma KEI was vanaf het begin af aan gedoemd te mislukken. Je zou verwachten dat de overheid zou hebben geleerd van eerdere IT-drama’s, maar dat blijkt niet het geval en dat is zeer kwalijk.
Voor een uitgebreider overzicht van gebreken verwijs ik naar de websites van de Rechtspraak en het Advocatenblad.
Saillant detail is dat de Raad van State in januari 2014 al adviseerde om de vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht en de digitalisering los te koppelen.[2] Dit vond men bij de Rechtspraak toen niet nodig.
Wat verandert er?
De grote vraag is wat er nou precies gaat veranderen en voor wie. Dit komt niet duidelijk naar voren in de wollige brief van de Rechtspraak aan minister Dekker van Rechtsbescherming.
Mede op basis van het onderzoeksrapport is besloten dat “KEI wordt gereset”. De Rechtspraak had geen controle meer en om de controle terug te krijgen, wordt gestopt met het digitaliseren van de werkprocessen binnen de Rechtspraak. De reset moet leiden tot een nieuwe aanpak die inhoudt dat werkprocessen eerst worden verbeterd, vereenvoudigd en op elkaar worden afgestemd en pas daarna worden deze nieuwe werkprocessen gedigitaliseerd.
Advocaten en juristen
Voor advocaten en juristen verandert er vooralsnog weinig. Het digitaliseren van juridische procedures gaat op termijn wel door (processtukken uploaden via een portal en digitaal communiceren met de gerechten). Al is nog niet bekend in welk volgorde en wanneer dit gaat plaatsvinden.
Momenteel loopt er een pilot voor handelsvorderingen (vorderingen van meer dan € 25.000) bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Komende zomer wordt een besluit genomen over de landelijk invoering van het digitaal procederen in handelsvorderingen. De Rechtspraak verwacht dat dit uiteindelijk wel landelijk zal worden ingevoerd.
Burgers
Burgers konden zelf digitaal procederen bij de eKantonrechter, maar dat kan nu niet meer. Er was zeer weinig animo voor deze digitale procedure en het past ook niet in het voornemen om te vereenvoudigen. Lees voor meer informatie mijn blog de eKantonrechter vertrekt met stille trom.
Veel bedrijven
Het Programma KEI ontwikkelt zich langzamerhand in een drama met veel bedrijven en ik betwijfel dat dit het laatste bedrijf is. Komende zomer wordt besloten of het digitaal procederen in handelsvorderingen landelijk wordt ingevoerd en dan wordt duidelijk of een volgend bedrijf aan dit drama wordt toegevoegd. Kortom, wordt vervolgd.
UPDATE 14 april 2018: Minister Dekker heeft gereageerd op de brief van de Raad voor de Rechtspraak.
De eKantonrechter is een procedure bij de kantonrechter die – behalve de mondelinge behandeling – geheel digitaal verloopt. Het gaat om eenvoudige kantonzaken en de reden dat voor de kantonrechter is gekozen, is dat dan geen verplichte vertegenwoordiging door een advocaat nodig is. Een beperking van deze procedure is dat de comparitie plaatsvindt in Den Bosch of in Rotterdam.
Het is een verzoekschriftprocedure en dat betekent dat er geen dagvaarding hoeft te worden opgesteld en je bent dus geen kosten kwijt aan een deurwaarder. Partijen kunnen gezamenlijk een verzoek indienen om hun geschil te laten beslechten door de eKantonrechter. Hoe de procedure verloopt, lees je in mijn blog eKantonrechter: procederen met je DigiD.
De cijfers
Recent verstrekte de Rechtspraak gegevens over het aantal eKantonzaken dat is gevoerd sinds de invoering in 2014 (zie tabel).
Gerecht
Soort zaak
2014
2015
2016
2017
Rechtbank Oost-Brabant
arbeidszaak
2
huurzaak
1
overige zaak
5
2
Rechtbank Rotterdam
overige zaak
1
2
1
Totaal
9
4
1
Deze aantallen tonen aan dat dit project een mislukking is. De afgelopen jaren zijn er slechts 14 procedures gevoerd, waarvan 13 in 2014 en 2015, geen enkele in 2016 en slechts één in 2017. Bij de rechtbank Oost-Brabant is het helemaal knudde; daar zijn alleen in het eerste jaar (2014) zaken aangebracht bij de eKantonrechter en daarna niets meer. Bij de rechtbank Rotterdam is gemiddeld één zaak per jaar aangebracht. Al met al teleurstellende cijfers.
