Incassokosten dwangbevel aan banden gelegd

Bestuursorganen kunnen sinds 2009 bij de executie van dwangbevelen ook aanspraak maken op redelijke buitengerechtelijke kosten.[1]

 

Oude regeling

Tot voor kort gold de regel dat enkel redelijke buitengerechtelijke kosten in rekening konden worden gebracht met een maximum van 15% van de hoofdsom.[2] Voor hoge(re) bedragen slechts de redelijke kosten, omdat 15% in die gevallen onredelijk is.

 

Praktijk onredelijk

In de praktijk bleek dat bestuursorganen vaak standaard 15% in rekening brachten, dus ook bij (hele) hoge vorderingen. Dat was de aanleiding om de regeling aan te passen.[3]

 

Nieuwe regeling

In de nieuwe regeling worden de incassokosten berekend volgens een staffel die gelijk is aan de staffel van het op 1 juli 2012 in werking getreden Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (‘Besluit Incassokosten’), behorend bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (‘Wet incassokosten’). Dit betekent dat de maximaal in rekening te brengen incassokosten volgens een staffel worden berekend en dat de maximale incassokosten € 6.775 bedragen.[4]

 

WordPress Tables Plugin

 

Verschil met de Wet incassokosten is dat bij het Besluit buitengerechtelijke kosten geen minimum bedrag van € 40 geldt.

Daadwerkelijke kosten

Doel van de Wet incassokosten is onder andere om discussie over de hoogte van incassokosten te voorkomen. Daarom is in het Besluit incassokosten uitgegaan van een vaste vergoeding voor incassokosten waarbij geabstraheerd is van de daadwerkelijk door de schuldeiser gemaakte kosten voor verrichte incassohandelingen.[5] Voor dwangbevelen geldt dit niet, hierbij blijft de regel dat alleen incassokosten gevorderd kunnen worden als deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en als deze kosten de redelijkheidstoets kunnen doorstaan.[6]

Het verplichte gebruik van de staffel heeft dus enkel tot doel te voorkomen dat bij omvangrijke geldschulden standaard 15% buitengerechtelijke kosten wordt berekend, waardoor dat bedrag niet in verhouding staat tot de kosten die in het kader van de betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel daadwerkelijk zijn gemaakt.[7]

 

=====

 

[1] Artikel 4:120 lid 2 Awb juncto artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (oud), Staatsblad 2009, nr. 268.

[2] Artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten (Staatsblad 2009, nr. 268).

[3] Besluit van 25 oktober 2017, houdende wijziging van het Besluit buitengerechtelijke kosten in verband met de nadere normering van de regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Staatsblad 2017, 419.

[4] Artikel 1 lid 1 Besluit buitengerechtelijke kosten.

[5] Staatsblad 2012, 141, p. 3.

[6] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

[7] Staatsblad 2017, 419, p. 4.

 

Incassokosten: eindelijk duidelijkheid

Op 1 juni 2016 stelde de rechter zes prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over incassokosten en de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s.[1] Inmiddels beantwoordde de Hoge Raad deze vragen.[2]

Veertiendagentermijn

De kern van al het gedoe rond de veertiendagenbrief is artikel 6:96 lid 6 BW, waarin staat dat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is als vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.

De prejudiciële vragen zien op de start van de termijn, wie moet bewijzen dat een brief is ontvangen en wat is het uitgangspunt van het moment dat een brief bezorgd wordt?

Start termijn

De veertiendagentermijn begint te lopen op de dag nadat de consument de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De achterliggende gedachte is dat een consument in ieder geval de volle 14 dagen de gelegenheid heeft om de vordering te betalen zonder buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.

Moment van bezorging

In zaken waarbij de schuldenaar niet in de procedure verschijnt (verstekzaken), is het niet onredelijk om als uitgangspunt te nemen dat de brief is bezorgd op de tweede dag na verzending. Een zondag, maandag of officiële feestdag tellen niet mee als tussenliggende dag of als dag van bezorging.

Hoe moet het?

