De buitengerechtelijke incassokosten blijven de gemoederen bezig houden. Alle consternatie maakt dat het doel van de in 2012 in werking getreden regeling niet wordt gehaald, namelijk: een heldere regeling waardoor rechtszekerheid ontstaat over de hoogte van de vergoeding en het voorkomen van conflicten daarover.[1]

Recent maakte een kantonrechter uit Almere bekend voornemens te zijn om prejudiciële vragen over buitengerechtelijke incassokosten aan de Hoge Raad te stellen.[2]

Wat is een prejudiciële vraag?

Door middel van een prejudiciële vraag kunnen lagere rechters van de Hoge Raad een richtinggevende uitspraak krijgen over rechtsvragen die in een veelvoud van zaken voorkomen.[3] Een voorbeeld hiervan is de vraag of na de veertiendagenbrief nog een brief moest worden gestuurd voordat een consument buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De Hoge Raad beantwoordde die vraag ontkennend.

Casus

Ook nu is de veertiendagenbrief het onderwerp van prejudiciële vragen. Het gaat om de volgende casus:

Op 25 maart 2014 onderging de gedaagde (een consument) een tandheelkundige behandeling. Deze zorgverlener heeft zijn vordering op de gedaagde overgedragen (gecedeerd) aan Fa-med. Fa-med zond gedaagde op 24 juli 2014 een factuur voor een totaalbedrag van € 735,54, te voldoen voor 23 augustus 2014. Bij brief van 30 augustus 2014 stelde Fa-med gedaagde in gebreke en maande zij dat de factuur voor 6 september 2014 moest zijn betaald, bij gebreke waarvan gedaagde in verzuim verkeert. Er werd niet betaald en op 11 september 2014 zond Fa-med een brief met onder andere de volgende tekst:

 “Het is mogelijk dat u vergeten bent te betalen. Daarom stellen wij u een laatste keer in de gelegenheid om het notabedrag binnen 14 dagen aan ons te voldoen (…).
Wanneer wij uw betaling niet voor 25-09-2014 hebben ontvangen, brengen wij incassokosten in rekening. De incassokosten bedragen maximaal 15% van het notabedrag met een minimum van € 40,00 plus de wettelijke rente. In uw geval bedragen de incassokosten € 110,33. Door tijdige betaling voorkomt u deze extra kosten.”

Op 7 oktober 2014 is een bedrag van € 735,54 aan Fa-med betaald. De vraag is of de brief van 11 september 2014 kan worden aangemerkt als veertiendagenbrief en daarmee of de gedaagde buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Immers in deze brief staat niet dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn als niet betaald is binnen een termijn van 14 dagen aanvangende de dag na de aanmaning[4], maar binnen 14 dagen na dagtekening van de brief. Daarnaast staat in de wet dat een verklaring aan een bepaalde persoon pas werking heeft als die verklaring die persoon heeft bereikt.[5] Dus pas als de geadresseerde de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Dit komt niet overeen met de termijn ‘aanvangende de dag na de aanmaning’.

Prejudiciële vragen

Gezien deze tegenstrijdigheid en de daarmee samenhangende onzekerheid wil de kantonrechter de volgende vragen aan de Hoge Raad te stellen:

  1. Vangt de termijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, van het BW aan de dag na de ontvangst door de schuldenaar van de veertiendagenbrief?
  2. Indien voormelde vraag bevestigend beantwoord wordt, kan bij de beoordeling over de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten er dan vanuit worden gegaan dat een per gewone post verzonden veertiendagenbrief één dag na de dagtekening bezorgd wordt? Ook als we weten dat er in de regel geen brievenpost op zondag bezorgd wordt en bijvoorbeeld Post.nl ook op maandag geen briefpost bij particulieren bezorgt? Als hier niet van uit kan worden gegaan, met welke omstandigheden moet dan rekening worden gehouden en wat betekent dit dan voor de hierna nog te noemen stel- en bewijsplicht?
  3. Voldoet een brief aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW indien daarin melding is gemaakt van een betaaltermijn van veertien dagen en het toepasselijke incassobedrag volgens het Besluit is genoemd, maar geen of een onjuiste termijn van aanvang of einde van die veertiendagentermijn is genoemd? Hoe strikt moet de rechter dit toetsen?
  4. Wat is het rechtsgevolg als in een veertiendagenbrief geen of een onjuiste formulering van aanvang en/of einde van de veertiendagentermijn is vermeld?
    Maakt het in dat geval nog iets uit of de termijn een enkele dag te laat is en/of de schuldenaar heeft laten weten toch niet te kunnen betalen? Kan een onjuiste termijn gerepareerd worden geacht indien de schuldenaar (na enkele weken) nog een periode van tien dagen heeft gekregen en daarna (opnieuw enkele weken nadien) nog een laatste periode van zeven dagen heeft gekregen om de vordering te betalen, zonder dat incassokosten verschuldigd worden?
  5. Moet de schuldeiser stellen en bewijzen wanneer de termijn van veertien dagen is aangevangen en geëindigd, of moet de schuldenaar stellen en bewijzen dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de veertiendagenbrief heeft betaald?
  6. Maakt het voor de beantwoording van deze vragen verschil of het een verstekzaak of een zaak op tegenspraak betreft? Maakt het bij een zaak op tegenspraak nog uit of er wel of geen verweer gevoerd is ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten?

Op 20 april 2016 mogen beide procespartijen zich uitlaten over dit voornemen van de kantonrechter. Wordt dus vervolgd…

—–

[1] Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, p. 3.

[2] Rb Midden-Nederland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1575.

[3] Artikel 392 Rv.

[4] Artikel 96 lid 6 BW.

[5] Dit wordt de ontvangsttheorie genoemd en dit is geregeld in artikel 3:37 lid 3 BW.

 

Geverifieerd door MonsterInsights