Over and out
Gezien de cijfers heeft de eKantonrechter geen bestaansrecht en in dit blog wilde ik bepleiten dat de Rechtspraak de eKantonrechter maar beter kan afschaffen.
Inmiddels ben ik ingehaald door de realiteit, want vandaag (10 april 2018) werd namelijk bekend dat de eKantonrechter per direct wordt beëindigd.[1] Dit lijkt me een verstandig besluit.
Update 11 april 2018: vandaag deelde de Rechtspraak mee dat het tegenvallende aantal zaken de reden is om te stoppen met de eKantonrechter.
Second opinionprocedure
De brief van de Rechtspraak zegt niets over de second opinion procedure van het gerechtshof Den Haag en ook de afdeling persvoorlichting kon me hierover niets vertellen. Recent betoogde ik dat die procedure niet levensvatbaar is en dat de Rechtspraak die procedure moet schrappen. Of dit ook gaat gebeuren, is nog niet bekend.
De second opinion procedure startte in mei 2013 als pilot bij het gerechtshof Den Haag. Inmiddels is de pilot afgelopen en is het een vast onderdeel van het aanbod van het Haagse hof. Kort gezegd houdt deze procedure in dat het vonnis in eerste aanleg door het Haagse hof wordt herbeoordeeld op basis van de stukken in eerste aanleg.
Analyse in 2016
Vorig jaar analyseerde ik in een artikel voor het tijdschrift BER de second opinion procedure op zowel procesrechtelijk vlak als cijfermatig.[1] Mijn conclusie was dat het, vanuit procesrechtelijk oogpunt, een vreemde eend in de bijt is. De Rechtspraak faciliteert deze procedure, maar het is geen volwaardige procedure.
In eerste instantie hield de Rechtspraak opvallend genoeg geen cijfers bij over de second opinion procedure. De beschikbare cijfers zagen op de periode 2014-2016. In 2014 werden zes verzoeken tot toelating tot de second opinion procedure ingediend, in 2015 waren dat er vijf en in 2016 steeg het aantal verzoeken tot 12. Een stijging van maar liefst 240% ten opzichte van het voorgaande jaar.
De vraag is of de second opinion procedure deze groei kan vasthouden en dus alle reden voor een analyse van de second opinion procedure in 2017 en het eerste kwartaal van 2018.
2017
In 2017 is slechts vier maal toegang tot de procedure verzocht en in alle vier de gevallen is toegang verleend. Dit is een afname van 66,7% ten opzicht van 2016. Daarmee ligt het aantal aanvragen tot toelating weer op het niveau van 2014.
Desgevraagd deelde het gerechtshof Den Haag mee dat in de vier in 2017 toegelaten zaken in drie gevallen een eindarrest en in één zaak is op 3 oktober 2017 een tussenarrest is gewezen. Twee uitspraken zijn gepubliceerd: één eindarrest[2] en het tussenarrest.[3]
In het tussenarrest wordt afgeweken van de regel dat de zaak moet worden verwezen naar de reguliere appelprocedure, als er behoefte is aan nader feitenonderzoek, nadere inlichtingen of verder partijdebat.[4] In plaats van de zaak te verwijzen, gelast het gerechtshof dat de betrokken werknemer alsnog gehoord wordt als getuige. Het Haagse hof weigerde in 2016 om twee zaken door te verwijzen naar de reguliere procedure; kennelijk deed men de zaak liever zelf af.[5] Dit is geen goede ontwikkeling. Het is zowel strijdig met de grondgedachte van de second opinion procedure, namelijk enkel en alleen het beoordelen van het procesdossier in eerste aanleg. Daarnaast doorkruist het gerechtshof eenzijdig de door partijen gemaakte contractuele afspraak dat enkel het procesdossier in eerste aanleg zal worden beoordeeld.