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn” niet afdoende is. Immers, de brief wordt niet ontvangen op de dag dat deze (per post) wordt verzonden. Hoe moet het dan wel?

De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet dus wel aan de wettelijke eisen, aldus de Hoge Raad.

Verkeerde termijn

Stel, je stuurt een brief met de sommatie “het verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief betaald zijn”, wat zijn dan de gevolgen?

Het gevolg is dat je geen aanspraak kan maken op incassokosten. Maar je kan dit herstellen. Maar niet door een tweede brief te sturen met bijvoorbeeld een nieuwe sommatie om alsnog binnen 10 dagen te betalen om zodoende te termijn op te rekken en het gebrek te repareren. Je zult een nieuwe veertiendagenbrief moeten sturen die wel aan de wettelijke eisen voldoet.

Deelbetaling

Betaalt de consument de helft binnen de termijn gesteld in de (correcte) veertiendagenbrief, dan is hij incassokosten verschuldigd. De vraag is over welke hoofdsom? De gehele hoofdsom of over het onbetaalde gedeelte (de restant hoofdsom).

Het antwoord is: de consument is incassokosten verschuldigd over de restant hoofdsom.

Ambtshalve toetsing

Verschijnt de schuldenaar in de procedure, dan kan hij een beroep doen op het feit dat hem niet de juiste termijn is gegeven en dat hij geen incassokosten verschuldigd is. Maar ook als hij dit niet doet, staat het de rechter vrij om uit eigen beweging te controleren of aan de regels is voldaan.

In verstekzaken moet de rechter beoordelen of de schuldeiser voldoende gesteld heeft voor toewijzing van de gevorderde incassokosten en of de schuldeiser overeenkomstig die regels heeft gehandeld.

Bewijslast

Stel, de schuldenaar voert aan dat hij de brief niet heeft ontvangen of niet op de dag waarvan de schuldeiser zegt dat hij die heeft ontvangen. In dat geval moet de schuldeiser aantonen dat de brief ontvangen is.

=====

[1] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016 1 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3054. Zie ook Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.

[2] Hoge Raad 26 november 2016, ECLI:NL:HR:2704.

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

De buitengerechtelijke incassokosten blijven de gemoederen bezig houden. Alle consternatie maakt dat het doel van de in 2012 in werking getreden regeling niet wordt gehaald, namelijk: een heldere regeling waardoor rechtszekerheid ontstaat over de hoogte van de vergoeding en het voorkomen van conflicten daarover.[1]

Recent maakte een kantonrechter uit Almere bekend voornemens te zijn om prejudiciële vragen over buitengerechtelijke incassokosten aan de Hoge Raad te stellen.[2]

Wat is een prejudiciële vraag?

Door middel van een prejudiciële vraag kunnen lagere rechters van de Hoge Raad een richtinggevende uitspraak krijgen over rechtsvragen die in een veelvoud van zaken voorkomen.[3] Een voorbeeld hiervan is de vraag of na de veertiendagenbrief nog een brief moest worden gestuurd voordat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De Hoge Raad beantwoordde die vraag ontkennend.

Casus

Ook nu is de veertiendagenbrief het onderwerp van prejudiciële vragen. Het gaat om de volgende casus:

Op 25 maart 2014 onderging de gedaagde (een consument) een tandheelkundige behandeling. Deze zorgverlener heeft zijn vordering op de gedaagde overgedragen (gecedeerd) aan Fa-med. Fa-med zond gedaagde op 24 juli 2014 een factuur voor een totaalbedrag van € 735,54, te voldoen voor 23 augustus 2014. Bij brief van 30 augustus 2014 stelde Fa-med gedaagde in gebreke en maande zij dat de factuur voor 6 september 2014 moest zijn betaald, bij gebreke waarvan gedaagde in verzuim verkeert. Er werd niet betaald en op 11 september 2014 zond Fa-med een brief met onder andere de volgende tekst:

 “Het is mogelijk dat u vergeten bent te betalen. Daarom stellen wij u een laatste keer in de gelegenheid om het notabedrag binnen 14 dagen aan ons te voldoen (…).
Wanneer wij uw betaling niet voor 25-09-2014 hebben ontvangen, brengen wij incassokosten in rekening. De incassokosten bedragen maximaal 15% van het notabedrag met een minimum van € 40,00 plus de wettelijke rente. In uw geval bedragen de incassokosten € 110,33. Door tijdige betaling voorkomt u deze extra kosten.”

