In de praktijk bestond er onduidelijkheid over wie je moet dagvaarden als je de huurovereenkomst wilt ontbinden en de huurder staat onder bewind. In het voorjaar van 2014 maakte de Hoge Raad een einde aan deze onduidelijkheid.[1]

 

Bewind

Bewind is bedoeld voor personen die hun financiële zaken niet zelf kunnen regelen. Als een persoon onder bewind komt te staan, dan kan hij niet meer vrijelijk beschikken over de goederen die onder het bewind vallen. De bewindvoerder neemt beslissingen over het geld en de goederen van de onder bewind gestelde persoon.

 

Prejudiciële vraag

De Hoge Raad gaf haar oordeel in het kader van een prejudiciële vraag. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel.

In een procedure zag een Arnhemse kantonrechter zich voor de vraag gesteld of de verhuurder, die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het verhuurde vordert, de bewindvoerder of de huurder zelf moet dagvaarden. In de rechtspraak bleken twee stromingen te zijn ontstaan. De eerste stroming vond dat de bewindvoerder moet worden gedagvaard. De tweede stroming vond dat bij de vordering tot ontbinding en ontruiming de huurder zelf moet worden gedagvaard, omdat hij een contractuele relatie heeft met de verhuurder.

Het was dus onduidelijk en het antwoord op de vraag is van belang voor de uitkomst van de procedure. De kantonrechter die over deze casus had te oordelen, heeft aan de Hoge Raad een drietal prejudiciële vragen gesteld. Zijn derde vraag luidde:

“Dient een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende (voor de instelling van het bewind) gesloten huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde te worden ingesteld tegen de rechthebbende zelf of (juist) tegen de beschermingsbewindvoerder?”

 

Antwoord Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de bewindvoerder moet worden gedagvaard en dus niet de huurder zelf. De Hoge Raad verwoordt het als volgt:

“Een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst, en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de huurovereenkomst, maar de daaruit voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder treedt daarom ten behoeve van de rechthebbende op als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.”

 

De hele uitspraak van de Hoge Raad lees je hier.

 

=====

[1] Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.

 

Geverifieerd door MonsterInsights