2018
Op 6 maart 2018 is een arrest gepubliceerd op rechtspraak.nl. In die kwestie was op 9 januari 2018 toegang verzocht tot de second opinion procedure en het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. Daarnaast was er, volgens het gerechtshof Den Haag, op 20 maart 2018 nog één aanvraag tot toelating tot de second opinion procedure in behandeling.
Oorzaken
De explosieve stijging in 2016 – 12 verzoeken tot toelating – lijkt een incident te zijn geweest. In 2017 werden immers maar vier aanvragen ingediend. Dit is het laagste aantal sinds 2014. In het eerste kwartaal van 2018 waren er twee verzoeken tot toelating.
Naar de oorzaak van de aanzienlijke daling in 2017 is het gissen. Opvallend is wel dat in alle zaken uit 2016, 2017 en 2018 die op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd, het initiatief niet bij partijen (of hun advocaten) lag. Het initiatief lag bij de raadsheren; zij stelden telkens voor om de procedure te verwijzen naar de second opinion procedure. Het kan zijn dat een aantal raadsheren die pro second opinion procedure zijn, zijn vertrokken bij het gerechtshof Den Haag. Het zou ook kunnen dat het aantal zaken waarin het gerechtshof Den Haag oppert om te over te stappen naar de second opinion procedure ongeveer gelijk is gebleven, maar dat procespartijen de voorkeur geven aan de reguliere appelprocedure.
Uiteraard heb ik het gerechtshof Den Haag gevraagd naar de oorzaak van de daling in 2017. Mocht ik antwoord krijgen op die vraag, dan laat ik het jullie uiteraard weten.
Toekomst?
Partijen zelf hebben de afgelopen vijf jaar, voor zover bekend, nog nooit om toelating tot de second opinion procedure verzocht. Het was steeds het gerechtshof die het initiatief nam. Daarbij komt dat in drie van de 16 gepubliceerde zaken (18,75%) in 2016 en 2017 ten onrechte niet is doorverwezen naar de reguliere appelprocedure. Het aantal geschikte zaken ligt dus lager dan het aantal toelatingen tot de second opinion procedure.
Mocht 2018 geen (grote) stijging laten zien van het aantal verzoeken tot toelating, dan zou de Rechtspraak serieus moeten overwegen om de second opinion procedure te schrappen.
2017 was een veelbewogen jaar. Ten eerste vanwege de noodzakelijke naamswijziging van Ministerie van Veiligheid en Justitie in Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast bleek dat Fred Teeven toch mensen bij elkaar kan brengen en dat tegenwoordig volop doet.[1] Vlak voor het einde van het jaar bleek dat Peter R. de Vries de advocatuur is ingestapt. Weliswaar niet als advocaat, maar toch.[2] En 2018? Dat zou wel eens een teleurstelling kunnen worden op twee belangrijke onderdelen.
Van belang was de start per 1 september 2017 van het verplicht digitaal procederen in vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (fase civiel 1.0) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Inmiddels heb ik ook een oproepingsbericht met procesinleiding mogen opstellen (artikel 113 Rv nieuw). De opzet voelt onlogisch en onnatuurlijk aan. Het uploaden van stukken daarentegen is een vooruitgang ten opzichte van het toesturen van de originele dagvaarding en een kopie daarvan, vergezeld met een B-formulier dat je online invult en vervolgens uitprint. Wel is het onnodige werkverschaffing dat elke productie apart moet worden gescand en geüpload.