Op 7 oktober 2014 is een bedrag van € 735,54 aan Fa-med betaald. De vraag is of de brief van 11 september 2014 kan worden aangemerkt als veertiendagenbrief en daarmee of de gedaagde buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Immers in deze brief staat niet dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn als niet betaald is binnen een termijn van 14 dagen aanvangende de dag na de aanmaning[4], maar binnen 14 dagen na dagtekening van de brief. Daarnaast staat in de wet dat een verklaring aan een bepaalde persoon pas werking heeft als die verklaring die persoon heeft bereikt.[5] Dus pas als de geadresseerde de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Dit komt niet overeen met de termijn ‘aanvangende de dag na de aanmaning’.

Prejudiciële vragen

Gezien deze tegenstrijdigheid en de daarmee samenhangende onzekerheid wil de kantonrechter de volgende vragen aan de Hoge Raad te stellen:

  1. Vangt de termijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, van het BW aan de dag na de ontvangst door de schuldenaar van de veertiendagenbrief?
  2. Indien voormelde vraag bevestigend beantwoord wordt, kan bij de beoordeling over de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten er dan vanuit worden gegaan dat een per gewone post verzonden veertiendagenbrief één dag na de dagtekening bezorgd wordt? Ook als we weten dat er in de regel geen brievenpost op zondag bezorgd wordt en bijvoorbeeld Post.nl ook op maandag geen briefpost bij particulieren bezorgt? Als hier niet van uit kan worden gegaan, met welke omstandigheden moet dan rekening worden gehouden en wat betekent dit dan voor de hierna nog te noemen stel- en bewijsplicht?
  3. Voldoet een brief aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW indien daarin melding is gemaakt van een betaaltermijn van veertien dagen en het toepasselijke incassobedrag volgens het Besluit is genoemd, maar geen of een onjuiste termijn van aanvang of einde van die veertiendagentermijn is genoemd? Hoe strikt moet de rechter dit toetsen?
  4. Wat is het rechtsgevolg als in een veertiendagenbrief geen of een onjuiste formulering van aanvang en/of einde van de veertiendagentermijn is vermeld?
    Maakt het in dat geval nog iets uit of de termijn een enkele dag te laat is en/of de schuldenaar heeft laten weten toch niet te kunnen betalen? Kan een onjuiste termijn gerepareerd worden geacht indien de schuldenaar (na enkele weken) nog een periode van tien dagen heeft gekregen en daarna (opnieuw enkele weken nadien) nog een laatste periode van zeven dagen heeft gekregen om de vordering te betalen, zonder dat incassokosten verschuldigd worden?
  5. Moet de schuldeiser stellen en bewijzen wanneer de termijn van veertien dagen is aangevangen en geëindigd, of moet de schuldenaar stellen en bewijzen dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de veertiendagenbrief heeft betaald?
  6. Maakt het voor de beantwoording van deze vragen verschil of het een verstekzaak of een zaak op tegenspraak betreft? Maakt het bij een zaak op tegenspraak nog uit of er wel of geen verweer gevoerd is ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten?

Op 20 april 2016 mogen beide procespartijen zich uitlaten over dit voornemen van de kantonrechter. Wordt dus vervolgd…

—–

[1] Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, p. 3.

[2] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.

[3] Artikel 392 Rv.

[4] Artikel 96 lid 6 BW.

[5] Dit wordt de ontvangsttheorie genoemd en dit is geregeld in artikel 3:37 lid 3 BW.

 

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW?

Wordt een vordering niet betaald, dan is de schuldenaar (vaak) ook rente en incassokosten verschuldigd. Als een vervolgens (deel)betaling wordt gedaan, dan strekt die betaling in eerste instantie in mindering op “de kosten”, vervolgens in mindering op de rente en tenslotte in mindering op de hoofdsom en de lopende rente. Dit is geregeld in artikel 6:44 BW en wordt de “imputatieregel” genoemd.

