De verklaring voor recht is een vordering, waarbij de eiser vordert dat de rechter een bepaalde rechtsverhouding tussen de procespartijen vaststelt.[1]

Een voorbeeld hiervan is dat Piet vordert dat de rechter voor recht verklaart dat Abe aansprakelijk is voor de door Piet geleden schade.

Een verklaring voor recht kan de enige vordering zijn in de procedure, maar kan ook gecombineerd worden met andere vorderingen, zoals een vordering tot betaling van een geldsom.

Belang

De eerste voorwaarde voor het toewijzen is dat de eiser onmiddellijk betrokken moet zijn bij die rechtsverhouding en dus een direct belang moet hebben. Daarnaast moet dit belang voldoende zwaarwegend zijn om een gerechtelijke procedure te rechtvaardigen.[2]

Niet in kort geding

De rechter in kort geding kan geen verklaring voor recht uitspreken. De reden hiervoor is dat een kort geding alleen is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie. Een kort geding is niet bedoeld om de rechtspositie van partijen vast te stellen.[3]

Positief en negatief

Er bestaan positieve en negatieve verklaringen voor recht. Het hiervoor genoemde voorbeeld is een positieve verklaring voor recht.

De vordering “dat de rechtbank voor recht verklaart dat Anton niets meer aan Sarah verschuldigd is” is een voorbeeld van een negatieve verklaring voor recht.

Bewijslast

Wie heeft de bewijslast? Moet de eiser bewijzen dat de gevorderde verklaring voor recht klopt? Of moet de gedaagde bewijzen dat de gevorderde verklaring voor recht niet klopt en dus moet worden afgewezen?

Betwist de gedaagde de vordering of vraagt de rechter ambtshalve om opheldering, dan rusten de stelplicht en bewijslast in beginsel op de eiser.[4] Dit geldt voor zowel de positieve als de negatieve verklaring voor recht.[5]

=====

[1] Artikel 3:302 BW.

[2] Artikel 3:303 BW.

[3] HR 2 april 1977, NJ 1977, 361.

[4] T.M. en MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 915 en 916.

[5] HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.

Geverifieerd door MonsterInsights