Half december berichtte het Advocatenblad dat de fase civiel 1.0 per 1 april 2018 landelijk zou worden ingevoerd[3], maar inmiddels doen hardnekkige geruchten de ronde dat de landelijke invoering met maar liefst een jaar is vertraagd. De achterstanden bij de gerechten zullen niet snel kleiner worden, aangezien het nodige ondersteunende personeel al is ontslagen c.q. herplaatst in verband met de invoering van KEI.[4] Wel is verdere uitdunning van het personeelsbestand stopgezet als gevolg van de vertraging in de implementatie.[5]
De bouw van het IT-systeem voor de volgende fases van KEI (civiel 2.0 t/m civiel 5.0) wordt waarschijnlijk op een andere manier aangepakt. Dit om de ellenlange vertragingen van civiel 1.0 te voorkomen.[6]
Modernisering beslagverboden
In mijn vorige column riep ik op om het Voorontwerp van de Wet modernisering beslagverbod roerende zaken nieuw leven in te blazen. Het is te gek voor woorden dat schuldenaren worden beschermd door een regeling uit 1838, terwijl men het erover eens is dat deze regeling niet voldoet aan de maatstaven die de huidige maatschappij stelt aan een menswaardig bestaansminimum.[7], [8]
Jasper van Dijk (SP) stelde Kamervragen over dit onderwerp en deze zijn inmiddels beantwoord.[9] De reden dat er tot op heden nog steeds geen actie is ondernomen, is dat uit de reacties op de internetconsultatie bleek dat er verschillend wordt gedacht over de uitwerking van het voorstel. Ja, u leest het goed. Niet iedereen die reageerde zat op één lijn. Kennelijk is dan het beleid om een voorstel weg te stoppen in een la op het ministerie. Dat mensen door de verouderde regeling onder het een menswaardig bestaansminimum komen, is dan kennelijk toch niet van belang.
Verder zou in 2015 en 2016 bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit zijn gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Dat in 2017 niets is gebeurd, zou te maken hebben met de kabinetsformatie. Dit overtuigt niet. Het was bijvoorbeeld wel mogelijk om een uitgebreid advies over de modernisering van het burgerlijk bewijsrecht op te tuigen. Als de politieke wil er echt zou zijn, dan waren er de afgelopen drie jaar echt wel stappen gemaakt.
Het streven is om dit jaar een wetsvoorstel over een ‘brede herziening’ van het beslag- en executierecht ter consultatie te starten. Of de modernisering van de beslagverboden roerende zaken hiervan onderdeel gaan uitmaken, wordt momenteel bezien.[10] Het is dus nog maar zeer de vraag of een wetsvoorstel modernisering beslagverboden roerende zaken in 2018 het levenslicht zal zien.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deed op 16 januari jl. een voor de internationale incassopraktijk belangwekkende uitspraak[1] over het waarmerken van een hypotheekakte als Europese Executoriale Titel, hierna: ‘EET’.
Voordat ik inhoudelijk inga op het oordeel van het gerechtshof, zet ik eerst uiteen wat een EET precies is, wat de voorwaarden voor waarmerking als EET zijn en wat de situatie was tot de uitspraak van 16 januari jl.
De EET vindt haar oorsprong in Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (‘EET-Vo’).[2] In de Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel (‘UW EET-Vo’) wordt de EET-Vo opgenomen in het Nederlandse burgerlijk procesrecht.[3]
De EET-Vo heeft tot doel het vereenvoudigen van het vrij verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten voor niet betwist schuldvorderingen in alle lidstaten.[4] Schuldeisers kunnen met een EET hun niet-betwiste vordering snel en eenvoudig in een andere lidstaat ten uitvoer leggen. Maar dit geldt enkel voor burgerlijke of handelszaken en dus niet voor bijvoorbeeld fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.[5]
De EET moet dienen als sneller en goedkoper alternatief van de exequaturprocedure van de EG-executieverordening (‘EEX-Vo’).[6]
Kernbegrip in de EET-Vo is de “niet-betwiste schuldvordering”. Een schuldvordering is een vordering tot betaling van een geldbedrag dat opeisbaar is of waarvoor in de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte de datum van opeisbaarheid is bepaald.[7] Omdat in dit artikel de authentieke akte centraal staat, richt ik me in dit artikel enkel op de authentieke akte.
Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd als de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.[8]
Een als EET gewaarmerkte notariële kan in alle Europese lidstaten ten uitvoer worden gelegd, behalve in Denemarken.[9]
Voorwaarden waarmerking EET
Naast de uitdrukkelijke erkenning, moet de vordering opeisbaar zijn of de datum van opeisbaarheid moet duidelijk in de authentieke akte staan.[10] Enkel notariële akten die zijn verleden op of na 21 januari 2005, zijnde de datum van inwerkingtreding EET-Vo, kunnen worden gewaarmerkt als EET.[11] Voor oudere akten kan een exequatur worden aangevraagd in de lidstaat waar de akte ten uitvoer moet worden gelegd.