Lange tijd was er discussie over de vraag of de buitengerechtelijke incassokosten ook onder het begrip “de kosten” vallen. Rechtbanken en gerechtshoven oordeelden hier verschillend over. In haar arrest van 10 juli 2015 maakt de Hoge Raad een eind aan deze discussie.

(meer…)

Mag je procederen voor enkel de incassokosten?

Mag je procederen voor enkel de incassokosten?

Het komt geregeld voor dat een schuldeiser een vordering instelt voor enkel de rente en de incassokosten. Soms bedraagt de rente slechts een paar cent en de incassokosten slechts het laagste tarief van € 40.

Uit twee recente gerechtelijke uitspraken zou je kunnen afleiden dat er kantonrechters zijn die vinden dat je geen recht hebt op vergoeding van deze kosten.

Begin maart 2015 veroordeelden twee kantonrechters (één in Haarlem en één in Amsterdam) onafhankelijk van elkaar dat de eisende partij haar eigen proceskosten moet betalen, ondanks dat de incassokosten van € 40 werden toegewezen. Bij een dergelijke vordering bedragen de kosten voor de dagvaarding € 77,84 (excl. BTW) en het griffierecht € 116 voor een bedrijf. Per saldo is de eiser dus voor zo’n € 150 de bietenbrug opgegaan.

De overwegingen van de twee kantonrechters waren als volgt:

“De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een dusdanige proportionaliteit tussen het gevorderde – vier eurocent rente en veertig euro buitengerechtelijke incassokosten – enerzijds en de (te verwachten) proceskosten anderzijds, waarvan de dagvaardingskosten alleen al tweemaal zo hoog als het gevorderde belopen, dat de beslissing van [eiseres] om naar het middel van een gerechtelijke procedure te grijpen – welke beslissing haar op zichzelf bezien vrij staat – tot gevolg dient te hebben dat [eiseres] de eigen proceskosten draagt. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd.”

en

“Gelet op de wanverhouding tussen de gevorderde som en de proceskosten, alsmede de omstandigheid dat uit de tekst van de dagvaarding nauwelijks valt op te merken dat het hier alleen nog een geschil betreft over de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.”

Nu kan je je natuurlijk afvragen of je voor een vordering van € 40 moet gaan procederen. Maar interessanter is de vraag of deze twee rechters het bij het rechte eind hebben. Beide vorderingen zijn te laag om hoger beroep in te stellen (blog hoger beroep), dus deze principiële vraag kan niet aan een gerechtshof worden voorgelegd.

Een kantonrechter in Den Haag oordeelde in een soortgelijke situatie in februari 2015 overigens anders en veroordeelde gedaagde ‘gewoon’ in de proceskosten. Navraag bij De Rechtspraak leerde voorts dat het geen beleid is om dergelijke vorderingen af te wijzen. Kennelijk zijn er twee rechters ‘rogue’ gegaan.

Naar mijn mening doen deze twee rechters het niet goed. Er is in casu geen reden om de proceskosten te compenseren.

De rechter mag de proceskosten compenseren in de in artikel 327 lid 1 Rv genoemde gevallen. Beide rechters noemen de proceskosten disproportioneel c.q. spreken van een wanverhouding tussen gevorderde som en proceskosten. Dit zou dan vallen onder de laatste zin van artikel 237 lid 1 Rv:

“Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.”

In beide gevallen erkent de rechter dat de eisende partij betaling in rechte kan afdwingen. Dan is er mijns inziens geen sprake van nodeloos veroorzaakte kosten. Van onnodige kosten is bijvoorbeeld sprake als meerdere procedures worden aangespannen, terwijl de vorderingen in één procedure hadden kunnen worden opgenomen.[1] Ook zijn geen buitensporige bedragen gevorderd aan incassokosten[2] of is gedaagde niet in de gelegenheid gesteld om in den minne te betalen.[3] Van deze gevallen is geen sprake en er is juridisch bezien geen reden om de proceskosten te compenseren.