Het verzoek moet worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in de plaats van vestiging van de notaris die de notariële akte heeft verleden.[12] Bij het verzoekschrift moet een volledig en authentiek afschrift van de authentieke akte worden gevoegd.[13] De schuldenaar wordt niet gehoord voordat op het verzoek wordt beslist.[14]
Tegen de toewijzing van waarmerking als EET staat geen hoger beroep open[15], maar tegen een afwijzing wel.
Casus
De rechtsvoorganger van ABN AMRO Hypothekengroep (‘ABN AMRO’) verstrekte een hypothecaire lening aan de schuldenaar. De grosse van een notariële akte levert een executoriale titel op.[16] De schuldenaar kwam zijn verplichtingen niet na en uiteindelijk werd de woning executoriaal verkocht op basis van de notariële hypotheekakte.
Na de uitwinning van het hypotheekrecht resteerde een aanzienlijke restschuld. De schuldenaar bleek op enig moment te zijn geëmigreerd (waarschijnlijk naar een andere EU-lidstaat) en ABN AMRO wenst haar vordering te kunnen incasseren in de lidstaat waar de schuldenaar verblijft en vraagt waarmerking als EET aan bij de voorzieningenrechter te Leeuwarden.[17]
De voorzieningenrechter oordeelt:
“2.3 dat het verzoek van ABN AMRO tot waarmerking moet worden afgewezen, omdat de (restant) schuldvordering van € 85.823,19 niet uitdrukkelijk bij authentieke akte wordt erkend door schuldenaar X (zie artikel 3 onder d EET-verordening). De akte waarvan waarmerking wordt verzocht, kan dan ook niet worden aangemerkt als een authentieke akte inzake een niet-betwiste schuldvordering.
2.4 Ten aanzien van de overgelegde akte is derhalve niet voldaan aan de vereisten die bij de EET-Verordening zijn voorgeschreven, zodat de gevraagde waarmerking als Europese executoriale titel niet kan worden verleend.”[18]
Wat was er loos?
Het verzoek om de hypothecaire akte voor de restschuld aan te merken als EET werd dus afgewezen, omdat de schuldenaar niet expliciet had ingestemd met de hoogte van de hypothecaire restschuld.
Dit is niet logisch. De schuldenaar erkent de oorspronkelijke geldlening expliciet in de notariële akte en de grosse van een hypotheekakte levert een geldige executoriale titel op voor de na uitwinning van het hypotheekrecht resterende schuld. Voorwaarde is wel dat de restvordering met voldoende bepaaldheid is omschreven.[19] Als de redenering van de voorzieningenrechter zou worden gevolgd, dan zou dit ertoe leiden dat zodra er bijvoorbeeld € 1 is afgelost, er geen EET meer kan worden aangevraagd. Overigens is dit ook in strijd met het doel en strekking van de EET-Vo, zijnde het verschaffen van een eenvoudiger en goedkoper alternatief voor de exequaturprocedure uit de EEX-Vo.
Uit de EET-Vo volgt ook niet dat de restant schuldvordering expliciet moet zijn erkend c.q. de EET-Vo stelt dit niet als vereiste voor het toewijzen van het verzoek tot waarmerking. Kortom, op deze beslissing valt het nodige af te dwingen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter te Leeuwarden lijkt te zijn gebaseerd op een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 september 2007.[20] De voorzieningenrechter te Alkmaar wees een verzoek tot waarmerking als EET af met als motivatie:
“Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat gerekwestreerde heeft ingestemd met de hoogte van de restschuld, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een onbetwiste schuldvordering in de zin van artikel 3 EET.”
Er is niet veel literatuur beschikbaar over de EET en de hypothecaire restschuld en in de beschikbare literatuur wordt verwezen naar deze uitspraak uit 2007.[21]
Hoger beroep
ABN AMRO kan zich niet vinden in de beschikking van de voorzieningenrechter en stelt hoger beroep in bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof volgt de redenatie van ABN AMRO, vernietigt de beschikking van de voorzieningenrechter en wijst het verzoek tot waarmerking als EET alsnog toe:
“De (oorspronkelijke) geldlening waarvoor hypotheek is verstrekt en die is vastgelegd in een authentieke (hypotheek)akte is niet betwist. In zoverre wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3 EET-Verordening. Verder geldt dat de hypotheekakte ook na uitwinning zijn executoriale kracht blijft behouden voor de restantschuld (ECLI:NL:HR:2013:BY4889), als de bestaande vordering met voldoende bepaaldheid is omschreven. Daaraan voldoet deze hypotheekakte, nu hieruit blijkt langs welke weg, de aard en de omvang van de restschuld op (een voor de schuldenaar bindende wijze kan) worden vastgesteld. Dit leidt tot het oordeel dat ook voor de restschuld geldt dat er sprake is van een schuldvordering die bij authentieke akte is erkend. De authentieke (hypotheek)akte leent zich dan ook voor waarmerking als Europese executoriale titel.”[22]
Belangrijk voor de praktijk
Deze uitspraak van het gerechtshof is erg belangrijk voor de praktijk. Ruim 10 jaar na de onterecht trendsettende uitspraak van de voorzieningenrechter te Alkmaar, is het eindelijk mogelijk om een authentieke akte voor een hypothecaire restschuld te laten waarmerken als EET.
Dit betekent voor Nederlandse hypotheekverstrekkers dat voor de restschuld op een eenvoudige en goedkope manier een Europese titel kan worden verkregen voor alle Europese lidstaten (behalve Denemarken) en dat de exequaturprocedure uit de EEX-Vo niet meer hoeft te worden gevolgd in het land waar de authentieke akte ten uitvoer moet worden gelegd. Voorwaarde is wel dat de restschuld met voldoende bepaalbaarheid in de notariële akte moet zijn omschreven.
[3] Wet van 28 september 2005 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Pb EU L 143) (Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel).
[4] Artikel 25 EET-Vo bepaalt dat authentieke akten als EET kunnen worden aangemerkt.
[6] Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken en handelszaken (PbEG L 12).
[21] M. Zilinsky, ‘Incasso met EET’, in: P. Vlas (red.) Internationale incasso van geldvorderingen, IPR Thema Reeks 1, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2008, p. 78.
De griffierechten in burgerlijke zaken worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gekoppeld aan de consumentenprijsindex en deze is in de periode 31 juli 2016 tot en met 31 juli 2017 gestegen met 1,34%. Dit betekent dat de griffierechten per 1 januari 2018 zullen stijgen.
De hoogte van het te betalen griffierecht is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de aard van de zaak, de hoogte van de vordering en of je als natuurlijke persoon of als bedrijf procedeert.
Overzicht griffierechten 2018
Hieronder een overzicht van de griffierechten voor burgerlijke zaken per 1 januari 2018:
Niet iedereen is per 1 januari 2018 de nieuwe griffierechten verschuldigd. In de hierna te bespreken gevallen ben je de lagere tarieven van 2017 verschuldigd.
Alle procedures
Voor eisers en verzoekers die het griffierecht voor 1 januari 2018 verschuldigd zijn geworden.
Dagvaardingsprocedure
In dagvaardingsprocedures is het tarief van 2017 verschuldigd als (i) de dagvaarding is betekend in 2017 en (ii) als in de dagvaarding een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 111 lid 2 sub k Rv is gedaan. Dit geldt voor procedures in eerste aanleg en voor procedures in hoger beroep.
Verzoekschriftprocedure
In verzoekschriftprocedures is bepalend de dag waarop waarop de rechtbank de oproeping aan de belanghebbende heeft gedateerd en het verzoekschrift moet een rechtsgeldige mededeling als bedoeld in artikel 276 lid 2 Rv bevatten. Ligt deze datum voor 1 januari 2018 dan gelden de oude tarieven;
Vorderingsprocedure onder KEI
In de vorderingsprocedure van het Programma KEI moet een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de manier waarop de verweerder is opgeroepen.
Is begonnen met de indiening van een procesinleiding bij de rechtbank (art. 111 Rv nieuw), dan zal de griffier een oproepingsbericht opstellen en de datum van het oproepingsbericht is bepalend.