Een tweede argument is dat het hele systeem van incassokosten tot doel heeft om wanbetaling tegen te gaan. Dit volgt ook uit de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties.[4] Door de incassokosten toe te wijzen, maar de proceskosten niet wordt dit stelsel ondergraven. Immers, het loont om de incassokosten bij lage vorderingen onbetaald te laten. Ondanks dat de schuldeiser kosten moet maken en volledig in zijn recht staat, zal de rechter de schuldeiser de rekening presenteren. Hiermee wordt een verkeerd signaal afgegeven. Het wordt problematisch als je bijvoorbeeld een dierenkliniek hebt en het overgrote merendeel van je vorderingen uit lage bedragen bestaat. Soms moet je een signaal afgeven dat men gewoon moet betalen, ook al is de vordering laag. Dit miskennen deze rechters. Ook maken beide rechters niet duidelijk wanneer er dan wel sprake zou zijn van een normale verhouding tussen de vordering en de kosten. De griffierechten zijn bij mijn weten überhaupt niet kostendekkend, dus dit kan geen argument zijn.

Bijkomend argument is dat in geen van beide gevallen een partij procedeerde op basis van gefinancierde rechtsbijstand (‘toevoeging’). Er is dus geen sprake van misbruik van toevoegingsgelden, zoals in de kwestie van konijn Punkie of de veelbesproken ‘zandbakruzie’. [5]

Graag hoor ik of je vindt of de twee kantonrechters gelijk hebben. Hieronder kan je je mening achterlaten.

 

UPDATE: lees mijn blog “Vallen incassokosten onder de regeling van artikel 6:44 BW” over de vraag of je na een deelbetaling procedeert voor de incassokosten of de restant hoofdsom.

 

 

=====

[1] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLEE:2012:BX1386.

[2] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBALK:2009:BJ6773.

[3] Bijvoorbeeld: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBSHE:2010:BM1521.

[4] Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011. Lees mijn artikel Handelstransacties: incasseren anno 2013 voor meer informatie over deze richtlijn.

[5] Http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBHAA:2010:BM4040 en http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2013:2966.

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende!

Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, maakte de Hoge Raad een einde aan de discussie of er na de veertiendagenbrief bij consumentenincasso’s nog een brief moet worden verzonden, voordat de consument incassokosten verschuldigd is.

In mijn blog van 13 maart 2014 schreef ik over de verwarring die het rapport BGK Integraal van 7 oktober 2013 met zich meebracht. In afwijking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013 vond ‘de Rechtspraak’ dat er na het versturen van de veertiendagenbrief minimaal nog één incassohandeling moet worden verricht. Dit was voor een Arnhemse kantonrechter aanleiding om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

Afgelopen vrijdag beantwoordde de Hoge Raad deze vraag ontkennend:

beantwoordt de prejudiciële vraag aldus dat art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten

Hiermee is er eindelijk duidelijkheid voor consumentenincasso’s: betaal je niet binnen de 14 dagen die je gegund worden dan ben je incassokosten verschuldigd.

De hoogte van de incassokosten is gekoppeld aan de hoogte van de onbetaald gelaten hoofdsom. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de volgende rekenwijze opgenomen (zie tabel 1).

15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 minimum € 40 maximum € 375
10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 maximum € 250
5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 maximum € 250
1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 maximum € 1.900
0,5% over het meerdere van de hoofdsom maximale incassokosten € 6.775

Tabel 1

De minimumvergoeding bedraagt € 40. Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67 er € 40 aan incassokosten in rekening mag worden gebracht.

Voor een vordering met een hoofdsom van € 25.000 kan derhalve maximaal € 1.025 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. En voor een vordering met een hoofdsom van € 14.000 kan er maximaal € 915 aan incassokosten worden gerekend.

Het maximum aan incassokosten wordt bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6.775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6.775.