Wordt gekozen voor het zelf opstellen van de procesinleiding met oproepingsbericht en worden deze vervolgens direct betekend aan de verweerder (art. 112 Rv nieuw), dan is de datum van betekening beslissend.
In beide gevallen gelden de oude tarieven als de bedoelde datum ligt vóór 1 januari 2018. Zo niet, dan gelden de nieuwe tarieven.
Afgelopen 1 september startte de eerste pilotfase van het digitaal procederen en het nieuwe procesrecht (civiel 1.0). De pilot loopt alleen bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en geldt alleen voor schuldvorderingen van meer dan € 25.000.
Streven
Het streven was dat de pilot vanaf december zou worden geëvalueerd en dat het digitaal procederen voor deze vorderingen in het voorjaar van 2018 landelijk zou worden ingevoerd. Dit lijkt niet te gaan lukken, zo bericht het Advocatenblad.
De Nederlandse Orde van Advocaten (‘NOvA’) vindt dat er meer tijd moet worden vrijgemaakt voor de evaluatie van de pilot Civiel 1.0 en de Rechtspraak zou daarvoor open staan. Meer concreet zouden er eerst een aantal procedures volledig moet zijn doorlopen voordat er wordt geëvalueerd.
Hoeveel vertraging wordt opgelopen, is mij niet bekend.
Een beetje vreemd…
Dit uitstel krap drie weken na de start van de eerste pilot bevreemdt mij wel een beetje, omdat dit ook van tevoren kon worden bedacht en de NOvA steeds nauw betrokken is bij het programma KEI, de wijze van invoering en de planning.
Fases
De andere fases van het Programma KEI zijn voor wat betreft de civiele procedures:
Civiel 2.0 vorderingszaken in hoger beroep
Civiel 3.0 vorderingszaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging (kantonzaken)
Civiel 4.0 verzoekprocedures in alle instanties
Civiel 5.0 kort gedingzaken
Als een pilot naar behoren werkt, dan wordt die fase landelijk ingevoerd. Vervolgens wordt gestart met de pilot van de volgende fase.
Op 1 september jl. ging de pilot civiel 1.0 van het digitaal procederen (‘KEI’) van start. Alle reden voor een overzicht van mijn meest relevante blogs over KEI.
Fases
De fase civiel 1.0 is de eerste fase die wordt uitgerold. Lees hier wat de andere fases zijn en wat de planning is.
Klaar voor KEI. Toch?
Het is natuurlijk goed dat we in Nederland eindelijk digitaal gaan procederen, maar zijn we er eigenlijk wel klaar voor? In deze column ga ik hier nader op in.
De basisprocedure
Niet alleen moeten we digitaal gaan procederen, maar het burgerlijk procesrecht is ook vernieuwd. Over de nieuwe basisprocedure schreef ik een artikel voor het Advocatenblad.
Termen nieuw procesrecht
In de nieuwe basisprocedure (zie hiervoor) worden ook veel nieuwe termen gebruikt. Ik blogde over deze nieuwe termen.
Oproepen verweerder
Je wederpartij oproepen, kan in het nieuwe burgerlijk procesrecht op drie verschillende manieren.
Word je gedagvaard en verschijn je niet of betaal je je griffierecht niet (op tijd), dan zal de rechter verstek verlenen en een verstekvonnis uitspreken. Dit betekent niet dat je niets meer kan doen tegen het verstekvonnis. Je kan in verzet gaan.
Binnen vier weken nadat je bekend bent geworden met het verstekvonnis kan je verzet aantekenen. Dit doe je door een verzetdagvaarding te laten betekenen aan je wederpartij. Hiermee wordt de dagvaardingsprocedure heropend. Doordat de procedure heropend wordt, is het verloop hetzelfde als de dagvaardingsprocedure:
De terminologie is wel wat anders. De verzetdagvaarding geldt als conclusie van antwoord. De verzetsdagvaarding moet daarom de verweren tegen de vordering bevatten. Na de verzetsdagvaarding volgt ofwel een comparitie van partijen volgt ofwel een conclusie van antwoord in oppositie, gevolgd door een conclusie van repliek in oppositie en het eindvonnis. In schema ziet het er als volgt uit:
Recente reacties