Wat veel mensen niet weten, is dat na afloop van een jaar (periode van 12 maanden) waarover de rente is berekend, je de rente van dat jaar bij de hoofdsom mag optellen. Dat betekent dat als de incasso langer dan één jaar duurt, je een hoger bedrag aan incassokosten in rekening mag brengen (tenzij je natuurlijk niet boven de € 266,67 uitkomt of aan het maximum zit).

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende? UPDATE

Mijn blog Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende? ging over de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2013, waarin werd geoordeeld dat een consument buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd na afloop van de termijn in de veertiendagenbrief.

Hiermee leek er duidelijkheid te zijn over de verschuldigdheid van incassokosten voor consumenten. Sindsdien hebben zich echter enkele ontwikkelingen voorgedaan die enkel tot meer onduidelijkheid leiden. Deze ontwikkelingen bespreek ik in dit blog.

Op 7 oktober 2013 stemden het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) en het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele afdelingen van de Hoven (LOVC-hoven) – wie bedenkt die namen? – in met het rapport BGK-Integraal. Anders dan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar uitspraak van 17 september 2013, is het uitgangspunt van dit rapport dat er na de veertiendagenbrief nog minimaal één incassohandeling moet worden verricht voordat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.

De logische vraag die boven kwam drijven is: moet er nu wel of geen extra brief worden gestuurd na de veertiendagenbrief voordat de incassokosten worden toegewezen?

Om door het rapport BGK-Integraal gecreëerde onduidelijkheid weg te nemen, stelde de rechtbank Gelderland op 20 november 2013 de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad:

Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?

De Hoge Raad moet dus de knoop doorhakken. Het antwoord van de Hoge Raad is op dit moment nog niet bekend. Een rechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft zijn uitspraak over de buitengerechtelijke incassokosten aangehouden totdat de Hoge Raad heeft beslist.

De rechtbank Gelderland maakte op 12 maart 2014 bekend dat zij, totdat het standpunt van de Hoge Raad bekend is, het rapport BGK-Integraal zullen hanteren bij de beoordeling of buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen bij vorderingen tegen consumenten. In de praktijk betekent dit dat je na de veertiendagenbrief dus nog een brief moet sturen. Doe je dat niet dan worden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.

Hiermee volgt de rechtbank Gelderland het beleid van de rechtbank Rotterdam, sector kanton die bij brief van 23 december 2013 kenbaar maakte:

Voorts geldt dat alleen aanleiding bestaat voor toewijzing van gevorderde buitengerechtelijke incassokosten indien gesteld is dat na de 14 dagen brief nog tenminste één andere incassohandeling heeft plaatsgevonden. Het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 september 2013 (GHARL:2013:6750) wordt vooralsnog door ons niet gevolgd.

Het interessante is dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep de zaken van de rechtbank Gelderland behandelt. Met een beroep op de uitspraak van dit gerechtshof van 17 september 2013 heb je mijns inziens een goed verhaal waarom de rechtbank Gelderland het fout heeft gedaan. Het is wachten op de eerste uitspraak hierover van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

 

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Incassokosten: de veertiendagenbrief voldoende?

Wil je bij het incasseren van vorderingen op consumenten aanspraak kunnen maken op incassokosten, dan moet er een brief worden verzonden waarin de consument een laatste termijn  van 14 dagen wordt geboden om alsnog de vordering te voldoen. Dit wordt de ‘veertiendagenbrief’ genoemd. Meer informatie over de veertiendagenbrief vind je hier.

In de praktijk bestond er onduidelijkheid en discussie over de vraag of er na het versturen van deze brief nog incassohandelingen moeten worden verricht, voordat de consument daadwerkelijk incassokosten verschuldigd is.

(meer…)

Discussie over incassokosten: het houdt niet op, niet vanzelf…

Incassokosten: snel, safe and simpel… toch?

Sinds 1 juli 2012 geldt er een nieuwe wettelijke regeling over het in rekening brengen van buitengerechtelijke incassokosten. In de praktijk merk ik dat er nog veel onduidelijkheid is over deze regeling. In dit blog hoop ik deze onduidelijkheid weg te nemen.

(meer…)

%d bloggers liken dit: